Marchal


In dienst


Door Peter Verbaan en Jan Dirk Wassenaar


Leerling, student en leervicaris…
Gert Marchal werd op 13 september 1943 als Gerrit Wijnand Marchal geboren, in Maarn, op de Utrechtse Heuvelrug. Na de basisschool in Driebergen-Rijsenburg doorlopen te hebben, begon hij op de afdeling h.b.s.-B van het Revius-Lyceum in Doorn. Dat had te maken met zijn jarenlange plannen om dierenarts te worden. Het h.b.s.-diploma behaalde hij in 1960. Maar daarna ging hij niet diergeneeskunde studeren. Hij koos – na een kort intermezzo op de Hogere Tuinbouwschool in Utrecht – voor theologie. Daarvoor moest hij eerst Latijn en Grieks op het gewenste niveau zien te krijgen. Dat deed hij thuis. In 1961 keerde hij terug naar het Revius, toen naar de afdeling gymnasium-A. In 1963 kon hij het diploma in ontvangst nemen. Gert vertelt over zijn afkomst:

‘Ik kom uit een eenvoudig gezin. “Eenvoudig” is een kostbaar woord: opengevouwen, doorzichtig, geen verborgen agenda, geen kleine lettertjes op de achterkant die een ander verhaal vertellen. Onvergetelijke ouders. Mijn moeder was een toonbeeld van trouw, toewijding, liefde, ook van onverschrokkenheid (onder meer bewezen in de Tweede Wereldoorlog). Mijn vader was, evenals mijn moeder, diepgelovig, kon dat beter verwoorden dan zij, maar samen brachten zij hun geloofsovertuiging – met vallen en opstaan weliswaar – in praktijk. Mijn vader was strikt rechtvaardig, nam geen blad voor zijn mond, wie hij ook tegenover zich had. Hij zou ook een uitnemende vakbondsman zijn geweest. Hij ging als leidinggevende voor “zijn mensen” door het vuur. Veelzeggend is dat bij ons thuis altijd gesproken werd over “de jongens” van het Kroondomein. Dezelfde aanduiding, die ook de eigen kinderen (met excuses aan mijn zusje) betrof. Ik heb een oudere broer (1940) en een jongere zus (1949). Thuis hebben wij zelden of nooit ziekte gekend. Die goede gezondheid is mij tot nu toe nog steeds vergund. Hard werken heb ik van mijn ouders geleerd. Niet zeuren over pietluttigheden. En verder: “Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg.” Daarom hecht ik ook niet aan titels of andere onderscheidingstekens, die een aanleiding zouden kunnen zijn om je verheven te wanen boven anderen. Als mijn ouders mij dat niet of niet voldoende geleerd hadden, zouden mijn kinderen het wel doen. Om één voorbeeld te noemen: de promotieplechtigheid in Utrecht (1977). Enkele weken daarvoor viel bij ons thuis, in Ellecom, het licht uit. We zaten ineens in het donker. Ik probeerde een stop te vervangen, maar er was meer aan de hand. Reinier van Zadelhoff, trouwe buurman met gouden handen (niet alleen dusdanige handen!), kwam, was een poosje bezig en loste het probleem op. Onze Wijnand sloeg dit gebeuren op. Hij vroeg mij, toen al die moeilijke vragen gesteld waren rondom het promotieonderwerp: “Kan papa nu ook het licht maken?” Het was eigenlijk de beste vraag op die gedenkwaardige dag. Ik bekende frank en vrij: “Nee, jongen, dat kan ome Reinier en zo hebben we elkaar allemaal nodig.”’

Herman Bos ontmoette Gert in het begin van de jaren ’60. ‘Gert was “voorganger” van de jeugdkerk, ik medewerker van de zondagsschool, samen met Elly Visser, met wie ik in 1965 trouwde. Gezamenlijk probeerden we kinderen de Bijbelse verhalen door te vertellen. Het natuurlijk leiderschap van Gert was toen reeds op te merken, zonder dat hij zich daar op dat moment waarschijnlijk van bewust was. Maar het bidden van het “Onze Vader” aan het eind van een samenkomst werd als vanzelfsprekend door Gert uitgesproken, hoe moeilijk het toen ook was om het hardop uit je hoofd te doen.’ 
Van 1963 tot 1970 studeerde Gert theologie aan de Rijksuniversiteit in Utrecht. Hij schreef eens:

’De wereld van de Rijksuniversiteit was mij vreemd. Ik had geen voorgangers in de familie en moest alleen mijn weg vinden. Ik sloot mij aan bij een kring van medestudenten: het Oratorisch Homiletisch Gezelschap “Progredior”. Prof.dr. A.A. van Ruler was er nauw mee verbonden. Als eindcriticus was hij telkens aanwezig in de “kerkvergaderingen”, die in de Wilhelminakerk plaatsvonden. Eén van de studenten hield een preek, waarover nadien duchtig werd gediscussieerd. Een paar ouderejaarsstudenten maakten ons wegwijs in theologenland. Gerrit Jan Martens en Durk Rijpma bleven komen in de kring van “Progredior”. Zij hadden het telkens over ene Oepke Noordmans, die voor hen veel betekende. Die naam zei mij niet zoveel, maar het enthousiasme van Gerrit Jan en Durk werkte aanstekelijk. De moeite waard om nader kennis te maken met het werk van deze voorganger.’
 
Gert woonde in de Utrechtse binnenstad. Herman schrijft: ‘Toen ik een kamer zocht in Utrecht in verband met mijn studie trad Gert op als intermediair om mij een kamer te bezorgen in het pand waar studenten woonden, die een levensgemeenschap vormden: Oude Kamp 16. Ik mocht deel uitmaken van de hechte gemeenschap aldaar door een introductie van Gert.’
In 1967 legde Gert het kerkelijk examen af. Daarna deed hij leervicariaat in Koudum in de Zuidwesthoek van Friesland. Wie de lijst met predikanten die de hervormde gemeente aldaar gediend hebben,  bekijkt, ontdekt bijzondere namen. Onder hen zijn bijvoorbeeld ds. L. Tinholt, een invloedrijk synodelid uit de dagen van de Doleantie; oud-minister dr. J. Schokking, jarenlang voorzitter van de Confessionele Vereniging en van de Christelijk-Historische Unie; dr. W. Aalders, één van de opstellers van Het Getuigenis (1971), de open brief waarin stelling werd genomen tegen de maatschappijkritische prediking van die dagen.
Ds. J.G.F. Ankersmit, in 1967 predikant in Koudum, ging Gert begeleiden. ‘Vanaf het eerste ogenblik was er een vertrouwensband tussen beiden en de gemeente.’, zegt Bonno Looijenga, destijds kerkenraadslid. Tijdens Gerts leervicariaat, raakte ds. Ankersmit ziek. Hij was geruime tijd uitgeschakeld. In die tijd trok Gert veel op met ds. H. Kooistra, hulpprediker van hervormd Molkwerum.
Gert heeft in Koudum op vier adressen gelogeerd. Bij het echtpaar Haytema heeft hij een bijzondere tijd gehad. Ype Haytema, de heer des huizes, was een man met ‘nuvere oanslaggen’ (allerlei gekheid). Maar Gert kon er zelf ook wat van. Zo trad hij in huize Haytema een keer als Sinterklaas op, en wel getooid in tafelkleed en met masker op. Ook bij het gezin Draijer is Gert in de kost geweest. Met vader Pieter Draijer, die veehandelaar was, verzorgde hij de koeien en de schapen en ging hij ook wel ‘de boer op’. Dat laatste leverde bijzondere ontmoetingen op, bijvoorbeeld met mensen wier taalgebruik ronduit onfatsoenlijk en godslasterlijk was. Zo maakte Gert kennis met de praktijk… In het gezin deed hij gewoon mee. Zo heeft hij Uilkje heel wat keren naar school gebracht. Het echtpaar Draijer heeft nog lang contact met Gert en Roos, toen zijn aanstaande vrouw, onderhouden. Met hun kinderen waren ze present bij hun huwelijksfeest. ‘Dat was heel mooi.’, schrijft mevr. J. Draijer-Folkertsma, die inmiddels 85 jaar oud is. Ze vervolgt: ’In juni 2001 hebben we een huisje in Beekbergen, waar ds. Marchal toen predikant was, gehuurd. Op zondag naar de kerk. Die was vol en ds. Marchal preekte. Daarna was er koffiedrinken, we gingen er naar toe. Toen onze tafel aan de beurt was, keek ds. Marchal heel verrast. Hij riep: ”Hoe is het met Sierd?” Want die sprak hij destijds wel toe: de jongen was ondeugend en ’s morgens moeilijk uit bed te krijgen. Op dinsdagmiddag gingen we bij het echtpaar Marchal op bezoek. Dat was het afscheid: op 31 juli 2002 is mijn man overleden.’
Bonno bewaart goede herinneringen aan de tijd die Gert in Koudum doorbracht. ‘Op 21 oktober 1967 waren we als kerkenraad uitgenodigd bij de proefpreek van theologisch kandidaat G.W. Marchal in de Matteüskerk te Utrecht. Met drie afgevaardigden uit de Koudumer kerkenraad waren we aanwezig bij de plechtige, indrukwekkende dienst. In deze dienst had Gert het volgende Schriftgedeelte uitgekozen: Jesaja 40:29-31.’ Herman vertelt over de proefpreek: ‘Net op tijd vonden we een plek en in mijn herinnering zaten er in die preek al de ingrediënten die zo herkenbaar zijn tot op de dag van vandaag in zijn preken. Een passend citaat van iemand die hij bewondert, de actualiteit, de toepassing, het allitererend taalgebruik, de inspirerende, troostende, richtinggevende melodie van wat hij zo treffend noemt “het liefdeslied van de Heer”.’
Onvergetelijk was voor Bonno een kerstviering in Koudum: Roos verzorgde de solozang. Mevr. Draijer-Folkertsma herinnert zich een zondag waarop de wegen spiegelglad waren. Gert zou in Molkwerum voorgaan, ds. Kooistra in Koudum. Vanwege de weersomstandigheden besloten beide heren maar voor eigen parochie te preken. ‘Met een paar zwarte sokken over de schoenen ging Gert naar de kerk.’
Gert schreef aan het einde van de periode-Koudum, in januari 1968, in het kerkblad van de ring Workum:

