Gert

Marchal


TESTKOP

TESTTEKST

2011 Niet als wezen

(Veluwse Kerkbode 3 juni 2011)

De zondag tussen Hemelvaart en Pinksteren wordt ook Wezenzondag genoemd. De Here Jezus gaat heen, maar laat Zijn discipelen niet moederziel alleen. De Trooster komt: ”als zonlicht om de bloemen / een moeder om haar kind” (Gezang 234). Ik ga in de leer bij Johannes 14: 16 – 19.
Mijn beide ouders zijn gestorven. Ik ben dus een wees. Toen ik dat werd, was ik bijna 58 jaar. Zo’n verlies van ouders is weliswaar een gemis, maar geen ramp. Het hoort, hoe dan ook, bij de gang van het leven. Ouderschap lijkt op een bloem: om de knop zijn beschermende schutbladeren, die steeds verder wijken, vervolgens afvallen om de knop alle ruimte te geven. Een wees is als een knop, die voortijdig wordt gehavend. Voor zover er leven is, stagneert de groei en is de schade onherstelbaar. Onlangs vertelde een hoogbejaarde vrouw over haar kinderjaren in een Amsterdams weeshuis. Het maakte grote indruk in de kring van de eredienst. Het lot van miljoenen kinderen, hier en nu, kwam ineens dichterbij omdat het een stem, een gezicht kreeg. Een wees mist geborgenheid. De beschutting van ouders valt weg. Voortaan is het uiterst kwetsbaar en weerloos. Een getekend, gelittekend bestaan.

God als schutse
De God, van wie de Bijbel getuigt, heeft een merkwaardige voorkeur. Mensen aan de marge staan in het centrum van zijn aandacht. Vooral de weduwen, de wezen en vreemdelingen. Zij worden vaak in een adem genoemd, zoals in Psalm 146: ”De HEER beschermt de vreemdelingen, wezen en weduwen steunt hij”. In de oude berijming komt de revolutionaire taal des te krachtiger tot uiting: ”’t Is de Heer, die ’t recht (!) der armen, der armen, der verdrukten gelden doet”. Om met de oude ds Buskes te spreken: een doorgewinterde socialist zou er nog een hoogrode kleur van krijgen.
In zijn afscheidsgesprekken (Johannes14 – 17) neemt Jezus deze draad van de Levende, de Drie-enige God lijfelijk op. Voor allen die bij en naar Hem horen (14: 17) geldt de belofte: ”Ik zal u niet als wezen achterlaten. Ik kom tot u” (14:18). De Heilige Geest, Gods bezielende adem, zijn verrassende aanwezigheid, neemt zijn werk op en zet het voort: ”Hij zal Mij verheerlijken, want Hij zal het uit het mijne nemen en het u verkondigen” (16:14). De Geest is zo intens verweven met de persoon en het werk van Christus dat ze vrijwel worden vereenzelvigd.
Veelzeggend in dit verband is ook de inzet van het boek Handelingen. Lucas verwijst naar zijn eerste boek, het evangelie, waarin verhaald is ”over al wat Jezus begonnen is te doen en te leren” (1: 1). Nu gaat het over alles wat Hij verder zal doen. De Handelingen van de apostelen zijn in wezen de Handelingen van de Heilige Geest, die mensen volop inschakelt in het heilzame werk van God. In en door die Geest is de verhoogde Heer zelf present en baant Hij de weg naar de toekomst.
Het is duidelijk dat de pijn, het hartzeer van al die eenlingen, die nauwelijks of geen leven hebben, zwaarwegend blijft. André Troost schrijft in een lied bij deze Bijbelwoorden –in zijn bundel ”Adem van Boven”– ”het groeiend graan mag vrezen / de donker-dode steen”. Als er een weg is om samen verder te komen, dan in de lichtkring van deze Trooster. In het genoemde lied reikt Troost verder deze woorden aan –op de melodie van Gezang 288– : ”Ik laat u niet als wezen / Ik laat u niet alleen – / de Trooster zal u lezen / als aren, een voor een; / de Geest leest uw gedachten, / oogst vrucht van hart en mond, / en troost in bange nachten – / Hij zingt uw ziel gezond”.