Marchal


24. Jeremia

Jeremia 1 (1)
Gehouden op
*zondagmorgen 3 augustus 2008 in Beekbergen
*zondagmorgen 3 juni 2012 in Welsum
Bijbellezing: Jeremia 1: 1 – 19

Het gebeurt nogal eens dat ik geroepen word om voor te gaan in een afscheidsdienst. Vader, moeder, zoon, dochter is overleden. Soms ken ik die ene, die is heengegaan, van zeer nabij. Soms is die ene mij minder of zelfs helemaal niet bekend. Ik vraag dan altijd in zo’n gesprek met de allernaaste kring: teken nu eens in een paar trefwoorden het portret van deze ene mens, die u sinds jaar en dag nabij was. Ik vraag dat niet om een levensverhaal te vertellen, maar om dit ene verhaal te verbinden met het Verhaal van de Levende. Ieder mens is immers uniek, onvervangbaar, vooral ten overstaan van de HERE God, die onze Schepper is, onze Bevrijder wil zijn en ons een plekje wil geven in Zijn uiteindelijke plannen.
Vandaag zitten, staan we in een kring rondom een oude profeet, Jeremia. We lezen een stukje van zijn levensverhaal en we proberen een aantal trefwoorden te vinden om hem recht te doen, om zijn portret te tekenen als dienaar van God. Zijn levensverhaal is verbonden met het Verhaal van de Levende, dat beslag wil leggen op ons leven. Niet om ons te knevelen, te knechten, maar om ons te bevrijden. Tot hem werd dat bij herhaling gezegd: ‘Ik ben met u om u te bevrijden, luidt het Woord des HEREN’.
Die woorden klinken nog steeds als muziek in onze oren, maar om dat liefdeslied op te vangen en te verstaan, moeten we wel aandachtig luisteren. Daarom komen we hier, zondag aan zondag, samen in deze oude kerk. Om elkaar te ontmoeten. Dat is al een wonder, als je vreugde en verdriet met elkaar deelt. Maar het wonder boven wonder is dat God ons wil ontmoeten, dat Zijn Woord ons toevalt, ons aanraakt, vrucht draagt in ons leven.
Ik noem ten minste vier trefwoorden om Jeremia in beeld te krijgen en onszelf daarbij: roeping, opdracht, bezwaren en toerusting. Aan de hand daarvan kan het wonder boven wonder gebeuren dat de HERE God ook ons aan- en toespreekt.
Roeping! ‘Het Woord des HEREN kwam tot mij!’ Er staat niet bij dat Jeremia in geestvervoering raakte, zoals van Ezechiël verteld wordt. Ook niet dat hij een visioen kreeg, een stukje van de hemel mocht zien, zoals Jesaja. Een roeping van Godswege gaat blijkbaar niet volgens een protocol, niet volgens een standaard procedure.
‘Het Woord des HEREN kwam tot mij’. Het bleef zomaar in me haken. Ik kon er niet los van komen. Ik was in m’n eigen dorp, in Anatoth, ongeveer drie kilometer ten noorden van Jeruzalem. Net zoals wij in Beekbergen zijn, een kilometer ten zuiden van Apeldoorn. Het jaartal wordt er nog bij genoemd: in het dertiende jaar van koning Josia, de koning van het zuidelijke deel van Israël, van Juda, ook wel Judea genoemd in later tijd.
Het dertiende jaar, dat is 626 voor Christus. Het Woord des HEREN slaat dus in, raakt ons bestaan, op een bepaalde tijd, een bepaalde plaats. Om dat wonder bidden wij ook hier en nu. Jeremia kwam uit een familie van priesters. Z’n vader deed misschien dienst in de tempel van Jeruzalem. Misschien werkte hij wel dichter bij huis. Hij maakte schoon schip, in de politiek en in de kerk. Allerlei afgoden werden de laan uit gestuurd. Josia zou beamen wat Okke Jager zoveel eeuwen later zei: ‘God is te goed om overal goed voor te zijn’. De koning sneuvelde in 609 voor Christus, in de slag bij Megiddo, een plaats die ook in het laatste Bijbelboek wordt genoemd en daar Harmageddon heet. Na Josia werd het weer een religieus ratjetoe, een godsdienstige kermis, waar alles moest kunnen.
Jeremia, van Hogerhand geroepen. Niet tot priester, maar tot profeet. Een priester houdt zich doorgaans aan duidelijke regels, aan vaste rituelen. Die geven structuur aan het leven, aan de samenleving, ook aan het samen leven met God. Priesterlijke dienst is een zegen. Je hoeft niet telkens het wiel uit te vinden.
Maar soms is het broodnodig dat alles onder kritiek wordt gesteld, een nieuwe test moet ondergaan. De dienst van een profeet is dan veel radicaler, veel spannender dan die van een priester. Verlang er niet naar om tot profeet te worden geroepen. Je bent je leven niet meer zeker.
Jeremia krijgt te horen: ‘Eer ik u vormde in de moederschoot, heb Ik u gekend, en eer u voortkwam uit de baarmoeder, heb Ik u geheiligd’. Ik weet geen betere omschrijving van het dogma van de verkiezing dan deze woorden. Het geldt niet alleen Jeremia, maar ons allen. We zijn geen toevalstreffer op het toneel van het leven. We zijn niet, om met de Franse schrijver Jean Paul Sartre te spreken, geworpen in een zinloos bestaan. De HERE God heeft ons gekend en gewild, van eeuwigheid tot amen. Anders gezegd, gezongen, met de woorden van een lied: ‘In U zal ik verankerd blijven, aan U, Heer, ligt mijn leven vast’. Nog anders gezegd, met de woorden een liedje van Wim Sonneveld – ik weet niet of hij besefte dat hij het hart van het christelijk geloof raakte -: ‘Zeg maar ja tegen het leven, van je amen en je gloria, hoezee!’
Ik weet van geen andere godsdienst, die je zo positief in het leven zet. Het dogma van de uitverkiezing, wat mensen er ook van gemaakt hebben, een onuitputtelijke bron van troost, vreugde en hoop.