’Mijn leertijd is voorbij, althans in de gemeente Koudum-Molkwerum. Deze vier maanden zijn omgevlogen. Dit is een bewijs dat ik met veel vreugde in uw gemeente ben geweest. Voor uw gastvrijheid, vriendschap en medeleven wil ik u heel hartelijk danken. Het zal mij moeite kosten weer over te schakelen naar een andere omgeving. Friesland en de Friezen draag ik een warm hart toe. Ik kwam als vreemdeling in uw midden, maar dat gevoel was de eerste dag al verdwenen. Nu vertrek ik als vriend.’   

Na het leervicariaat pakte Gert de doctoraalstudie op, die hij in 1970 voltooide. Hoofdvak was Nieuwe Testament, bij prof.dr. W.C. van Unnik, bijvakken Oude Kerkgeschiedenis en Apostolaat, respectievelijk bij prof.dr. G. Quispel en prof.dr. J.M. van der Linde. In die jaren was hij tevens assistent van Van Unnik en van diens medewerker dr. J. Reiling. Van 1968 tot 1970 woonde hij in een tot woning ingerichte autobus, in een paradijselijke omgeving tussen Maartensdijk en Lage Vuursche. Gert:

‘Ik vraag telkens aan een leervicaris: wie was voor jou echt een gids in het land van theologen? Het verbaast mij keer op keer dat er nauwelijks een weerwoord komt. Voor mij ligt de zaak heel anders. Is dat een kwestie van generatieverschil? Zijn we nu de voortrekkers, de verspieders vrijwel kwijt? Als dat zo is, stemt het mij droef en heb ik indringende vragen bij de huidige opleiding van dienaren van het Woord. Ik denk met dankbaarheid, ook vaak met heimwee – kon ik nog maar even met u praten! – aan mijn leermeesters. Professor A.A. van Ruler, die magistraal college gaf, met wie ik – ook in het kader van “Progredior” – persoonlijke contacten onderhield. Ik ben vrijwel dagelijks bezig met zijn geschriften. Professor A.R. Hulst, die Oude Testament doceerde. Wij raakten meer met elkaar vertrouwd toen we – samen met mijn jaargenoten Antonie Vos en Arie van der Kooij – door hem uitgenodigd werden om het boek Amos te vertalen in “verstaanbaar Nederlands”. Professor Hulst was ook scheidsrechter bij de jaarlijkse voetbalwedstrijden tussen de theologische disputen. De kring van “Progredior” had uitstekende voetballers, zoals Johan Plante, Dirk Lucas en Simon van den Oever. Doorgaans wonnen wij de beker. Ik zal ook nooit vergeten dat professor Hulst ooit opstond tijdens een conferentie en met zijn stijve been naar voren kwam. Het thema van die bijeenkomst was: “Wat moet ik in de kerk?” De teneur was kommer en kwel. Professor Hulst getuigde van zijn liefde voor de kerk, voor “gewone mensen”, met wie je samen op weg mag gaan. Het maakte diepe indruk op mij. Dr. J.M. Hasselaar bereidde ons voor op het tentamen dogmatiek bij professor Van Ruler. Het college was niet verplicht. Doorgaans waren we met een kleine kring. Dr. Hasselaar was een “leesbare brief van Christus”. Na afloop van zijn college draaide hij een shagje en sprak met ons op voet van gelijkheid. Ik hoor hem nog zeggen, met zijn spraakgebrek: “Ppppeinst u daar eens over…” Professor J. de Graaf gaf ethiek. Een man die moeilijk liep – vanwege kinderverlamming in zijn jeugd, steunend op een stok – , met een doorgroefd gelaat. Met zijn warme stem, zijn existentiële betrokkenheid, vertelde hij de stof die levend werd door zijn aanwezigheid. Professor W.C. van Unnik, mijn promotor, die mij na een tentamen vroeg zijn assistent te worden. Ik viel bijna van mijn stoel van verbazing. Hij was en is voor mij het voorbeeld dat de oudste voorganger aan de Theologische Faculteit te Utrecht, Gijsbert Voetius, voor ogen stond: scientia cum pietate conjugenda, dat is: wetenschap te verbinden met vroomheid. Als ik hier afbreek, doe ik tekort aan de anderen, die ik hoogacht. Ik noem nog enkele namen, in wie de hele kring is meegedacht: de hoogleraren A.E. Loen, Th.C. Vriezen, G.P. van Itterzon, D.J. Hoens, H.W. Obbink, J.W. Doeve, H. Jonker, S. van der Linde, J.M. van der Linde, G. Quispel. Allemaal mensen, die ik nooit vergeet…’ 


