Marchal


Brink G. van den, Campen M. van, Graaf J. van der
Gegrond geloof. Kernpunten uit de geloofsleer in bijbels, historisch en belijdend perspectief
uitg. Boekencentrum, Zoetermeer, 1996; 605 blz.; € 89,-

De titel van dit kostbare, maar inhoudsrijke boek is een appèl en een troost. Velen hebben het verstikkende gevoel dat de grond onder hun voeten wordt weggeslagen door allerlei stormen en stromingen op en om het kerkelijk terrein. Ik ken de vragen van zeer nabij, die in de gesprekken met gemeenteleden, van harte betrokken bij de Zaak, opklinken: ‘Wat is nu waar in deze heksenketel van geluiden?’ ‘Is het ouderwets, achterhaald om te geloven dat…?’ ‘Waar en wat is vaste grond?’
Ik vind het een moedig avontuur om niet alleen te zeggen en te schrijven wat men in de mening van anderen mist, bedenkelijk of ook onaanvaardbaar vindt, maar om ook zelf opnieuw in de leer te gaan en verantwoording af te leggen van de dingen die ten diepste raken en blijvend inspireren.
Ik schrijf deze regels neer om aandacht te vragen voor een buitengewoon mooi boek dat onlangs verscheen, onder redactie van dr. G. van den Brink, predikant van de hervormde gemeente van Lelystad en universitair docent te Utrecht, drs. M. van Campen, hervormd predikant te Waddinxveen en docent aan de Christelijke Hogeschool De Vijverberg Felua te Ede en dr. Ir. J. van der Graaf, algemeen secretaris van de Gereformeerde Bond in de Nederlandse Hervormde Kerk.
Het boek wil een hedendaagse gereformeerde geloofsleer bieden, waarbij de medewerkenden terdege beseffen dat zij deze slechts in fragmenten kunnen aanreiken.
Dit fragmentarische heeft niet alleen praktische oorzaken (om het bestek van een toch al dik boek niet te boven te gaan), maar ook principiële (omdat ons kennen ten dele is.)
Toch komen alle gewichtige thema’s van het christelijk geloof aan de orde. De hoofdstukken zijn geschreven volgens een bepaald patroon.
In onderdeel A worden de bijbels-theologische hoofdlijnen uitgezet. Dankbaar staande op de weg van het gereformeerde belijden en met open oor en oog voor de ontwikkelingen en verworvenheden van de hedendaagse bijbelse theologie luisteren de auteurs naar het Schriftgetuigenis,
In onderdeel B wordt een dwarsdoorsnede door de dogmengeschiedenis geboden aan de hand van een aantal ‘portretten’ van mensen wier denken van belang geweest is voor de

===   ===  ===

Faber, R. Houtsma en L.J. Houtsma-Harms
Wybe Zijlstra, pastor en pionier, Een portret
uitg. Callenbach, Baarn, 1998; 160 blz.;  ISBN 9026609310