Het portret van Jeremia, waarin we ook de contouren van ons eigen gezicht in herkennen. Van Godswege geroepen. Na dat woordje ‘roeping’ noemde ik als tweede trefwoord: ‘opdracht’. Waartoe wordt Jeremia geroepen? Ik zei u al: verlang er niet naar om profeet te zijn zoals hij. Aan de gewone dingen – wat heet gewoon? – hebben we onze handen en harten al meer dan vol. Jeremia mag de mond van God zijn. Dat is wel iets anders dan het gangbare beeld dat wij van een profeet hebben. Wij denken aan een ietwat exotisch uitziende figuur, die met behulp van allerlei abecedabra, hocus-pocus-gedoe dat ons ontgaat, de toekomst voorspelt. Als materiaal heeft hij misschien wel een glazen bol of vraagt hij om de lijnen te zien van onze handen.
Die vlieger gaat in de Bijbel niet op. Een profeet staat volop met zijn beide benen op de grond. Hij baggert vaak – om zo te zeggen – door de modder, de misère van het bestaan. Heel laag bij de grond dus. Dat is overigens iets anders dan platvloers. Ik lees wat er staat ten aanzien van de opdracht. Het raakt mij diep. Het schokt me ook. Eerst lezen we: ‘Tot een profeet voor de volkeren heb Ik u aangesteld’. Halverwege, in vers 10: ‘Ik stel u heden over de volken en de koninkrijken’. Ten slotte, in vers 18: met het oog op ‘het hele land, de koningen van Juda, zijn vorsten, zijn priesters en het volk dat daar woont’.
De volken, de wereldwijde kring, gaat voorop. In die tijd was Egypte een wereldmacht, die na allerlei verwikkelingen moest wijken voor Babel, waar nu Irak en Iran liggen. Het Woord van God is niet alleen voor de binnenkamer, maar ook voor de buitendienst. Het betekent niet dat een profeet uitlegt wat er politiek moet gebeuren. Wel dat politiek een heilige zaak is. de aarde en haar bewoners zijn immers van de HERE. Van niemand anders.
Roeping. Opdracht. Nog een trefwoord: bezwaren! Jeremia gaat niet handenwrijvend aan de slag. Hij zegt niet gewillig: hier ben ik..! Jeremia dient een een bezwaarschrift in: ‘Ach, HERE, zie, ik kan niet spreken, want ik ben jong’. Ook Mozes stribbelde tegen, onder meer met dit zelfde motief: ‘Och, HERE, ik ben geen man van het Woord’ (Exodus 4: 10). En Jesaja: ‘Wee mij, ik ga ten onder, want ik ben een man, onrein van lippen, en woon te midden van een volk, dat onrein van lippen is…’.
Jeremia heeft z’n leven lang geleden onder deze hoge roeping. Hij heeft ruim 40 jaar dit dienstwerk gedaan, van 626 voor Christus tot na de val van Jeruzalem in 587 voor Christus. Een hectische tijd, waarin zoveel schokkende dingen gebeurden. Wat zul je dan als iemand die niet rap van tong is, bovendien een snotneus in de ogen van ouderen? Je wordt zomaar overtroefd door gewiekste,
gladde praters, door mensen die de gevoelens van de anderen kunnen bespelen. Kijk en luister eens naar grote redevoeringen. Van Obama in Amerika tot aanhangers van Karadzic in Belgrado. Stijgen en dalen van de stem, momenten van stilte om de dingen echt te laten landen of te wachten op een lachsalvo, een daverend applaus, een paar superklappers aan het slot.
Bezwaren. Die pijn, dat hartzeer klinkt telkens weer op. Een paar voorbeelden: ‘Waarom is mijn pijn altoosdurend en mijn wond ongeneeslijk (….). Gij zijt mij waarlijk als een uitdrogende beek, water waarop geen staat valt te maken’ (15: 18). ‘Het Woord des HEREN is mij geworden tot smaad en spot de ganse dag. Maar zei ik: ik wil aan Hem niet denken en in zijn naam niet meer spreken, dan werd het in mijn hart als brandend vuur (…); wel matte ik mij af om het te houden, maar ik kon het niet’ (20: 8 – 9).
Als je zo dienstbaar bent, als wereldburger, als mens die weet dat de wereld te koop is, wat er speelt en spookt, bovengronds en ook onderhuids. De eigenlijke bezwaren hebben te maken met de enorme pretentie: jij, sterfelijk mens, mond van God! Woorden zeggen op de kruispunten van het leven, bij de brandhaarden in de samenleving, die woorden van God zijn. De grote Karl Barth schreef in dit verband: de eigenlijke vraag is niet: ‘Wie macht man das?’ (Hoe speel je dat klaar, alsof het een techniek zou zijn, die je in je vingers, onder de knie kunt krijgen), maar: ‘Wie kann man das?’ (Hoe kun je dat ooit?). Het is van levensbelang, ook voor ons, voor ons samen als gemeente, als kerk, hier en nu. De kerk is de plaats bij uitstek waar je mag verwachten dat de HERE God Zijn Woord laat horen, door middel van mensen en hun woorden. Dat Woord is radicaal. Het breekt af om op te bouwen. Het rukt uit om te planten. Dat laten we nu rusten.
Roeping. Opdracht. Bezwaren. Een laatste kernwoord: toerusting. De HERE God overvraagt niemand. Hij is geen tiran, geen slavendrijver. Jeremia krijgt een belofte te horen, die aan het eind van dit eerste hoofdstuk herhaald wordt: ‘Ik ben met u om te bevrijden, luidt het Woord des HEREN’. Ik ben met u! dat is het wachtwoord van de levende God. Het geldt onverkort, ook hier en nu, tussen Pinksteren en Wederkomst: ‘Ik ben met u, tot aan de voleinding van de wereld’ (Mat. 28: 20). En wat dat toevertrouwde woord betreft: ‘De HERE strekte zijn hand uit en roerde mijn mond aan, en de HERE zei tot mij: Zie, Ik leg mijn woorden in uw mond’. Die woorden komen dus niet onszelf op. Ze borrelen niet omhoog vanuit een mysterieuze bron van binnen, die je met allerlei hocus-pocus kunt activeren. Het Woord komt van buiten, van Gods kant. Het wordt ons in de mond gelegd. Om er zelf op te teren en om het te delen met anderen. Dan is de Geest, de Heilige Geest, nooit ver weg. Zo is de Drie-enige God ons nabij: als Vader, Zoon en Heilige Geest, als de Spreker, de Stem en de Adem,
Hem zij de glorie, en wij leven in Zijn gloria, levenslang en nog verder!