en dominee in Oosthem, Abbega en Folsgare…
Op 26 juni 1970 trouwde Gert met Rosemary E.H. Advocaat. Twee weken daarna, op 12 juli, werd hij tot predikant bevestigd in de hervormde combinatie Oosthem, Abbega en Folsgare, nabij Sneek. De gemeente, die in de negentiende eeuw door enkele voormannen van het Friese Reveil gediend was, kon men tot de confessionele richting rekenen. Gert werkte er met veel genoegen. Ook in een ander opzicht was het een vreugdevolle periode: in Oosthem werden de drie kinderen van het echtpaar Marchal-Advocaat geboren. Lizeanne op 23 april 1971, Wijnand op 3 mei 1973, Heidi op 30 juni 1976. Ze werden ‘gehaald’ door de bevriende arts Eelke Sietsma. Bendiks Cazemier, oud-burgemeester van Wymbritseradeel, laat met betrekking tot de geboorte van Lizeanne weten: ‘Roos vertelde nadien dat Gert en Eelke een sigaar zaten te roken naast het kraambed, terwijl Roos zat te worstelen om het eerste kind op de wereld te zetten. De heren hadden alleen aandacht voor hun conversatie en de sigaar. “Ik werd er bijna onkerkelijk van.”, zei Roos.’
 In Oosthem, Abbega en Folsgare was Gert betrokken bij het plaatselijke Samen op Weg-proces, al heette dat toen nog niet zo. ‘Tijdens de ambtsperiode van ds. Marchal is er, dankzij de gedrevenheid en de ijver van deze jonge predikant, veel ten goede veranderd.’, schrijft T.E. van Popta. ‘Er ontstond langzamerhand een klimaat waarin het mogelijk was voorzichtig stappen te zetten op de weg naar eenheid. Deze was reeds bereikt in de hervormd-gereformeerde jeugdvereniging “Immanuël” te Oosthem. De jeugdvereniging bleek een stimulerende factor te zijn in het toenaderingsproces in het begin van de jaren ’70. Het resultaat van een tijdens het winterseizoen 1972-1973 door de jeugdvereniging georganiseerde enquête onder de leden van de hervormde gemeente en de gereformeerde kerk zette gemeenteleden en de kerkenraden aan daadwerkelijk tot verdere uitbouw te komen van de samenwerking. In een begeleidende brief bij de enquête-uitslag schreef ds. Marchal onder andere: “In de gemeente van Christus moet het onmogelijk zijn dat mensen samen bidden, samen zingen, samen luisteren en daarna op de oude voet verder gaan. Het evangelie is geen vrijblijvende boodschap. Waar mensen wel vrijblijvend met het evangelie omgaan, daar wordt de naam des Heren ontheiligd.”’ Deze passage komt uit het door Van Popta geschreven boek De Doleantie in Oosthem, Abbega en Folsgare. Oorzaak en gevolgen van een kerkscheuring. In 1995 kreeg Gert het cadeau van de kerkenraad van de federatieve gemeente Oosthem, Abbega en Folsgare. In het begeleidende briefje is te lezen: ‘Wij denken met dankbaarheid terug aan de tijd dat u met uw gezin in ons dorp woonde en werkte, wat begon op 12 juli 1970, nu dus 25 jaar geleden. (…) Ook mede door uw inzet, toen al, aan Samen op Weg is de federatie in Oosthem nu een feit.’
Mieke van der Vlugt-Plet was leervicaris in Oosthem en omstreken. ‘Het was een periode waar ik met veel genoegen aan terugdenk, waar ik hele warme contacten aan overgehouden heb en waarin ik bovendien veel geleerd heb.’ Ze memoreert het vaste dagschema van Gert: ‘’s Morgens was de tijd voor studie. Dan was hij – zoals hij dat zelf eens beschreef – “dagelijks doende in de smidse van de Schrift”. Ik herinner mij uit die tijd “Gerts schatkamer”: het indrukwekkende kaartsysteem, dat hij in de loop van de jaren had aangelegd en zorgvuldig bijhield. ’s Middags gingen we op pad, de gemeente in. En soms ook ’s avonds – als er geen kring of catechese was. Pastoraat was voor Gert een belangrijk stuk gemeentewerk, waar hij heel trouw in was. Pastoraat is voor Gert: er de tijd voor nemen, aandachtig luisteren en met vallen en opstaan een poging doen om het levensverhaal van mensen te verbinden met het verhaal van de Levende. Samen bidden. En de zondagse eredienst was heel belangrijk voor Gert. Zoals hij het zelf typeerde: “Het is een feest als de gemeente van Christus samenkomt.”’
Bert Bomer herinnert zich het volgende uit de tijd die Gert in Oosthem en omstreken doorbracht: ’Met mijn eigen studie theologie vlotte het indertijd niet zo erg. Zou ik dat wel kunnen, dominee-zijn? Gert, die inmiddels predikant in Friesland was, had dat wel in de gaten en raadde me aan om eerst het leervicariaat maar eens te doen en zo wat te snuffelen aan de praktijk. Dat zou me vast inspireren. Hij regelde voor mij een stageplek in Workum. Het werd inderdaad een keerpunt: ik moest het toch maar wagen! Inmiddels heb ik dat werk met veel plezier en voldoening zo’n 35 jaar gedaan!’
 In de periode-Oosthem begon Gert aan een proefschrift over ‘Didymus de Blinde en zijn interpretatie van het boek Job’. Ook in de kring van het Fries Godgeleerd Gezelschap was hij studieus bezig. Van 1971 tot 1977 was Gert lid van dit in 1838 opgerichte gezelschap van theologen, de laatste twee jaar was hij voorzitter.     
‘Naast zijn vele studie voor zijn promotie, waarvoor hij extra verlof kreeg van de gemeente, was hij veel in de tuin en met de vele (fruit)bomen bezig.’, vertelt Bendiks Cazemier. ‘Hij schreef daarover later eens, dat hij erfelijk belast was. De natuur was voor hem belangrijk. Het beheer en de jacht hoorden daar bij. Hij was onloochenbaar een zoon van zijn vader, die boswachter was op het landgoed van paleis “Het Loo”, die hem ook de liefde voor de schepping heeft bijgebracht. Gert was ook regelmatig met de jongens van Oosthem aan het voetballen op het schoolplein. De jongens van het dorp zagen hem als een tweede Abe Lenstra. Ook in het sjoelen was hij een kei, samen met zijn vader. Wanneer zijn ouders in Oosthem logeerden, kwamen Gert en zijn vader bij ons op de zondagavond om onder het genot van een glaasje Berenburg te sjoelen. Hij liet toen al blijken, dat hij van gezelligheid hield. Een bijzondere ervaring was deze: nadat Gert in een oudejaarsdienst op indringende wijze over “de hand aan de ploeg slaan” had gepreekt, vond hij de volgende morgen een grote ploeg voor de voordeur, zodat hij daar de pastorie niet uit kon.’


en dominee in Ellecom en De Steeg…
In 1977 werd Gert predikant van de hervormde gemeenten Ellecom en De Steeg. ‘De pastorie was een boerderijtje, vlak bij de kerk. Het betrof een te eniger tijd onbewoonbaar verklaard pand, maar een restauratie had een fraaie woning opgeleverd. Toch waren er nog wat mankementen gebleven. Zo was de waterleiding vlak onder het pannendak aangelegd, wat tijdens strenge vorst meer dan eens tot problemen leidde.’, vertelt Reinier van Zadelhoff. Bij het huis was een tuin. Daar kweekte Gert groente. Ook imkerde hij. Volgens Bert Bomer heeft hij op z’n minst één keer niet aan zijn bijen gedacht. Toen hij in verband met een studieweek op het theologisch seminarium ‘Hydepark’ in Doorn afwezig was, steeg het water in de IJssel, tot in de uiterwaarden, tot in de tuin. Onder in de tuin stonden nog de bijenkasten. Door het stijgende water werden die onbereikbaar, wat vroeg of laat voor de bijenvolken fataal zou worden. Rosemary sloeg toen alarm. Enkele door haar opgetrommelde mannen, voorzien van lieslaarzen, brachten de kasten met behulp van een surfplank als reddingsvlot in veiligheid.
Gert en Roos waren erg actief in het dorp. Gert ging bij de fanfare. Hij speelde ook Sinterklaas op de school. Op zondagmiddag was een vaste gewoonte, dat hij samen met de kinderen bij boer Kees van Beek hielp met melken en voeren.
Jarenlang reed het gezin Marchal in een lelijke eend, maar die werd meer dan eens te klein bevonden, vooral wanneer de vakanties in zicht kwamen. Ze verbleven in de periode-Ellecom vaak in een leegstaande pastorie op Ameland. Als tegenprestatie moest Gert preken. Dat was voor hem geen probleem, want hij deed het graag, ook in de vakantie. Vanwege alle bagage moest er wel een andere, ruimere auto komen. Het werd een Citroën Ami. Alles kon mee, er in of er op. Maar spoedig bleek, dat de fragiele, al behoorlijk doorgeroeste dakconstructie de zware last niet aan kon. Bij de eerste kuil in de weg begon van alles te kraken en zakte het dak met lading en al in… Over vakantie gesproken: in zijn ambtsperiode in Ellecom en De Steeg werd Gert een keer een reis aangeboden, als blijk van waardering voor zijn inzet. De kerkenraadsleden Volgers en Saaltink waren met het plan gekomen. Toen Saaltink er mee op de proppen kwam, was Gert sprakeloos, wat niet gauw gebeurde. Het werd een prachtige reis, die dan ook naar meer smaakte. In de loop der jaren heeft Gert zelf ook veel reizen georganiseerd, vooral naar Bijbelse landen. Hij was en is nog steeds betrokken bij de organisatie ‘Drietour’. Velen, gemeenteleden en anderen, hebben daar van genoten en hebben het als een geweldige geloofsbemoediging ervaren.