Ik heb dr. Wybe Zijlstra één keer ontmoet, tijdens een pastorale training in het seminarium Hydepark. Wel heb ik veel over hem gehoord van mensen die diepgaand door hem beïnvloed zijn. Zijlstra was de geestelijke vader van de Klinische Pastorale Vorming (KPV) in Nederland, een uiterst intensieve training om de blokkades en stoorzenders in jezelf en in de ander op het spoor te komen, daarmee verantwoord om te gaan en aldus een ontspannen, ontkrampte openheid te krijgen om werkelijk te kunnen luisteren. Het is een proces van bewustwording en van bevrijding, waarin de waarheid, ten diepste Hij die de Waarheid is, zich kan laten gelden. Zijlstra overleed op 1 september 1997 in Amersfoort. Om deze uitzonderlijk begaafde pastor en pionier te eren, hebben enkele vrienden een portret samengesteld, waarin Zijlstra’s betekenis op markante wijze naar voren komt. Het lezen heeft mij een extra goed weekend bezorgd.
Het boek bestaat uit vier onderdelen: In memoriam (1), Identiteit, intimiteit en distantie (2), Generativiteit (3) en Integriteit – zo is het goed (4).
Ter gedachtenis
Dit portret begint met het einde van Zijlstra’s leven, de woorden die in de rouwdienst te Amersfoort werden uitgesproken door voorgangers en familieleden, een keuze uit de vele artikelen die naar aanleiding van zijn overlijden verschenen en een preek die hij ooit hield
Zijlstra trok mensen aan uit verschillende kerken. De KPV-trainingen vormden een uniek oecumenisch gezelschap. Dr. J.J. Rebel, de eerst christelijke gereformeerde predikant die (in 1973) een KPV-basiscursus volgde, leerde onder invloed van Zijlstra ‘‘een heel andere manier van theologiseren. Niet langer stonden alleen de exegese en de dogmatiek centraal. “Geloven is een groei- en bewustwordingsproces”, leerde hij ons. Zijlstra was een sobere en bescheiden man, maar in zijn trainingen groeide hij uit tot een groots leraar. Het is verbluffend hoe hij ons open wist te krijgen. Van hem leerden we dat het in de theologie uiteindelijk om de mens gaat, die vaak nauwelijks aan bod kwam, omdat alles was gericht op God en Jezus’’ (22 – 23).
Een kernwoord bij Zijlstra is communicatie, een eerste opdracht voor de pastor, maar dan wel met verstand, hart en ziel. Dat kan niet zonder een doorleefde theologie. Het gaat in zekere zin om ervaring, om bevindelijkheid: dat je geraakt bent door wat je gelooft en dat mensen dat merken in je pastoraal optreden.
Levensloop
In het tweede deel, getypeerd door de woorden identiteit, intimiteit en distantie, wordt het boeiende leven van Zijlstra in grote lijnen getekend. Zijn voorgeslacht woonde op een boerderij onder Abbega, een dorpje dat mij bijzonder lief is – omdat het tot mijn eerste gemeente behoorde – en gelegen vlak bij Sneek. Zijn vader trad in dienst van de Gereformeerde Zendingsbond als ‘zendeling-leraar’ op Celebes. Daar, in 1921, werd Wybe geboren. Na verloop van tijd keerden zijn ouders, vanwege gezondheidsproblemen van moeder, terug naar Nederland.
Wybe Zijlstra kiest voor de theologische studie in Utrecht (1941 – 1946), wordt hulpprediker in Burus en Munnikezijl, gaat vervolgens, samen met zijn vrouw Hester Sparnary, als voorganger van de rechtzinnige evangelisatie naar Kollum, in 1954 naar Wyckel – eveneens in Friesland – en wordt in 1961 predikant van Hulp en Heil (thans Robert Fleury Stichting), psychiatrisch ziekenhuis in Leidschendam.
Hij verblijft in 1962 enkele maanden in Amerika om kennis te maken met Clinical  Pastoral Training om een eigen variant te starten, in de praktijk te toetsen en in geschriften (onder meer zijn dissertatie te Utrecht in 1969) te verantwoorden: de KPV-cursussen geeft hij aanvankelijk naast zijn werk als predikant van Hulp en Heil. In 1968 wordt hij vrijgesteld voor het werk van de KPV, en verbonden met het psychiatrisch centrum Zon en Schild te Amersfoort. Van 1968 tot 1977 is hij tevens wetenschappelijk hoofdmedewerker aan de Universiteit van Amsterdam met pastorale psychologie als leeropdracht. In 1985 neemt Zijlstra afscheid van zijn gewone, maar buitengewone werk.
In 1989 verschijnt zijn boek “Op zoek naar een nieuwe horizon, Handboek voor Klinische Pastorale Vorming”. Hij geeft nog een aantal cursussen, houdt lezingen en is betrokken bij het kringwerk van de Bergkerk in Amersfoort, waar hij bij tijd en wijle ook voorgaat in de eredienst. Zijlstra wist ongehoord veel van psychologie – een studie die hij zelf ook volgde en voltooide -, van psychiatrie en van andere menswetenschappen, maar hij wilde voor en in alles pastor, theoloog blijven om al deze disciplines vruchtbaar te maken voor de enkeling die in het pastoraat onze weg kruist.
Bloei en isolement
De KPV-trainingen werden alom bekend, maar desondanks was en bleef er een zeker isolement. Ds. R. Houtsma, naaste collega van Zijlstra, voorganger in de rouwdienst, schreef in 1985, ter gelegenheid van het afscheid van Zijlstra, in Woord en Dienst: “Het blijft jammer dat de kerk, behalve in het werk op het seminarie, geen plaats heeft gegeven aan de Klinische Pastorale Vorming als een onmisbaar en blijvend onderdeel van de toerusting van haar ambtsdragers, predikanten en anderen. Zij heeft dit tot nu toe overgelaten aan de visie en goedwillendheid van enkele psychiarische centra en ziekenhuizen in ons land. Wanneer deze het onverhoopt wegens financiële omstandigheden laten afweten en hun centra voor Klinische Pastorale Vorming sluiten, hangt deze zo noodzakelijke nascholing volkomen in de lucht. En dat terwijl de kerk aan de andere kant zich in deze tijd juist meer bewust wordt dat jonge (en oudere) predikanten in hun werk begeleiding en toetsing nodig hebben (mentoraat!)’ (77/78). Inmiddels is de situatie wel enigszins veranderd, onder meer in deze zin dat het seminarium Hydepark deze discipline structureel opbouwt in zijn curriculum. Zijlstra benadrukte telkens weer dat de KPV geen therapeutische, maar een pastorale training is. Veel therapeuten zijn van mening dat de religie neurotiserend is. Zijlstra’s reactie: ‘‘Als het een afgod is, hebben ze nog gelijk ook, maar als de pastor het zo zegt, is de cliënt er niet mee geholpen. Mij heeft altijd, ook in mijn eigen bevrijdingsproces, de bijbeltekst “De waarheid maakt vrij” veel gedaan. Als de waarheid niet vrijmaakt, al is het door een oordeel heen, is het geen waarheid maar een leugen. Er moeten perspectieven opengaan. Vergeet daarbij niet dat waarheid relationeel is. Dat wil zeggen, voor ieder bijzonder. Wat voor de één waarheid is, is voor de ander vergif’’ (cit. blz. 92).
Zo is het goed
Zijlstra had er vrede mee om terug te treden, ook om heen te gaan. Daarom is het laatste deel genoemd: “Integriteit – zo is het goed’.  Er wordt iets verteld over het gemeentewerk dat Zijlstra lief was. Hij leidde een aantal bijbelkringen, waarin hij vooral in gesprek met Paulus was. Vervolgens worden twee preken en twee lezingen afgedrukt, waarmee dit boeiende portret besluit. Preken was voor Zijlstra “niet wandelen in een kathedraal vol zekerheden, maar het volgen van een verhaal dat spannend is”.
De eerste preek – Zijlstra schreef zijn preken altijd geheel uit – gaat over 1 Samuel 4: 1 – 22, de tweede over zijn “lievelingstekst”: “De waarheid zal u vrijmaken” (Joh. 8: 31). In deze laatste zegt hij onder meer: “Vrijmaken betekent: dat ik flitsen van inzicht krijg, mij van dingen bewust wordt. Deze bewustwording is immers een voorwaarde om te kunnen groeien: om te worden die ik ten diepste mag zijn” (130). En waarheid is altijd waarheid-in-relatie, dus altijd persoonlijk. ‘‘Zij wordt ook uitgesproken in een bijzondere situatie, in de situatie waarin ik nu verkeer. Algemene waarheden bestaan wel, zoals tweemaal twee is vier, of de aarde is rond, maar als het gaat om de waarheid van mijn leven, bestaan ze niet. De Waarheid over mijn leven is altijd bijzonder, persoonlijk en op de situatie toegesneden” (131). Over algemene waarheden kun je dan ook, zoals de theologen met verve hebben gedaan, eindeloos twisten. Maar de waarheid Gods heeft dat niets meer te maken’’ (133).