===   ===   ===

Jeremia 1 (2)
Gehouden op
*zondag 22 april 2001, 10.00 uur te Beekbergen
Bijbellezing: Jeremia 1: 4 – 10; Johannes 20: 19 – 23  (Bevestiging mevr. J. Wickel – Roosenboom, diaken; dhr. R.G. van Beek; dhr. W.H.J. Jansen,  ouderling-kerkvoogd)

Kerkenraadslid – een last of een lust? Een vraag die Henk van Gils heeft uitgewerkt in een kleine enquête. Aan ons, als kring van de kerkenraad, is gevraagd daarop te reageren door onze gedachten op papier te zetten. De aanleiding was onder meer het grote aantal vacatures, met name wat de ouderlingen betreft. We doen alles wat in ons vermogen ligt, zo mogelijk meer dan dat, om de kring voltallig te krijgen, maar het lukt ons niet.
Eén ding doen we in geen geval: het ambt, deze dienst in de gemeente van Christus is ons te kostbaar, te heilig dat we ermee gaan leuren of er voortdurend over gaan zeuren. Binnenkort hebben we een gesprek over de respons, de reacties op deze vraag: ‘Kerkenraadslid – een last of een lust?’
Om samen verder te komen, ook met het oog op jullie drieën die vandaag bevestigd worden, gaan we eerst een heel stuk terug in de tijd. Voor Jeremia was de ambtelijke dienst een last. Zijn naam is zelfs spreekwoordelijk geworden: jeremiëren, dat is: klagen, aanklagen.
Op het eerste gehoor heeft Jona het ook zo ver geschopt, maar het woord ‘jonassen’ raakt zijn profetische werk niet in het hart. Deze man, Jeremia, heeft geleden onder de taak die hem van Godswege is opgelegd. Hij heeft er aangrijpend over geschreven.
De Levende, de Hoog-Heilige, de Eeuwig-Trouwe is hem te sterk geworden en te sterk gebleven. Halverwege zijn boek, in hoofdstuk 20, lezen we de indrukwekkende woorden: ‘Gij zijt mij te sterk geweest en hebt overmocht….; wilde ik aan U niet meer denken en van U niet meer spreken, dan werd het in mijn hart als brandend vuur, opgesloten in mijn binnenste; wel matte ik mij af om het in te houden, maar ik kon het niet…’(20: 7 – 9).
Ik probeer het profiel, het portret van deze profetische man te schetsen en ik zie daarbij telkens de gezichten van Jantje, van Wim, van Kick en van ons allemaal.
Jeremia kwam uit Anathoth, een plaats op een paar kilometer van Jeruzalem. Hij was van huis uit met de priesterlijke dienst vertrouwd: mensen wegwijs maken in de wirwar van het leven, de lofzang gaande houden, elkaar laten delen in het geheimenis van de verzoening. Hij wordt in het jaar 626 voor Christus tot profeet geroepen en blijft al doende op z’n post tot de val van Jeruzalem in 587 en de deportatie naar Babel, de ballingschap. Een hectische tijd, waarin de wereldmachten zich sterk maken en kleine mensen wanhopig op zoek zijn naar een stukje geborgenheid, naar een liefdeslied in deze heksenketel van geluiden, naar enige zin in deze waanzin.
Onze tijd, pakweg 2600 jaar later, is anders, maar toch…. Ik ben vast niet de enige die verzuchten moet: het wordt me paars, groen, rood voor ogen, maar veel licht vermag ik niet te ontdekken.
In deze chaos komt het Woord van de Levende tot Jeremia. Wonderlijke term: ‘Woord des HEREN’. Dat lezen we telkens als mensen van Hogerhand geroepen worden. XX Plotseling gebeurt het, op een moment dat je niet verwacht. Het komt over je en het gaat dwars door je heen. Of moet je misschien zeggen: het is een soort verliefdheid? Ineens krijg je vlinders in je buik. Waar komt het vandaan? Hoe kan het in ’s hemels naam?
Arrestatie en verliefd zijn. Het zal allebei waar zijn, maar die tegenstrijdige gevoelens spoken door en over elkaar heen en vooralsnog wordt het niet een lijn, niet een patroon.
‘Eer Ik u vormde in de moederschoot, heb Ik u gekend, en eer u voortkwam uit de baarmoeder, heb Ik u geheiligd …’(5). Dat is de inzet, de ouverture van het Woord des HEREN. Jouw bestaan, Jeremia, is niet een toevalstreffer, niet een vlokje schuim dat danst op de golven van het leven. Je bent ook geen strootje mest op de akker van een onzekere toekomst. Ik zie bij deze woorden het gezicht van een dichter, Hendrik Marsman, die in het zicht van de Tweede Wereldoorlog wanhopig neerschreef, wat zoveel mensen uit het hart gegrepen was en is: ‘Ik ben alleen, geen God of maatschappij die mijn bestaan betrekt in een bezield verband’.
Je bent gekend, gewild, aanvaard, geborgen – luidt het Woord van de Levende – en dat staat, van eeuwigheid tot eeuwigheid. Het is niet voorbehouden aan Jeremia alleen. In een van de Psalmen, 139, wordt het uitgezongen naar ieder toe die maar horen wil: ‘Want Gij hebt mijn nieren gevormd, mij in de schoot van mijn moeder geweven, Uw ogen zagen mijn vormeloos begin…’.
Jeremia is gesteld tot een profeet voor de volkeren. Nota bene: meervoud! Volkeren! Het Woord van de Levende heeft een uitstraling, wereldwijd. Het legt niet alleen beslag op je ziel, maar ook op je lichaam; het kan niet beperkt blijven tot de binnenkamer, het wil ook in de Tweede Kamer zijn heilzame sporen trekken; het is bestemd voor de mensen, maar ook de dieren vallen niet buiten schot. Hoe dat allemaal ingevuld en uitgewerkt moet worden, weet ik niet. Het gaat mij te hoog en te diep. Net als Jeremia, die dekking zoekt, een vluchtweg een excuus: ‘Ach, HERE, HERE, zie ik kan niet spreken, want ik ben jong’. Ik zie er weer onze gezichten bij. Niet als zouden wij op dezelfde wijze als Jeremia tot profeet geroepen worden. Wel omdat het Woord van de Levende nog altijd uitgaat naar mensen toe om hoe en waar dan ook dienstbaar te zijn aan Hem. Als we ouder zijn dan voelen we ons ongetwijfeld te oud. Als we een gezin hebben dan vraagt dat al onze energie. Als de kinderen de deur uit zijn dan staan we niet meer in het volle leven. Zijn het dan alleen maar smoesjes? Wie heeft het lef, het hart, het inzicht om over de ander te oordelen? Daar komen alleen maar ongelukken van. Wij kunnen en mogen elkaar alleen maar opscherpen om het Woord van de Levende te horen en daar een antwoord op te geven. Wat is de Levende, het Evangelie dat naar allen toe wil, ons waard en hoe geven we daaraan vorm en inhoud in ons eigen leven in de kring van de gemeente, naar Hem genoemd, en in de bredere kringen van de samenleving? Daar klopt het hart, daar ligt de hamvraag waar niemand omheen kan.
Jeremia wordt in de ruimte gezet. Er wordt niet gezegd: ‘Smoesjes, Jeremia! Hou toch op met dat geklets!’ Dat klinkt wel elders in de Bijbel. Het is ook broodnodig als mensen Hem, de Levende, en dus ook zichzelf niet serieus nemen.
Wie ernst maakt met de Zaak, de Zaak van God, hoort de herkenningsmelodie van de Levende: ‘Vrees niet, want Ik ben met u om u te bevrijden, luidt het Woord des HEREN’. Daar moest Jeremia het mee doen. Met deze belofte: ‘Ik ben met u!’ Ik denk, ik weet wel zeker, dat deze paar woorden het dichtst, het diepst aan het geheim van God raken. Ze klinken overal op in de Bijbel. Een belofte die juist omdat ze zo kostbaar is tegelijk zo kwetsbaar is. Je kunt je eigen wegen gaan en dan toch God annexeren om jouw praktijken een geur, een glans van heiligheid te geven. Dat deden de kruisvaarders die sporen van vernieling en bloed trokken: ‘God wil het! Hij is met ons!’ Dat deden de nazi’s die op de koppelriem van de soldaten lieten graveren: ‘Gott mit uns!’
Het gebeurt helaas nog steeds, ook op schijnbaar vrome wijzen als mensen hun eigen geloof, hun eigen kerk, hun eigen politieke keuze boven alles en allen verheffen en in hun vaandel schrijven: Ik, God, ben met u! Deze belofte wordt alleen maar levend en verspreidt alleen maar leven als mensen in alle eenvoud en oprechtheid, ook in alle aanvechtingen, God op Zijn Woord vertrouwen en daarop bouwen. Ik ben met u, om u te bevrijden, om u door alles heen te trekken, zodat er ruimte komt en licht.
Ik maak nu een paar grote stappen in de tijd, maar ik blijf in de lichtkring van diezelfde belofte. In de ruimte gezet worden omdat de Levende, de Eeuwig-Trouwe bij, met je is, dat hebben ook de discipelen ervaren toen ze als benauwde, benarde wezens bij elkaar waren, vlak na Pasen. De deuren waren gesloten, want je weet maar nooit. Even tevoren was de Meester ondervraagd, ook naar Zijn discipelen (Johannes 20: 19). Hun namen waren, zo veronderstel ik, opgeschreven in een zwartboek, op de lijst van verdachte personen. Maar de HERE, de Levende, verscheen. Er zijn geen grenzen aan Zijn macht, geen barrières om Zijn trouw te laten blijken. ‘Vrede zij u!’, zei Hij een en andermaal. Hij blies op hen, zoals ooit ook aan de eerste mens de levensadem werd ingeblazen (Genesis 2: 7). Dan staat er in het eerste Bijbelboek: ‘Alzo werd de mens tot een levend wezen!’ Zoveel jaren later, in het licht van Pasen, een herschepping: ‘Ontvangt de Heilige Geest!’(Joh. 20: 22).
Ik zei u al, met het oog op het profiel, het portret van Jeremia: ik zie daarbij de gezichten van Jantje, van Wim, van Kick en van ons allemaal. Lid van de gemeente in het algemeen, lid van de kerkenraad in het bijzonder – een last of een lust? Laten we de zaak niet optuigen. Soms gaat het ook in de kerk, de gemeente, miezerig en dunnetjes toe. Als diaken, als ouderling, als ouderling-kerkvoogd kom je weleens voor dingen te staan, met mensen in aanraking, waarbij het je paars, groen, rood voor de ogen wordt.
Laat je niet ontmoedigen, niet afschrikken. Blijf niet in een kamertje zitten, met de deuren op slot. Laat je bemoedigen door de kring, ook en vooral die van de kerkenraad, waarin we naar vermogen alles met elkaar delen. En als er even niemand is, steek dan voor jezelf deze kaars aan die ik je straks zal geven. Denk dan aan het licht van deze grote Paaskaars en nog meer aan Hem, naar wie al onze lichtjes verwijzen: de Levende, die met ons is, die ons telkens weer tegemoet zal komen met Zijn groet: ‘Vrede zij u!’ Een last? Een lust? Onvergetelijk zijn voor mij de woorden van de oude professor Van Oosterzee, die ongeveer honderd jaar geleden aan zijn zoon schreef, naar aanleiding van een brief in mineur: ‘Mijn zoon, we hebben een te goede Heer om Hem klagende te dienen!’