Gert: ‘Reizen betekent voor mij: je laten verrassen. Ik vind het fijn om die verrassingen onderweg met anderen te delen. Vooral met hen die niet of nauwelijks alleen op pad kunnen gaan. Ik maak zorgvuldige studie van het gebied dat we bezoeken en geef dat vooraf door aan de deelnemers. Al doende kopen we de tijd uit en vormt het reisgezelschap ook een soort “leerhuis”. Dat geldt niet alleen voor reizen naar “Bijbelse” landen, maar ook voor andere streken.’

Gert maakte trouwens ook wel tochten in eigen land, op de racefiets. Met een vriend heeft hij diverse kerken in twee dagen het IJsselmeer gerond.

In 1977, het jaar van de verhuizing naar Ellecom, promoveerde Gert op zijn studie over Didymus de Blinde en zijn interpretatie van het boek Job. Didymus was een Grieks-Alexandrijnse theoloog uit de vierde eeuw. Zijn bijnaam kreeg hij, omdat hij op vijfjarige leeftijd blind werd. Van zijn talrijke dogmatische en exegetische werken zijn niet veel bewaard gebleven. In augustus 1941 ontdekte men in Toura bij Caïro een uitgebreide verzameling teksten van zijn hand, meer dan voordien bekend waren. De vondst betrof voornamelijk commentaren op Bijbelboeken. Daarin geeft Didymus telkens een korte letterlijke uitleg van de tekst. Daarna besteedt hij, geheel volgens de Alexandrijnse traditie, vooral aandacht aan de allegorische, zinnebeeldige verklaring.
Aanvankelijk wilde Gert onderzoek doen naar de verhouding tussen lijden en vreugde in het Nieuwe Testament, maar zijn promotor, professor Van Unnik, vond, dat hij daar nog niet aan toe was. Gert:

‘Dat was op dat moment ietwat teleurstellend, maar ik denk dat hij gelijk had. Je moet je niet aan een onderwerp vertillen, zeker niet bij een beperkt onderzoek voor een dissertatie. Mijn keuze was wel verweven met de wijze waarop ik dienstbaar wil zijn. Ook wetenschappelijke kennis – maar een strikte “wetenschapper” ben ik nooit geweest – wil ik delen met anderen, die op hun wijzen mij weer van dienst zijn. De zinspreuk van Voetius kwam al eerder ter sprake. Die is mij uit het hart gegrepen en in het hoofd geprent. Ik besefte dat ik nog maar aan het begin stond van een lange weg. Na zoveel jaren is dat besef eigenlijk niet anders, al heb ik onderweg eindeloos veel van mensen geleerd, vooral van mensen in een kritieke situatie. Een ontmoeting is altijd een vorm van tweerichtingsverkeer. Je krijgt heel veel terug. Het gebeurt “vanzelf”, net als in de gelijkenis (Mar. 4:28).’

Een van de stellingen bij het proefschrift luidde: ‘De Schrift bevat geen sluitende antwoorden waardoor het lijden wordt verklaard, maar spreekt wel woorden om het, met hoeveel pijn en moeite dan ook, hoopvol te dragen caso quo doeltreffende te bestrijden.’ Vanwaar de fascinatie voor het lijden? Gert:

’Ik verbaas mij daar zelf ook over. Van huis uit heb ik vrijwel geen ziekte of andere chronische zorgen gekend. Wel ben ik al op vrij jonge leeftijd betrokken geraakt bij (vrijwilligers)werk ten dienste van gehandicapten. Misschien speelt ook deze overweging – meer onbewust dan bewust – een rol: denkenderwijs kan ik mogelijk ook iets betekenen voor zo velen die pijnlijk missen wat ik in alle overvloed en dankbaarheid ontvangen heb. Een hang naar somberheid is mij niet vreemd, gezien en gehoord het nameloze leed dat op deze kleine planeet was en is. Het is vaak om te janken. Okke Jager schreef ooit een boekje Om razend te worden, “kanttekeningen van een krantenlezer”. Razernij en verdriet liggen dicht bij elkaar. Ik probeer telkens weer op te staan uit wat mij van nature aankleeft om mij te laten verwarmen, inspireren door de zon van Gods genade. Ik hoop dat die warmte aanstekelijk werkt.’


en dominee in Hellendoorn…
In 1983 vertrok Gert met vrouw en kinderen naar Hellendoorn. ‘Wij leerden Gert hier kennen als iemand die bij iedereen en alles betrokken was, bij vreugde en bij droefenis.’, vertelt organist Folgert Zwaving. ‘Het tekstwoord “Uw vriendelijkheid zij bij alle mensen bekend.” bracht hij in praktijk. Toch kon hij, zo nodig, daar wel eens van afwijken. En terecht! Maar dit gebeurde incidenteel.’ Folgert heeft heel wat preken van Gert gehoord, daarvan veel twee keer: in ‘’n Oalen Griezen’, de middeleeuwse dorpskerk van Hellendoorn, worden elke zondagmorgen twee diensten gehouden. Folgert vertelt: ’Van zijn vele boeiende preken beperk ik me tot die welke hij in “briefvorm” hield over Luther, naar aanleiding van diens antisemitisme. Op milde doch indringende toon heeft hij in dit “broederlijke schrijven” de wens geuit om daarover nog eens van gedachten te kunnen wisselen…’ Folgert herinnert zich ook bepaalde formuleringen in bijzondere diensten: ’In trouwdiensten, voorafgaande aan de inzegening, krijgt het gelukkige paar eerst de geruststellende mededeling dat de handen van God niet tot “gebalde vuisten” zijn veranderd. En bij rouwdiensten brengen wij de overledene de “voorlaatste eer”. Want: “De laatste eer heeft God zichzelf voorbehouden.”’ In zijn 55-jarige loopbaan als organist ontmoette Folgert nimmer een predikant die ook tijdens het zingen zo duidelijk hoorbaar aanwezig was. ‘Mocht orgel of organist het laten afweten, dan zou hij naast voorganger ook direct als voorzanger kunnen fungeren.’ In dit verband twee stellingen bij het proefschrift van Gert: ‘De muzikale vorming van de predikanten is als regel volstrekt ontoereikend om recht te doen aan het hoge belang van het kerklied en de rijkdom van liturgische tradities.’ En: ‘De verdiensten van Johannes de Heer hadden tenminste gehonoreerd kunnen worden door het opnemen van één van zijn liederen in het Liedboek voor de kerken.’
‘Wat me bij Gert opviel, was dat hij gewend was een strakke tijdsindeling te maken.’, schrijft Maaike de Jager, die in Hellendoorn een van de leervicarissen die Gert begeleidde, was. ‘Hij begon en stopte op de geplande tijd. Zo was er tijd voor bezinning en studie. Tijd voor voorbereiding van de diensten. Tijd voor pastoraat en catechese. Tijd voor bovenplaatselijk werk en zo veel meer. De week, de dag was geordend. Voor mijzelf heb ik ontdekt, dat ik juist als ik zo geordend werk, tijd heb. Ik bedenk me dat ik dat vooral in die eerste maanden van 1989 in Hellendoorn heb geleerd.’