In oktober 1988 hield Zijlstra een lezing te Driebergen over het Samen-op-Weg-proces, toegespitst naar de remmende invloed van niet-theologische factoren. Deze dusgenaamde factoren bestaan volgens Zijlstra niet. “De theologie als reflectie op de inhoud van het Evangelie heeft de totale mens voor ogen: de totale mens voor het Aangezicht van God en in het licht van het op ons toekomende Rijk. Alles wat met de mens te maken heeft, heeft dus een theologische dimensie. Dat geldt ook voor de zogenaamde psychologische of sociologische factoren, die men in de kerk nauwelijks serieus neemt, omdat zij zogenaamd niets met theologie te maken hebben. Daarmee veroordeelt men de theologie tot een luchtkasteel, waarover men heerlijk dromen en onder elkaar twisten kan, maar die met het gewone aardse leven eigenlijk geen verbinding heeft” (137).
De tweede lezing – “Gemeente – sterfhuis of levende kern”  – is naar aanleiding van een artikel en reacties daarop in Woord en Dienst. Voor Zijlstra is de gemeente zowel het een als het ander: niet anders dan door te sterven – op de weg van het tarwegraan – kan zij werkelijk leven. In dit verband legt Zijlstra de golven van secularisatie uit in een positieve zin. Ook deze overtuiging prikkelt tot meedenken, zoals het hele boek uitnodigend en uitdagend is, juist vanwege de oprechte eenvoud, de eenvoudige oprechtheid.