===   ===   ===

Jeremia 13
Gehouden op
*zondagmorgen 10 augustus 2008 in Beekbergen
Bijbellezing: Jeremia 13: 1 – 11; Galaten 3: 26 – 29

In de keuken van mijn moeder had alles een vaste plek. Ik zie nog de bussen staan voor thee, suiker, beschuit. Dat stond er dan ook keurig op. Bij de kraan in de bijkeuken hing een stelletje met drie bakjes: zand, zeep, soda. Op het aanrecht een rood plastic bekertje om een slokje water te nemen. Mijn moeder zei altijd: ‘Als je dorst hebt, drink je maar water’. Alleen op bijzondere dagen kreeg je ranja, aangelengd met water. Dat plastic bekertje staat nu op het aanrecht bij Heidi, in Rotterdam. Een erfstuk dat voor haar kostbaarder was en is dan – pakweg – een kleurentelevisie.
Waarom ik dit vertel? We lazen een Bijbelgedeelte, Jeremia 13. Een linnen gordel, een lendendoek kopen, dragen, opbergen en na verloop van tijd weer opzoeken. We hebben daar een mooie naam voor: symbolische handeling!
We kunnen dit verhaal dus netjes een plekje geven, net als de thee en de beschuit in de keuken van mijn moeder. Opgeruimd staat netjes. Je moet de zaak niet laten slingeren, vooral niet in de keuken, waar bederfelijk materiaal gebruikt wordt.
Ja, dit verhaal hoort bij de rubriek ‘symbolische handelingen’. Die komen vaker voor in het dienstwerk van Jeremia: de kruik van de pottenbakker (hoofdstuk 19), het dragen van een houten juk (hoofdstuk 28), de koop van een akker (hoofdstuk 32). Overigens, de Bijbel is er vol van: symbolische handelingen in overvloed. Wat is dat trouwens, een symbool? Als dat ietwat wazig blijft, dan gaat iedereen met dit verhaal aan de haal. Ook hier geldt, net als bij het woordje ‘God’: het is te goed om overal goed voor te zijn.
Ik lees een boek van Wim ter Horst, indertijd hoogleraar in de pedagogiek te Leiden. Inmiddels is hij bijna tachtig, maar hij weet van wanten. Ook dit nieuwe boek is met visie en vaart geschreven: ‘Christelijke pedagogiek’. Het gaat dus over de opvoedkunde. Ter Horst noemt ook het woord ‘symbool’. Symbool betekent letterlijk: iets – ‘dit’ – samen met iets anders, met ‘dat’.
Om te verstaan wat er aan de hand is, moet je denken aan drie kennis-lagen. Als je een diepe kuil graaft, zie je ook allerlei lagen. Kennis-lagen. De eerste is wat je ziet. Je slaat het op en je doet er iets mee. Dat is kennis over….
Een tweede, diepere laag is: kennis van. Wat je ziet, hoort, maak je je eigen. Je neemt het op in je bloed. Het wordt een stukje van jezelf.
Het gaat ook door je hart heen, de kern van je bestaan het geheim van jouw wezen. Dat is de diepste laag. Niet alleen kennis over, ook niet alleen kennis van, maar kennis aan…!
Jeremia 13: een symbolische handeling. ‘Kennis over’ doet het verhaal in het desbetreffende busje, zo u wilt: mapje. ‘Kennis over’ graaft dieper. Je probeert je in te leven in Jeremia en al doende maak je je het verhaal meer eigen.
Een linnen gordel, een lendendoek. Het is een intiem kledingstuk. Wel iets anders dan een handschoen of een sok. Je draagt het op je lijf om je blootje te bedekken. Ook dat heeft te maken met jouw geheim, met jouw unieke wezen. Linnen, dat is: zo goed, ook zo koel mogelijk. Jeremia kwam uit een priesterlijke familie. Linnen speelde in de kledij van de priesters een voorname rol. Een paar verzen uit Exodus 39: ‘En zij maakten de onderkleding van fijn linnen, weefwerk, voor Aaron en zijn zonen, de tulband van fijn linnen, de sierlijke hoofddoeken van fijn linnen, de broeken van getweernd fijn linnen, en de gordel van getweernd fijn linnen’ (vss 27 – 29).
Ik lees die eerste verzen nog eens. Ik zie de profeet gaan, staan in een winkel, zich verkleden, zonder enige aarzeling: ‘ ‘De HERE zei tot mij: ‘Ga heen, koop u een linnen gordel en doe die om uw middel, maar laat hem niet in water komen’. En ik kocht de gordel naar het Woord des HEREN en deed hem om mijn middel’’.
Ook David, de koning, droeg ooit zo’n linnen gordel, zo’n lendendoek. Toen de ark werd ingehaald in Jeruzalem. Niet in gala, niet in een statiegewaad, maar in de kledij van een eenvoudige priester. Hij danste en zong voor de ark uit. Met de woorden van Fedde Schurer, van huis uit een Friese dichter: ‘Hij vat zijn buurvrouw bij de hand, hier is geen rang meer en geen stand, want hoog en laag en arm en rijk zijn allemaal voor God gelijk’. Het refrein is: ‘Met de harp en de citer en de rinkelbom, de Heer komt bij zijn volk weerom, hosanna, groot is God’.
Toen was het feest, maar ten tijde van Jeremia was er meer reden om te huilen. Dat blijkt als je je verder in dit verhaal, in deze symbolische handeling verdiept. Als de kennis overgaat naar kennis van en nog dieper, naar kennis aan… Het zal ons gaandeweg, al luisterend duidelijker worden.
Jeremia moet nog meer doen. Zonder woorden. Een soort pantomime, maar het spreekt boekdelen. De goede verstaander, met kennis van, meer nog: kennis aan, ziet het gebeuren, hoort het liefdeslied van God door alle dramatische akkoorden heen, om nooit te vergeten. Jeremia moet die gordel verstoppen in een rotsspleet bij een plekje, Perath genoemd. Volgens sommigen is dat de Eufraat, in Babel, het land van de ballingschap die ophanden is, ongeveer duizend kilometer van Anatoth, waar Jeremia geboren en getogen is. Dan zou het een visionaire ervaring zijn. Mogelijk, mij dunkt: meer waarschijnlijk is een wadi, een beekbedding, niet ver van Anatoth.
Hoe dit ook zij, die ballingschap speelt volop mee. Vele dagen later krijgt hij de opdracht van Hogerhand om die linnen gordel weer op te zoeken. Aangetast, bedorven door het water: hij deugde nergens toe, een vodje gelijk.