en dominee in Beekbergen…
In 1995 verruilde Gert Hellendoorn voor Beekbergen. Bij zijn intrede kwam hij een oude bekende tegen: Herman Bos. Hij schrijft: ‘Weerzien in elkaars nabijheid met als wonderlijke (hoewel…) bijzonderheid de ontstane vriendschap tussen onze en jullie kinderen. En Heidi veronderstelde nog alleen maar grijze hoofden in Beekbergen… Bijzondere momenten en hoogtepunten zijn er vele in onze herinnering. Ik noem er enkele. De prachtige samenwerking in de 4 mei-herdenkingen, de huwelijksinzegeningen van twee van onze kinderen. Maar ook de indrukwekkende toespraak van Gert bij het burgerlijk huwelijk van Heidi en Erik in Rotterdam. De aanwezigheid bij ons 40-jarig huwelijk: “Na veertig jaar van harte met elkaar verbonden.” De pastorale zorg in en tijdens moeilijke momenten. Gevoelde vriendschap die niet meer stuk kan.’
Scriba Wout Wulfsen van de hervormde gemeente te Beekbergen heeft meer dan twaalf jaar ‘op een uiterst fijne manier’ met Gert mogen samenwerken en heel veel met hem mogen delen. ‘Onze hervormde gemeente heeft met Gert gouden jaren achter de rug. Hij is voor onze gemeente in de afgelopen jaren een predikant met ongekende herderlijke zorg geweest. Hij heeft er vreugde in om de rijke inhoud van het evangelie, waar hij geheel en al achter staat, te zaaien in de akker van onze gemeente. Een trouwe dienstknecht van Jezus Christus, die in woord en daad het evangelie vertolkt; een gedreven voorganger, die altijd voor iedereen klaar staat, dag en nacht op allerlei mogelijke manieren! Nooit wordt er tevergeefs een beroep op hem gedaan. Hij is een voorganger met “een groot oor”, dat wil zeggen: hij kan erg goed luisteren naar een ieder die iets te zeggen heeft. Hij heeft een hekel aan “geleuter en gebazel”, vooral als dat op kerkelijk erf plaatsvindt en in strijd is met het heilig evangelie. Hij noemde zichzelf vaak “een bedelaar bij de gratie Gods”. Ik ben in dienst van “mijn grote Baas”. En hij is een goede bedelaar in onze gemeente en weet andere bedelaars te vertellen waar brood te vinden is, het brood des levens. Hij heeft vele kwaliteiten en is erg geliefd in onze gemeente.’
Beekbergen is een gemeente met de omvang van anderhalve ‘predikantsplaats’ (om de oude hervormde terminologie nog even aan te houden). Zich tot Gert richtend, stelt Jan Bijkerk, voorzitter van het college van kerkrentmeesters van de laatstgenoemde gemeente de vraag: ’Broeder, hoe speel je het klaar?’ Hij wijst niet alleen op de grootte van de gemeente. Hij somt ook nog op ‘meer dan de afgesproken preekbeurten, ook elke zondag een avonddienst, met vele uitvaarten per jaar, die je ook niet in de koude kleren gaan zitten, maar – dat weet ik – je dikwijls hartzeer bezorgen. Verder een uitgebreid kringwerk, een maandelijkse dienst voor belangstellenden elders met eigen organisatie en nazorg. Trouw in het pastoraat. Je staat altijd voor iedereen klaar, je kent iedereen, vooral ook de kinderen. Mens tussen je mensen, gewoon in de modder van het leven van elke dag. En dan je redactionele taken! Hoe hou je met dat alles ook je gemeente nog bij elkaar?’ Bijkerk weet het antwoord: ‘In de laatste kerstnachtdienst riep je de aanwezigen op “een leesbare brief van Christus te zijn en verder niet te zeuren.”’ Bijkerk vervolgt: ’Het is die houding waarin je zelf voorgaat. Geen misverstanden daarover, geen oeverloze discussies, alstublieft geen uitgebreide beleidsplannen en vooral niet meewaaien met de waan van de dag. De Zaak niet opleuken. Doe wat gedaan moet worden en verder niet zeuren. Een leesbare brief van Christus!’

Ook buiten zijn eigen gemeenten deed Gert pastoraal werk, onder meer ten dienste van gehandicapten, en wel in het kader van het ‘Rode Kruis’ en in het ‘F.D. Roosevelthuis’ in Doorn. Tevens was hij betrokken bij het dovenpastoraat: een aantal jaren ging hij voor in diensten voor doven en slechthorenden. Met het oog daarop volgde hij een cursus gebarentaal.

Na alle loftuitingen aan het adres van Gert is wel duidelijk, dat zijn ‘aaibaarheidsfactor’ hoog is. Maar ligt daarin niet ook een gevaar? Als een predikant door zijn uitstraling mensen aan zich bindt, kunnen zij te afhankelijk van hem als persoon worden en kan hij zich ook moeilijk kritisch opstellen, als het ambtelijke ‘tegenover’ dat van hem vraagt.

Gert:
’Het is heel moeilijk over jezelf te oordelen. Ik kan alleen maar vertellen wat mij ten diepste beweegt. Voor mij is het wezenlijk dat je het goed hebt en goed houdt met elkaar. Niet ten koste van alles. Het kan in het uiterste geval, na diverse pogingen om dat te vermijden, zo ver komen dat het draadje breekt, het vertrouwen – wezenlijk voor de communicatie – ontbreekt. Dergelijke ervaringen zijn mij helaas niet onbekend, al zijn ze op de vingers van één hand te tellen. Ik heb nooit mijn best gedaan om aardig gevonden te worden. Die opstelling zou dan middel tot een doel (meerdere glorie van jezelf) zijn. Op deze leeftijd mag je meer dan gewone zelfkennis verwachten. Zo’n tactische manier van doen is mij volstrekt vreemd. Wat dit betekent voor collega’s en opvolgers? Ik hoop dat zij mij ook in dit opzicht nemen zoals ik ben. Wat ook van wezenlijk belang is: voor zover ik weet, heb ik nooit contacten gelegd of aangehouden ten koste van het dienstwerk van anderen. Overigens ben ik mij er terdege van bewust dat het niet eenvoudig is naast iemand te werken, iemand op te volgen, die: een uitnemende gezondheid geniet; vreugde in het werk heeft en dat ook lang vol kan houden; een vrouw heeft, die hem alle ruimte en steun geeft om zich volledig in te zetten… Deze laatste woorden betreffen mijn allernaaste, die in deze bundel marginaal aan bod komt. Deze geringe aandacht is omgekeerd evenredig met de dank die haar toekomt. Zelf wil zij er niet meer over gezegd hebben, maar – om met Miskotte te spreken – deze kern ziet wijd.’
 
Nog een kritische vraag aan Gert: ’Je bent altijd dominee van een plattelandsgemeente geweest. Overal waar je gewerkt hebt, stond de kerk “in ’t midden van het dorp”. Steeds met een fraaie pastorie om in te wonen, in Ellecom, Hellendoorn en Beekbergen in de schaduw van een kastanjeboom. Hoe idyllisch! Maar nu de vraag: heb jij ooit overwogen om naar het front van bijvoorbeeld de grote stad te gaan om daar de strijd tegen de secularisatie en het postmodernisme aan te gaan? Anders gevraagd: heb je het jezelf niet te gemakkelijk gemaakt?’

Gert:
’Ik ben van nature een buitenmens met een boerenhart. Misschien kan de genade van God je dan toch tot een stadsmens maken, omdat Hij je daar nodig heeft. Ik heb dat laatste nooit zo ervaren. Daarbij hecht ik aan persoonlijke contacten, aan een gemeente die ook een gemeenschap is. Ik wil de kring zo goed mogelijk leren kennen. Met deze instelling was ik in een grote stad wellicht overspannen geraakt. Er spelen nog enkele factoren een rol. Eredienst, pastoraat, catechese, kringwerk, enzovoort, zijn voor mij wezenlijk met elkaar verbonden. Zonder een duidelijk centrum zou ik moeilijk kunnen werken. In een stad zijn toch ook wijkcentra? Zeker, maar die zijn verweven met een groter geheel, met alle gevolgen van dien (o.a. een veelheid van vergaderingen en overlegorganen). In een stad kun je veel anoniemer zijn, ook als predikant. Wat heet overigens “gemakkelijk”? Ik kan het niet vergelijken omdat ik het benodigde materiaal niet heb. Hoe beoordeel je, wie beoordeelt de graad van moeilijkheid? Ook geldt: mensen zijn mensen, wie ze ook zijn, waar ze ook wonen. Temeer in een klein land als het onze.’ 


en doctor ecclesiae…
Van 1981 tot 1983 was Gert preses van de classicale vergadering van Arnhem, van 1984 tot 1989 van die van Deventer. Van 1981 tot 1985 was hij lid van de Raad voor de verhouding van Kerk en Israël, van 1990 tot de opheffing in het kader van de totstandkoming van de Protestantse Kerk in Nederland van de Raad van de zaken van Kerk en Theologie, vanaf 1993 van de kerncommissie. In die laatste hoedanigheid schreef hij, mede op basis van eerdere notities van leden van de raad, het als synodale handreiking bedoelde rapport De Bijbel. Taal en teken in de tijd (1999). Daarin komen verschillende leeswijzen van de Bijbel aan de orde, terwijl niet een duidelijke keuze wordt gemaakt. Gesproken wordt over een wegennet: ‘de traditie van de kerk, waarin beslissingen zijn genomen, bakens zijn verzet, die we in kritische solidariteit zullen respecteren’. Onder het beslag van de Heilige Geest zijn woorden gesproken en geschreven, die Woord van God bleken te zijn. ‘Deze ervaring mag openbaring heten, wanneer we zó worden aangesproken en zó samen worden gebracht. De verscheidenheid behoeft niet te wijken voor één geluid.’ Het is de verscheidenheid van een symfonie, zoals die zelf ook een veelstemming geheel is. Dr.ir. J. van der Graaf schreef: ‘Ter triosynode kreeg het geschrift “een positief onthaal”. Omdat de verschillende leeswijzen aan één voorbeeld (Joh. 8:1-11) werden getoetst, hetgeen een “middelpuntzoekende werking” bleek te hebben.’ Over raden gesproken: van 1995 tot 2000 was Gert lid van de Raad van Deputaten Samen op Weg.
 Ook bij het werk van (andere) synodale commissies was Gert betrokken. Te noemen zijn de Commissie Belijdenis en Ambt, de Commissie Sacramentsbevoegdheid in de Gemeente, de Commissie Beoordeling Geschiktheid Predikambt (de ‘commissie-Dijkmeester’) en de Commissie Kerkelijk Gesprek. Samen met M. Gosker-Postma, E. Hallewas en A. Romein schreef hij de handreiking Kerken bij Eén, over het hart van de Verenigde Protestantse Kerk in Nederland (1994), die in de serie Toerusting verscheen. De pennenvrucht was bedoeld als ondersteunend materiaal ten dienste van het gesprek over de kerkorde voor de verenigde kerk.

Gert was ook actief als docent. Hij gaf Nieuwe Testament in het kader van de cursus Theologische Vorming Gemeenteleden in Elst (Gld.) en in Deventer, respectievelijk van 1977 tot 1983 en van 1983 tot 1995. Hetzelfde vak doceerde hij voor de opleiding voor de akte van het godsdienstonderwijs voor het voortgezet onderwijs, uitgaande van de Raad voor de zaken van Kerk en School. Dat was in de jaren van 1981 tot 1984. Van 1996 tot 2006 was hij docent Nieuwe Testament bij de Tweede Weg Opleiding van de Unie van Baptisten Gemeenten in Nederland, aan ‘De Vinkenhof’ in Bosch en Duin. Op universitair theologisch niveau bewoog hij zich als lid van de Commissie voor het Theologisch Wetenschappelijk Onderwijs, en wel van 1996 tot 2000.

Gert:
‘Die betrokkenheid bij die buitengemeentelijke verbanden brachten me een netwerk van contacten die mij buitengewoon geïnspireerd hebben, ook om het “gewone” dienstwerk te doen. Ik heb de kerk in allerlei kringen en verbanden leren kennen. Dat heeft mijn horizon verbreed, mijn levensgang verdiept. Het heeft ook te maken met die regel van de apostel: “samen met alle heiligen” (Ef. 3:18) Heiligen, dat wil zeggen: allen die van Hogerhand gestoord zijn in hun eigenzinnige bestaan. Het is hard werken, stevig studeren, van en met elkaar leren, maar in deze gezamenlijkheid zul je des te meer verstaan van de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat.’