Waar is dit goed voor? Wat zegt deze symbolische handeling? Het wordt, weer van Hogerhand, uitgelegd. Kennis van en kennis aan vloeien in elkaar over. De Bijbel is immers niet een museum van oudheden, waar de geïnteresseerde bezoeken wat ronddwaalt, maar het Verhaal van de Levende, die ons levensverhaal wil verweven met dat van Hem. ‘Zoals de gordel kleeft aan het middel van een man, zo had Ik het hele huis van Israël en het hele huis van Juda aan Mij doen kleven, luidt het Woord des HEREN, om Mij te zijn tot een volk tot een roem, een lof en een sieraad…’.
Een gordel is niet zomaar een kledingstuk, maar iets dat je het meest eigen is. Je draagt het op je lijf. Er is dus, met een Engels woord, ‘life’: contact. Even een omwegje. Prinses Maxima was lange tijd op zoek naar wat de identiteit van Nederland, de Nederlander te vinden. Wat is nou het meest eigene van dit kleine landje en van al die mensen die hier op een kluitje wonen? Ze kon het antwoord niet vinden en dat riep weer veel commentaar, ook commotie, op. Hier gaat het om de identiteit, het diepste wezen, de hoogste roeping van Israël: gordel van de HERE God zijn tot meerdere glorie van Hem -, volk, roem, of, sieraad. De glorie van God is ook altijd tot heil, tot zegen van mensen.
Israël is niet beter dan de andere volken, maar heeft een wereldwijde roeping. Het meest vertrouwd met God op de wijze van een linnen gordel om dat voor te leven en door te geven naar mensen toe, wie ze ook zijn, waar ze ook wonen.
Het verhaal van Jeremia, althans dit gedeelte, eindigt met een triest slot: ze hebben geen gehoor gegeven. Daarom lijken ze op die gordel, aangetast door vocht en andere ongerechtigheden. Ze hebben hun identiteit verspeeld. Het is niet het laatste Woord van God. Dat betekent niet dat het allemaal wel meevalt, dat de soep nooit zo heet gegeten wordt als ze is opgediend en andere zoethoudertjes meer. Het gaat wel door de diepte van ballingschap heen.
Die weg van God met Israël is nog lang niet ten einde. Onderweg is ongehoord veel gebeurd. Vooral de verschijning van Jezus, de Christus, in wie God Zelf onder ons is gekomen. Misschien kun je het beter zingen dan zeggen. Dat is de liefde eigen. Het Nieuwe Testament reikt allerlei liederen aan, die aanstekelijk werken, met name in de brieven van Paulus en in het laatste Bijbelboek.
In onze tijd schreef André Troost een lied dat de kern van de Zaak raakt, mij uit het hart gegrepen is: ‘God in ons midden, / Heer, wij aanbidden / met al Uw kinderen wereldwijd, / Uw trouw aan mensen, Uw onbegrensde, / Uw ongekende majesteit’.
Die verschijning van Christus heeft met Israël, het Joodse volk de eeuwen door, te maken. Ook wij hebben in dat geheel een genadeplekje gekregen: samen als gemeente van Christus en dan ook ieder voor zich als deel van die grote kring, van dat ene lichaam.
De hamvraag is – en dan wordt het helemaal kennis aan – : wat is onze, wat is mijn identiteit?  Wat is onze hoogste roeping, ons diepste wezen?
‘Kleren maken de man’, wordt alom gezegd. Vanuit de hemelse garderobe, op aarde bewerkt, krijgen we iets aangereikt dat ons tot mens maakt. Veel meer waard dan alle galakleding en statiegewaden bij elkaar. Je moet dan wel eerst je eigen plunje uittrekken. De makelij van God past niet bij welk menselijk fabricaat dan ook. Met de woorden van een lied: ‘Moede kom ik, arm en naakt, tot de God die zalig maakt’.
We krijgen een linnen gordel, een lendendoek, die van Christus is, die zelfs Christus heet. Dat lezen we telkens weer in het Nieuwe Testament. Ik noem een paar teksten, woorden om nooit te vergeten. De apostel Paulus schrijft in zijn brief aan de Galaten: ‘Want gij allen, die in Christus gedoopt zijt, hebt u met Christus bekleed. Hierbij is geen sprake van Jood of Griek, van slaaf of vrij mens, van mannelijk en vrouwelijk; gij allen zijt immers een in Christus Jezus’ (3: 27 – 28). Revolutionaire woorden. Mensen zijn verschillend. Dat zal waar zijn. Ieder mens is uniek, onvervangbaar. Die verschillen kunnen een eigen leven gaan leiden. Dan wordt een blanke hoger geacht dan een zwarte. Dan is iemand met papieren, of het nu geld of diploma’s zijn, meer waard op de markt van het leven dan de ander die met moeite lezen en schrijven kan. Een werkgever heeft meer om het lijf dan een werknemer. Een man wordt ingedeeld bij het sterke geslacht, een vrouw bij het zwakke.
Het Evangelie van Christus zet al die verschillen tussen haakjes. Ze zijn niet meer van wezenlijk belang. Mensen worden met Christus bekleed. Ze dragen het kleed van de verzoening, de vergeving, de overwinning op alles wat mensen knevelt en knecht. Dat schept een nieuwe gemeenschap, die nergens anders te vinden, te ontvangen is. Daarbij passen weer symbolische handelingen, met tenminste drie kennis-lagen: kennis over, kennis van en kennis aan. De Heilige Doop, die een sterven en opstaan met Christus is. De dopeling kreeg vanouds een nieuw gewaad, sneeuwwit.
Nog een symbolische handeling: het Heilig Avondmaal. Mensen delen een stukje brood, een slokje wijn, teken en zegel van het offer van Christus.
In een andere brief, aan de Efeziërs, schrijft de apostel: ‘Doet de nieuwe mens aan, die naar de wil van God geschapen is in waarachtige gerechtigheid en heiligheid’ (4: 24). En in de brief aan de Romeinen: ‘Doet de HERE Jezus Christus aan’ (13: 14).
Heeft dat alleen met de buitenkant te maken? In geen geval. Wie met Christus bekleed is, is voortaan Zijn eigendom. Nog eens met woorden van de apostel Paulus, die voor mij het Evangelie in een notendop zijn, weer uit de brief aan de Galaten: ‘Met Christus ben ik gekruisigd, en toch leef ik, dat is: niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij. En voor zover ik nu nog in het vlees leef, leef ik door het geloof in de Zoon van God, die mij heeft liefgehad en Zich voor mij heeft overgegeven’ (2: 20).
Deze onsterfelijke woorden kan ik alleen maar be-amen.