en opleider van predikanten…
In de loop der jaren was Gert betrokken bij de opleiding van diverse predikanten. Mieke van der Vlugt-Plet en Maaike de Jager zijn al aan het woord geweest. Ook Reijer de Bruijn bewaart goede herinneringen aan het leervicariaat bij Gert. Hij schrijft: ‘Zijn karakter en persoon, de manier waarop hij de vergaderingen voorzat, zijn hartelijke maar besliste opstelling te midden van toch wel voelbare spanningsvelden in kerkenraad en gemeente (wat hem soms ook wel wat eenzaam en verdrietig maakte) en de wijze waarop hij tal van zaken vriendelijk, liefdevol, maar indringend aan de orde stelde, hebben mij zeer aangesproken. Bovendien heb ik genoten van zijn geheel eigen stijl van preken. De hartelijke wijze waarop hij het samenzijn van de gemeente inhoud gaf, deed hem ervaren als een bevriende en warme persoon. In mijn gedachten zie ik Gert in zijn studeerkamer zitten: als een living document tussen heel veel boeken, aantekeningen en op gerubriceerde kaartjes geschreven citaten. In bezonnen houding leest hij daar de krant met het oog op kerk en wereld. In Christus’ naam geïnteresseerd in alle soorten mensen en gebeurtenissen. Als de man ook van één Boek, het Woord van God, ons toebetrouwd. Het oor bij dit Boek te luisteren leggend, exegetiserend, mediterend, actualiserend, of, misschien beter: ‘medigetiserend’ (W. Barnard). Een theoloog, dominee en zielzorger, altijd in beweging (met of zonder hond). Een open, geïnteresseerde en gezellige gesprekspartner; geëngageerd, kritisch, vriendelijk, maar eerlijk en recht door zee. Let wel: in eigen ogen een blijvende leerling van Luther: Wir sind nur Bettler! In Christus’ naam geïnteresseerd in alle soorten mensen en gebeurtenissen. Ik heb zelf in de contacten met Gert iets mogen ervaren van wat hij ooit zei: “dat God niet ieder het zijne geeft, maar zichzelf aan een ieder.”’
Een andere predikant-in-opleiding, Reinoud Wentink, ervoer het leervicariaat als ‘een enorme verrijking’: ‘Zijn kennis van theologen en theologische literatuur is fabelachtig, zijn kennis van mensen en structuren binnen de kerk is enorm. Onze gesprekken waren boeiend, stimulerend, open en steeds hartelijk. In mijn optiek is Gert (zo wil hij genoemd worden) iemand met wie je haast geen ruzie kunt krijgen. De bespreking van gebrachte bezoeken en gehouden preken, maar ook zijn belangstelling voor mijn studie en gezin zijn hartverwarmend. Wat mij ontroerde, was het volgende. Ik had veel moeite met een tentamen, misschien nog meer met de professor die tentamineerde. Twee keer was ik al gezakt en de derde poging om het tentamen te halen, was dichtbij. Ik vroeg Gert om met mij te bidden. Dat hebben we samen gedaan. Het tentamen liep de derde keer goed af. Regelmatig mag ik voorgaan in “zijn” kerk. Het is alsof ik er thuiskom: warmte en betrokkenheid merk ik er van alle kanten.’
Leervicaris  Johan van der Sleen omschrijft Gert als ‘een echte mensenkenner’. ‘Dat wordt onder andere duidelijk in enkele bundels die hij geschreven heeft, waarin de verhalen van mensen centraal staan. Het werd me ook duidelijk in de vele gesprekken die we, vaak wandelend met de hond in de prachtige omgeving van Beekbergen, voerden. Het werd me verteld door de gemeenteleden die ik ontmoette. Hij kende de mensen en wist telkens wat iedereen bezighield. Hij kende hun namen en verhalen. Hij wist ook na enkele weken waar ik mijn leermomenten had in het gemeentewerk. Hij liet mij de dingen doen die voor mij van belang waren. Gert was een echte leermeester voor me. Mijn eerste jaren in de pastorie dacht ik nog regelmatig bij de dingen die moesten gebeuren, aan de manier waarop Gert het deed. Zo imiteerde ik hem nogal eens in mijn werkzaamheden. Hij had dus echt een voorbeeldfunctie voor mij. Geleidelijk aan ben ik steeds meer mezelf geworden en dat is natuurlijk ook goed. Toch blijven bepaalde distincties van Gert me nog steeds bij. Een belangrijk onderscheid dat hij maakte en dat mijn gedachten nog steeds bepaalt, is het verschil tussen ergens “de tijd voor nemen” en ergens “de ruimte voor hebben”. Voor de dagelijkse “stille tijd” kun je wel tijd nemen, maar in je hoofd en hart kan het zo vol zitten, dat er geen ruimte is om God te ontmoeten. Dat onderscheid is ook essentieel in het pastoraat. Verder heb ik veel geleerd van de manier waarop Gert het gesprek aanging bij theologische meningsverschillen. Hij wist en weet met de mond en de pen zijn eigen standpunten goed te verwoorden, altijd de ander in zijn of haar waarde latend. Het zou mooi zijn als we dat van hem over zouden kunnen nemen.’
 Ook leervicaris Ben van Veen kijkt op een waardevolle periode terug, eveneens in Beekbergen. Wel had hij enige tijd nodig voor ‘verwerking’. Ben schrijft onder het motto ‘De jonge hond en de oude, wijze man’ aan Gert: ’Ik kwam als een toch wat eigenwijze en uit gereformeerd kerkhout gesneden student in een pastorie en gemeenschap die het gemoedelijke hervormde leven ademden. Met grote regelmaat heb je toen tijd vrijgemaakt voor gesprek en overleg. Als een warme en geïnteresseerde vaderfiguur. Hier zit de spanning in het verhaal. Ondanks al die tijd samen, was ik toen schijnbaar niet goed in staat om mijn onrustige zelf op een rustige manier in te brengen. Voor de predikantsopleiding diende ik een eindverslag te schrijven. Het ging dan ook om mijn visie op de kerk en het ambt. Ik heb daarin toen een hartstochtelijk pleidooi gehouden voor de kerkelijke gemeente als een voetbalelftal, waarbij de predikant de rol van coach vervult. De dominee staat langs de lijn. De spelers in het veld moeten het doen. Het draait om hen. Ik had daarmee een visie gegeven die ver afstaat van de gangbare praktijk. De jonge hond in mij liet via het verslag van zich horen. Jij kreeg dit ook te lezen. Toen ik de keer daarna weer bij je kwam, schoot je uit je slof. Je was ontstemd: ik had deze visie niet eerder met je gedeeld. Omdat ik je op die manier nog niet eerder had meegemaakt, heeft jouw reactie me over mijn eigen houding hierin aan het denken gezet. Ik dacht ook, dat ik het hierdoor bij je verbruid had. Niets van dat alles. We hebben nog lang daarna contact gehad. Ik ben nog een aantal keren bij je op bezoek geweest. Dan was je weer voor mij die oude, wijze en milde vader.’
 Hier zij ook het getuigenis van Willem Wilbrink vermeld. Hij herinnert zich een ontmoeting met Gert bij zijn ouders in Lieren: ’Ik vertelde hem dat ik theologie wilde gaan studeren. Een dankbaar onderwerp voor een doctor in de theologie, merkte ik. Zeer geïnteresseerd in alles wat met kennisverwerving te maken heeft. Het meest opvallende van alles was, dat ik gaandeweg het gesprek merkte dat ik woorden gaf aan gedachten die ik mezelf niet eens bewust was. Toen hij uiteindelijk aanstalten maakte om te vertrekken, zei hij dat ik altijd welkom was in de pastorie. En dat zijn bibliotheek de mijne was! Ik voelde me heel bijzonder. Deze ontmoeting was dertien jaar geleden en het begin van onze vriendschap. We mogen inmiddels  samen werkzaam zijn in dezelfde kerk. Regelmatig zijn we met elkaar in gesprek “om met elkaar in de pas te blijven”, zoals Gert dat elke keer verwoordt. De plek waar we afstemmen op elkaar is zijn werkplaatsje. Temidden van vele boeken is hier nog net ruimte genoeg om gerieflijk te kunnen zitten. En ja, die plaats, die bibliotheek is ook de mijne geworden. Ik weet me bevoorrecht samen met Gert op te mogen trekken.’
Van 1979 tot 1995 was Gert gedelegeerde voor de toelating tot de evangeliebediening was. Hij maakte deel uit van de delegatie-Arnhem. Van 1982 tot 1995 was hij voorzitter, van 1990 tot 1995 voorzitter van de landelijke delegaties. Tevens was hij een aantal keren mentor van beginnende predikanten.


en spreker en publicist…
Gert is een veelgevraagd spreker in de kring van de Confessionele Vereniging. Als zodanig is hij te vinden in bijeenkomsten van afdelingen en provinciale commissies, alsook op de landelijke conferenties in het voor- en najaar.
 In de bijdrage ‘Op zoek naar een belijdende kerk’ in Belijdend onderweg. De Confessionele Vereniging 140 jaar samenbindend (2005) schrijft Gert:

‘We zijn Confessioneel in zeer afgeleide zin. We behoren tot de PKN, de Protestantse Kerk in Nederland. Deze is, met de magistrale inzet van de nieuwe kerkorde (art. I-1) “overeenkomstig haar belijden gestalte van de ene heilige apostolische en katholieke of algemeen christelijke Kerk die zich, delend in de aan Israël geschonken verwachting, uitstrekt naar de komst van het Koninkrijk van God.” “Confessioneel” is dus niet onze eerste, laat staan enige naam. Het is een bijnaam, uit de nood geboren, en overbodig wanneer deze nood voorbij is. Daarom verzuchtte een trouwe broeder en collega, ds. Sije Kooistra, telkenmale: ik hoop de opheffing van de Confessionele Vereniging nog mee te maken. (…) Ik spits de zaak persoonlijk toe. Voor mij is deze bijnaam “Confessioneel” van groot gewicht vanwege het hartstochtelijk zoeken naar een belijdende kerk en het niet minder groot verlangen om onderweg bondgenoten te ontmoeten, uit welke kring dan ook. Het gaat in geen geval om een kerkje in de kerk, een club van betweters en gelijkhebbers, maar om een Vereniging van mensen, dienstbaar aan de kerk(en) in haar geheel, zo mogelijk ook aan andere kringen en verbanden, niet bang om elkaar met vragen te verontrusten die het wezen en het welzijn van Christus’ gemeente raken.’ 
 
Sedert de oprichting in 2005 is Gert lid van de Raad van Advies voor het Gereformeerd Belijden, een orgaan van bijstand van de generale synode.

Gert:
‘Ik vrees dat ik de opheffing van de Confessionele Vereniging en de Raad van Advies niet zal meemaken. Het blijft noodzakelijk om elkaar aan te spreken op datgene wat de Kerk tot Kerk maakt: van de Kurios, van de Heer. In het in deze bundel opgenomen artikel “Op zoek naar een belijdende kerk” heb ik mijzelf goeddeels uitgeschreven. Aan zo’n uitdrukking “de nood van de kerk in onze dagen” vertil ik mij al gauw. Een oplossing heb ik niet bij de hand. Ten hoogste kan ik een aantal elementen noemen, ter verlichting van deze nood: luisteren naar het Woord van God (Jes. 50:4, de tekst van mijn intrede in 1970, vergezelt mij dagelijks); eerbiedig, dankbaar, dus ook kritisch omgaan met de traditie van de kerk, de eeuwen door (met mijn diensttijd van ongeveer een halve eeuw kom ik pas kijken); luisteren naar mensen in hun situatie en met hen in gesprek, in de pas blijven (het pastoraat is veelal de sluitpost van het kerkenwerk en dat wreekt zich op allerlei wijzen); vrij zijn van geldingsdrang; eenvoudig leven (niet afgeleid, maar toegewijd op de wijze van Gez. 100).’ 