===   ===   ===

Jeremia 14

Gehouden op
*zondag 31 december, Oudejaarsavond 2006 in Beekbergen
Bijbellezing: Jeremia 14: 1- 9; Mattheus 28: 16 – 20

Er zijn kijkers in soorten: zwartkijkers, dwarskijkers, pottenkijkers….
Is er ook een ziener, die door alles en allen heen ziet tot op God, tot op Zijn praktijken en plannen met ons, mensen, en met deze hele wereld? Het is wel veel, misschien ook te veel gevraagd. Over dat teveel straks meer.
Je kunt deze profielschets, deze functiebeschrijving, niet opnemen in een advertentie, waarna je een selectie maakt uit de sollicitanten en er ten slotte één uitkiest. Zo werkt het niet.
Tot profeet word je niet door mensen aangesteld, tenzij je een valse profeet bent, maar door God geroepen. Het is een eenzaam beroep. Met de woorden van dichter: ‘Ernstig en eenzaam staat / tussen de holten van / hemel en aarde de mens / die Gods woorden verstaat’.
Kijkers bij de vleet. In en achter het nieuws. Commentaar te over, gekleurd door je groene, rode, paarse voorkeur.
Wat zou het een zegen, een verademing, zijn als er een ziener op het wereldtoneel verscheen, met het oog op het nieuwe jaar 2007.  In de chaos van Irak, van Israël en de Palestijnen, van de Palestijnen onderling, van de krijgsheren in Soedan, van de miljoenen kindsoldaten, van de stroom van asielzoekers, van de kabinetsformatie in ons land…
Een ziener, ook ten dienste van ons kleine, krakkemikkige bestaan, vol deuken en littekens. Ik wil al die trouwe mensen die zich oprecht inzetten voor iets meer recht in deze kromme wereld niet te kort doen, maar waar is een ziener? Ik noemde het al terloops: misschien is het te veel gevraagd, meer dan een mens dragen en verdragen kan.
Jeremia was een ziener, maar hij bezweek bijkans onder deze last. Hij heeft het meer dan eens uitgeschreeuwd dat deze taak hem te zwaar was, maar hij kon het Woord, hem van Godswege toevertrouwd, ook niet voor zich, evenmin in zich houden. Hij schrijft erover in hoofdstuk 20: ‘Wilde ik aan Hem niet denken en in Zijn Naam niet meer spreken, dan werd het in mijn hart als brandend vuur, opgesloten in mijn gebeente; wel matte ik mij af om het in te houden, maar ik kon het niet!’ (vers 9).
Ruim veertig jaar was hij in dienst van de Hoog-Heilige, van 626 tot ongeveer 586 voor Christus. Hoe het met hem afgelopen is na de val van Jeruzalem in 586 en de deportatie naar Babel, waar nu Irak ligt, weet niemand.
Soms zijn de woorden op, omdat ze nergens meer een landingsplaatsje vinden. Het kan heilzaam zijn voor een tijd te zwijgen. Aan gepraat gaat de wereld ten onder. Stilte is meer dan een gat in het geluid. Iemand schreef ooit: ‘Alleen de woorden die door het zwijgen en de stilte zijn heengegaan, kunnen veelzeggend zijn’. Wat blijft dan over? De dienst van de voorbede. Het is iets anders dan een eisenpakket overhandigen aan Onze Lieve Heer, waarbij Willem Barnard snedig opmerkt: ‘Wij lichten hem in en lichten hem meteen voor, zo niet op’. Het is een heilzame dienst, waarover Henriëtte Roland-Holst schrijft: ‘Gedenk mij in uw gebeden!’: ‘Gebeden hebben kracht: / zij komen als stralen gegleden / door onze nacht’. En zij besluit dan: deze vrede ‘geneest de eenzame pijn; – / gedenk mij in uw gebeden / opdat ik geheeld moge zijn’.
Zo heeft Jeremia, de ziener bij de gratie Gods, tot de HERE God geroepen, ten gunste van het volk dat hem eigenlijk uitspuugde. Wat we gelezen hebben, speelt zich af ten tijde van een grote droogte. Je moet zoiets gezien, ervaren hebben om er een voorstelling van te hebben. In ons waterland is het niet gauw te droog, maar in Israël, zo lezen we, treurt het land, het gejammer van mensen stijgt omhoog, zelfs de hinde in het veld verlaat het jong dat zij wierp en de wilde ezels staan op de kale heuvels te happen, te snakken naar lucht. De klok wijst het 25-ste uur: te laat om te leven, te vroeg om te sterven.
Hoe laat staat nu de wereldklok? De tijden verschillen, ik weet het. Op sommige plaatsen hangen klokken die de tijd aanwijzen hier in Nederland, in Canada, in Ethiopië, in Nieuw Zeeland….En toch blijft die vraag: hoe laat is het? Of vindt u dat somber? Maar als je bewust leeft, wat in kleine en in grote kring op je laat werken, wat gebeurt er dan met je? Wij hebben geen last van droogte, hoewel….Het leven van zoveel mensen is dor en flets, zonder veel groen. Waar put je hoop uit? Waar ligt je bron van inspiratie? Nu zal het zeker wel over God gaan…Zeker, maar het is alles behalve vanzelfsprekend! Luister maar mee, naar de woorden van Jeremia.
Hij roept de HERE God aan, naar eerst benoemt hij de dingen die tussen Hem en ons, mensen, in staan: ‘Al getuigen onze ongerechtigheden tegen ons, HERE, doe het om Uws Naams wil; want vele zijn onze afdwalingen, tegen U hebben wij gezondigd’. Een belijdenis van schuld. Het is meer dan een vluchtig ‘sorry’, ook meer dan de gemeenplaats ‘niemand is perfect’.
Wat hebben wij het afgelopen jaar met ons leven gedaan? Onze eerste, misschien ook enige reactie is: doorschuiven naar de ander. Het is het grote Zwarte-Pietenspel. De schuld ligt altijd bij de ander, die op zijn beurt ook weer wijst naar de ander, en zo ontstaat een lange, repeterende breuk, zonder dat er iets, iemand verandert. Als je durft te zeggen voor Gods aangezicht en voor het aangezicht van de ander: het was niet goed wat ik dacht, deed, zei, dan kan er een omkeer ten goede komen.
‘Mea culpa’ – mijn schuld – heet dat in de kerkelijke traditie en dat is een van de meest troostende zinnen die er zijn, en niet, zoals veel mensen, denken, een nietigverklaring van jezelf’ (C.F. von Weiszacker).
Hoop van Israël. Zo wordt Hij aangeroepen. U moet ook daarover eens nadenken. Hij is de hoop, de enige hoop voor Israël, en dus ook voor alle volkeren ter wereld. Als er enige hoop is voor Israël, dan alleen dankzij Hem.
Jeremia roept Hem vaker zo aan. Enkele hoofdstukken verder, in hoofdstuk 17, roept hij: ‘Troon der heerlijkheid, van ouds verheven, plaats van ons heiligdom, hoop van Israël, HERE, allen die U verlaten zullen beschaamd worden; wie afwijken zullen in de aarde geschreven worden’ (12 – 13).
‘In de aarde geschreven…’. Dat komt terug – een prediking zonder woorden – in het verhaal van de vrouw, op heterdaad betrapt door pottenkijkers – helden op Bijbelsokken – die haar opjagen naar Jezus toe. ‘Maar Hij bukte zich en schreef in de aarde…’(Johannes 8: 6, 8).
Wat die hoop inhoudt, lezen we ook af aan het vervolg, waar vier beelden gebruikt worden wat Hij niet is. ‘Waarom zoudt Gij zijn als een vreemdeling in het land, als een reiziger die slechts zijn intrek neemt om te overnachten? Waarom zoudt Gij zijn als een verbijsterd man, als een strijder die niet kan helpen?’
Stel je voor dat de HERE op een van de vier zou lijken. De ramp is dan niet te overzien. Dan dooft het licht en sterft de hoop. Een vreemdeling is iemand die niet echt bij ons hoort. Hij kan het ook niet helpen wat er allemaal gebeurt in het land en bij de mensen waar hij toevalligerwijs is. Hun verhaal is niet het zijne. Ze verstaan elkaar ook niet. Een reiziger is een passant die een kamer huurt en dan weer verder trekt. Z’n naam staat in het gastenboek, maar de volgende dag is hij spoorloos.
Een verbijsterd man, die z’n hoofd verliest. Wat zouden z’n hart en z’n handen dan nog kunnen doen? Hij vindt het allemaal vreselijk, raakt in paniek en er komt ten minste een probleem bij, ook als hij hoofdschuddend of gillend wegloopt. Een strijder, die niet kan helpen. Hij ziet er indrukwekkend en heldhaftig uit, maar hij heeft alleen op zolder en voor de spiegel geoefend. Wat moet je met zo’n speelgoedsoldaatje? Zo is Hij niet, ook al heeft het er soms de schijn van. Die pijn, dat hartzeer – het kan toch niet waar zijn? – proef je uit de woorden van Jeremia: ‘Waarom zoudt Gij zijn als….?. Stel je voor dat het, dat Hij zo is…. Maar het kan niet waar zijn. Daarom mondt het gebed, de voorbede van Jeremia uit in de woorden: ‘Gij zijt toch in ons midden, HERE, Uw Naam is over ons uitgeroepen, laat ons niet aan ons lot over?’
In dat vertrouwen – nooit een veilig, rustig bezit, maar altijd een enorme worsteling – gaan we het nieuwe jaar tegemoet. ‘God in ons midden’. Dat is geen garantie dat het ons steeds voor de wind gaat, dat succes verzekerd is. Dan vervallen we tot afgoderij, zoals het volk Israël deed toen het de ark in de strijd bracht als hoogste troef, als laatste redmiddel. De HERE God is niet een mascotte, niet een hoogste macht die naar onze pijpen. Zo is Hij niet in ons midden. Hij gaat de weg van een kwetsbaar kind, van een mens die verguisd en ten slotte gekruisigd wordt.
Zijn Naam is over ons uitgeroepen. De Naam, die betekent: ‘Ik ben bij u, Ik ben met u!’ Weer geldt: het is geen garantie dat de HERE God al je problemen oplost, vooral niet de problemen die je zelf oproept door je eigenzinnigheid. Maar toch blijft het onverkort waar: de Naam staat als een boog van trouw over ons leven, ook over het nieuwe jaar. Dat – Hij- is onze enige hoop.
Ad den Besten schreef een lied, een gedicht bij dit hoofdstuk, Jeremia 14. Dichters brengen dichter bij het geheim. Daarom zal ik dat gedicht ten besluite lezen. Er staat boven: ‘Zie, o God, hoe Juda treurt’.

Een lied naar Jeremia 14
‘Zie, o God, hoe Juda treurt! Heeft uw volk uw trouw verbeurd?
Dor en dorstig is het land, al wat leefde uit U om lafenis.
Moet dan wat uw bondsvolk is, U slechts kennen als gemis?

Doe niet wie Gij zo diep buigt naar wat tegen hen getuigt.
Onze ontrouw riep om straf, ach Heer, neem het juk ons af!
O Gij hoop van Israël, laat ons niet in deze hel,
doe uw schuldig volk weer wel.

Gaat gij als een vreemdeling ’t land door dat U niet ontving,
als een diep ontmoedigd man, strijder die niet helpen kan?
Zijt Gij dan niet onze God? Laat toch, Heer, uw naam ten spot,
ons niet over aan ons lot.

Maar gij zegt: ‘Ik luister niet naar de stem van hun verdriet;
al wat mij verzoenen zou is Mij een te laat berouw.
In mijn toorn verdelg Ik hen uit het land der levenden.
Men zal weten, wie Ik ben!’

En Gij zegt: ‘Wie in mijn naam heil beloven, – altezaam
leugenaars zijn zij, mijn mond – spreekt Gij – deed het hun niet kond.
Vrede! roepen zij, – welaan, Ik doe hen door ’t zwaard vergaan
met wie delen in hun waan’.

Ach, de jonkvrouw ligt terneer; wat haar eer was, werd oneer;
heel haar land, waar men ook ga, teken van Gods ongena.
’t Is de Here, die dit deed. Niemand die er raad meer weet,
zelfs geen priester, geen profeet.

Hebt Gij Juda dan onteerd, U van Sion afgekeerd,
haar verworpen eens voor al? Ongeluk en ongeval
werd haar deel, haar hoop vervloog, al wat vrede scheen bedroog,
slechts verschrikking ziet haar oog.

Wij belijden onze schuld; overlang van kwaad vervuld,
hebben wij uw trouw beschaamd, boosheid tegen U beraamd.
Ach, verwerp ons niet, onteer niet uw eigen troon, o Heer!
Om uws Naams wil, keer toch weer!

God, verbreek niet uw verbond! Alle goden in het rond
schonken dood en diep gemis, – schenk toch leven, lafenis!
Immers, onze God zijt Gij, die ons straffend waart nabij.
Slechts op U, Heer, hopen wij!’

Melodie: ‘Treuer Wachter Israël’

===   ===   ===

Jeremia 18
Gehouden
*zondagmorgen 19 augustus 2008 in Beekbergen
Bijbellezing:
Jeremia 18: 1 – 12; Romeinen 9: 19 – 21