Sinds 1980 is Gert redacteur van het blad van de Confessionele Vereniging, Hervormd Weekblad, later HW-Confessioneel. Sedert 1988 is hij voorzitter van de redactie. In elk nummer van het blad zijn een of meer bijdragen van zijn hand te vinden. Mieke van der Vlugt-Plet schrijft: ’… door zijn artikelen in het Hervormd Weekblad, later HW-Confessioneel, bleef ik volgen wat hem bezighield en hoe hij tegen allerlei zaken aankeek. Zoals ik Gert kende: zorgvuldig zijn woorden kiezend, wikkend en wegend, met vaak aansprekende beelden, in een voortdurend luisterproces bij leermeesters die ons voorgingen, in alle bescheidenheid die hem zo kenmerkt!’
Vanaf 1996 was Gert samen met mevr.dr. M. Postma-Gosker en prof.dr. H.M. Vroom lid van de hoofdredactie van Centraal Weekblad, later werd hij lid van de redactie, wat hij nog steeds is. Ook in vrijwel elk nummer van dit blad staat een door hem geschreven artikel.

Gert:
‘Ik ben een minnaar van het Woord. Ook van de woorden, gesproken, geschreven vooral ook gezongen. Taal is een wonder. Ik schrijf vooral omdat ik telkens weer verrast ben. Door wat ik lees, zie en hoor. Het borrelt, bruist in mijn binnenste. Schrijven heeft voor mij iets van een geboorteproces. Een strikte wetenschapper – ik zei het al – ben ik nooit geweest. Geen kwaad woord over deze noodzakelijke arbeid. Wat ik aan de weet ben gekomen, wil ik graag delen met anderen, die niet zo’n werkplaatsje hebben als ik. Van hen worden andere dingen verwacht. Ook schrijvenderwijs probeer ik enigszins dienstbaar te zijn. Het is net als bij preken: de eerste zegen ontvang ik zelf.’


en cultuurminnaar…
Ten slotte is nog de culturele belangstelling van Gert te noemen. Ter gelegenheid van de opening van het Johanna van Buren-museum op 20 december 1989 werden opnames gemaakt van pennenvruchten van de in 1881 geboren en in 1962 overleden ‘dichteresse in oonze modersproake’ uit Hellendoorn. Tineke van Buren droeg een 24-tal gedichten voor, Gert verzorgde het commentaar. De moederband werd in 2003 gedigitaliseerd en opnieuw uitgegeven op cd.  
 In 1990 nam Gert samen met de reeds genoemde Folgert Zwaving het initiatief tot ‘Zomaar een zomeravond’. Aanvankelijk lieten ze amateur-musici in de dorpskerk van Hellendoorn optreden, later vooral professionele musici. De opbrengst van de collecten was bestemd voor de restauratie van het orgel. Toen Gert naar Beekbergen vertrok, stopte hij met het werk. Zwaving deed dat later ook, en wel na het 100ste concert. Later werd een nieuw comité gevormd. Dat organiseert elk jaar zes concerten op hoog niveau en met veel muzikale variatie. Daar is altijd veel belangstelling voor.          
Beekbergen is het dorp waar Wilma Vermaat (1873-1967) gewoond heeft. Haar roman Gods gevangene (1923) was het eerste boek in christelijk Nederland waarin open en positief over homofilie geschreven werd. Gert, die van 2001 tot de opheffing in 2007 voorzitter van de Wilma-stichting was, vindt:

‘Een buitengewoon moedig boek. Ze had als eenling in het land van de christelijke auteurs de moed het op te nemen voor mensen in moeilijke situaties, en bracht haar moed in de praktijk door Willem de Mérode na diens veroordeling (wegens een pedoseksueel delict, JDThW) onderdak te verlenen. Ze had met mensen en dieren in kwetsbare situaties eindeloos veel mededogen. En zachtmoedig was in haar geval niet soft.’


en emeritus, uitgediende…
Binnen afzienbare tijd zal Gert met emeritaat gaan. Tijd voor een terugblik: ‘Hoe heb je de kerk in de loop van de afgelopen tientallen jaren zien veranderen?’ Gert:

‘Hot items toen ik begon: hervormd – gereformeerd; politiek engagement; relatief sterke betrokkenheid bij de kerk; grote groepen catechisanten; gezaghebbende gidsen (Barth, Miskotte, Noordmans, Koopmans, Van Ruler, Berkhof, Berkouwer, Ridderbos); dreigende wereldconflicten tussen Oost en West. Het is allemaal anders geworden. Ik kan allerlei kernwoorden noemen, die de verschuiving in de samenleving, dus ook in de kerk, typeren: secularisatie, kerkverlating, individualisering, postmodernisme, enzovoort. In de loop van de jaren ben ik zelf ook anders geworden en toch dezelfde gebleven. Een regel van Godfried Bomans schiet mij vaak door het hoofd: “Het is stiller in de winkel, maar de mensen die er komen, willen het oorspronkelijke product, net als in het begin.” Ik denk dat ik per saldo niet wezenlijk anders werk dan toen ik begon. Soms ben ik een tikkeltje jaloers op een leervicaris. Het werk van een dominee is het meest boeiende, in sommige opzichten ook het meest moeilijke “baantje” dat op aarde denkbaar is. De vreugde is onmisbaar. Met de woorden van prof.dr. J.J. van Oosterzee, ongeveer een eeuw geleden: “Wij hebben een te goede Heer om Hem klagende te dienen.”’

Tijd ook voor een vooruitzicht. ‘Hoe ga je je vrije tijd invullen?’  

Gert:
‘Mijn vrouw heeft zich zonder morren altijd gevoegd naar mijn patroon; het is goed om die rollen eens om te keren. Ik houd zielsveel van mijn kinderen en kleinkinderen. Het lijkt me heerlijk om meer tijd voor hen te hebben. En verder: studeren, schrijven, preken, wandelen. Pastoraal werk zal er altijd zijn. Ik hoop dat ik in vrede oud mag worden en dat ik in die vrede ook afscheid kan nemen. Ik ben altijd een bevoorrecht mens geweest.’ En, nog een vraag: ‘Als je naar een onbewoond eiland gaat, welk boek neem je dan naast de Bijbel mee?’ Gert: ‘De oude concordantie van Abraham Trommius, die ik ooit van onze buurvrouw, freule Roëll, kreeg. Jammer dat ik haar nooit heb kunnen zeggen dat ik dit boek vrijwel dagelijks in handen heb.’
 
Hoe kijk je tegen de toekomst van de kerk aan?’

Gert:
‘Ik blijf eerst dicht bij huis. Twee kernwoorden: reductie en concentratie. Ontleend aan het afscheidscollege van dr. M.J.G. van der Velden, toen hij het theologisch seminarium Hydepark verwisselde voor de Utrechtse universiteit. Als kerk moet je niet alles willen. Heel veel dingen kunnen andere instanties veel beter. Het eigene van de kerk, haar ware schat is – om met één van de 95 stellingen van Luther te spreken – “het heilig evangelie van de heerlijkheid en de genade van God”. Daar staat en gaat de kerk voor. Het is broodnodig dat de kerk zich daarop concentreert, dit wonder voorleeft en doorgeeft, in alle tijden en wijzen van het menselijk bestaan. In de wereldkerk zullen we steeds meer van de kerken in “het Zuiden”, vooral in Afrika en Zuid-Amerika, leren. Buitengewoon boeiend om het kostbare van onze traditie te verbinden met wat zij geleerd hebben, ook op de adem van de Geest.’
 

Om nog verder vooruit te kijken: ‘Met welke theoloog zou je in de hemelse heerlijkheid, in het aangezicht van de Eeuwige, het liefst in gesprek gaan?’

Gert:
Theologen zijn daar en dan niet meer nodig. Alle noodmaatregelen van de Here God zijn opgeheven. Het zou boeiend zijn om met Van Ruler nog eens terug te kijken. Ik zou ook anderen opzoeken, vooral Noordmans, Koopmans en Hans-Joachim Iwand, om hen nadrukkelijk te bedanken voor alles wat ik van hen geleerd heb. Al pratend zal het de hoogste tijd zijn om eerst weer de lofzang te laten klinken. Ik weet er verder niet zo veel van, maar het zal eindeloos goed zijn.’  

Dit biografisch interview is opgenomen in ‘Een woord zoals een leerling heeft. Opstellen van en voor Gert Marchal’, uitg. Boekencentrum, 2008; ISBN 978-90-239-2317-6.