Boer zijn. Een beroep, dat doorzichtig, transparant is. De kinderen weten wat papa, mama overdag doet.
Opgroeien in een boerengezin. Van jongs af aan vertrouwd raken met zaaien, maaien, oogsten. Ook met geboren worden, opgroeien en dood gaan. Je maakt het allemaal van heel nabij mee. Papa, mama wijst je de weg en vertelt al doende wat er gebeurt.
Ik weet dat je de klok niet terug kunt draaien, maar het lijkt me geen vooruitgang dat je in de weilanden van Lieren en Oosterhuizen vrijwel geen melkkoe meer ziet. Heel veel mannen kunnen aan hun vrouw niet meer uitleggen wat ze overdag doen, laat staan dat ze het hun kinderen duidelijk kunnen maken. Steeds meer gebieden van de opvoeding moeten uitbesteed worden aan anderen. Ik weet dat het niet anders kan, maar ik sta er niet bij te juichen.
Pottenbakker zijn. Een beroep dat doorzichtig, transparant is naar God toe. Een manier van doen, heel dicht bij, die zicht geeft op wat God doet. Het werk van een pottenbakker is misschien wel een van de oudste beroepen ter wereld. Een mens op een kruk. Een schijf voor zich, die hij met z’n voeten bewegen kan; een klomp klei, kneedbaar omdat het vochtig is; je handen en je kleren blijven niet schoon, maar doen volop mee.
De HERE God op de wijze van een pottenbakker. Dat beeld komt vaker in de Bijbel voor, met name in de profetieën van Jesaja. Het gaat dan vooral over het scheppingswerk van God. Dat lijkt op het werk van een pottenbakker, onder en door wiens handen iets tot stand komt.
Ik noem twee teksten uit Jesaja: ‘Wee hem, die met zijn Formeerder twist; een scherf onder aarden scherven. Zal ook het leem tot zijn vormer zeggen: Wat maakt u toch?’ (49: 9). En later, met het oog op de verwoeste stad Jeruzalem, de gehavende tempel: ‘Maar nu, HERE, Gij zijt onze Vader; wij zijn het leem, Gij zijt onze Formeerder en wij allen zijn het werk van Uw hand’ (64: 8).
In dit verhaal van Jeremia is het punt van vergelijking vooral wat er onderweg met het materiaal kan gebeuren. We gaan weer aandachtig lezen, kloppend op de deur van deze heilige tekst.
Het eerste vers van hoofdstuk 18, in de vertaling van 1951: ‘Het woord, dat van de HERE tot Jeremia kwam: Maak u op, daal af naar het huis van de pottenbakker’. Jeremia kreeg dus een woord, van Hogerhand gesproken. Het gebeurt nog een aantal keren tijdens dit bezoek. Je leest het trouwens telkens weer: ‘De HERE zei tot mij…’; ‘Daarom, zo zegt de HERE’. Je leest daar zomaar over heen alsof het vanzelfsprekend is. Het eerste wonder is dat de HERE God, van wie de Bijbel getuigt, van Genesis 1 tot Openbaring 22, een sprekende God is. Hij is niet gehuld in een eeuwig zwijgen, maar geeft taal en teken.
Het tweede wonder – wie zich eenmaal verbaast, kan niet meer ophouden – is dat er blijkbaar mensen zijn die dat spreken van God, hoe dan ook verstaan. Ze vangen die geluidsgolven op en kunnen die decoderen.
Hoe gaat dat in z’n werk? Zou je zo’n gebeuren met moderne apparatuur kunnen opnemen? Ik denk het niet. Als ik dit wonder probeer te duiden, dan op deze wijze: de HERE God legde beslag op mij en maakte mij onmiskenbaar duidelijk dat…
Het lijkt me – plat gezegd – geen lolletje om profeet te zijn. Ooit las ik deze woorden: ‘Ernstig en eenzaam staat / tussen de holten van / hemel en aarde de man / die Gods woorden verstaat’.
Er wordt – naar mijn besef – ook veel te gemakkelijk gesproken over de profetische taak van de kerk. Een profeet is altijd een kruisdrager.
‘Maak u op!’ ‘Sta op’, staat er. Dat is een kernwoord in de Bijbel. Opstaan uit alles wat onze manieren zijn geworden en wat in het licht van God verder van huis, van het Vaderhuis brengt. Opstaan uit alle vanzelfsprekendheden die wij elkaar en onszelf aanpraten en die niet stroken met het wonderbaarlijke woord van God. Opstaan uit de schuld die jezelf en anderen knevelt, knecht, gijzelt en de verzoening in- en uitademen. Opstaan uit de dood omdat wat wij het einde noemen het einde niet kan zijn. Wonderlijke combinatie in dit eerste vers: ‘Sta op en daal af’. Een pottenbakker heeft veel water nodig. daarom staat zijn werkplaats niet op een berg, maar in een dal. Water zoekt immers het laagste punt.
Je moet zo’n verhaal zien gebeuren. Anders blijft het, blijf jezelf op afstand. Dat is niet de bedoeling. De Bijbel vertelt geen wetenswaardigheden, maar is het Verhaal van de Levende, die ons levensverhaal daarmee wil verbinden. Het lijkt een beetje op het spelletje dat we vroeger deden: hand in hand in de kring; ik zoek contact met…; als de communicatie goed verliep en je voelde een kneepje in je hand, dan liet je dat horen: contact!
Jeremia staat op en gaat de weg naar beneden, naar de werkplaats van de pottenbakker. De pottenbakker is intensief bezig. Ook deze arbeid is een kunst, resultaat van eindeloze oefening, niet opgeven, maar doorgaan. De blik van Jeremia blijft hangen op een stukje van het werk. Dat is op dit moment, in deze omstandigheden, doorzichtig naar God toe. Dat is goed voor een prediking, de verkondiging van het Evangelie hier en nu. Het is geen tijdloos gebeuren. Het heeft altijd te maken met wat hier en nu speelt en spookt. Niet om hijgerig achter de laatste mode aan te rennen. Dat is veelal niet meer dan kletsen uit je nek, zonder enige diepgang, zonder enig perspectief. Dr. Oepke Noordmans zei ooit: ‘Wij prediken niet voorzichtig alles tegelijk, maar een ding met kracht!’ Daarom mag een preek ook best eenzijdig zijn. Er komt bij leven en welzijn weer een nieuwe gelegenheid om andere dingen te benadrukken.
Terug naar Jeremia, aandachtig kijkend naar die pottenbakker. Vooral als het fout gaat: ‘Mislukte de pot die hij bezig was te maken, zoals dat gaat met leem in de hand van de pottenbakker, dan maakte hij daarvan weer een andere pot, zoals het de pottenbakker goed dacht te maken’. Daar ligt het punt van contact, van de boodschap verstaan. Laat al het andere nu eventjes rusten en concentreer je op dit ene.
Als leem in de handen van de pottenbakker. Soms kan hij niet verder met het materiaal. Het wil niet goed uit zijn handen komen. Dan drukt hij de zaak weer in elkaar en begint opnieuw. Waar lijkt het op? Opnieuw klinken de woorden die al eerder gehoord zijn, toen Jeremia tot profeet geroepen werd: uitrukken, afbreken, verdelgen, verwoesten enerzijds, opbouwen en planten anderzijds.
Soms heeft de HERE God plannen om af te breken. Net als de pottenbakker die zijn werk afbreekt. Op het laatste moment kan de HERE God Zijn plannen toch nog veranderen. Niet vanwege willekeur, maar vanwege het het materiaal waarmee Hij werkt. Hier gaat de vergelijking mank. Leem in de handen van een pottenbakker heeft geen eigen wil, kan zelf niets doen. Als er iets mis gaat, kan het leem nooit de schuld krijgen. Wij, mensen, zijn levend materiaal. Wij hebben een eigen inbreng: we kunnen mee- en tegenwerken. We zijn dus in zekere zin verantwoordelijk. Daardoor kunnen we ook schuld op ons laden.
Hoe gaat de HERE God met ons om? Terug naar die pottenbakker. Aan Jeremia, stil kijkend in die werkplaats, wordt duidelijk gemaakt dat de HERE God berouw kan krijgen over wat Hij van plan is. Berouw over het kwade dat Hij de mensen toedacht en ook over het goede dat Hij in petto had. Het hangt af van de instelling, de opstelling van ons, mensen.
Berouw. Dat woord graaft diep. Het is veel meer dan het snelle ‘sorry’, dat niet verder dan je velletje gaat. Berouw heeft iets van een rouwproces. Je treurt om wat gebeurd is, dat be-treur je. Is er een nieuw begin mogelijk? Alleen als de ander, die je zo nabij komt in deze pijn, je een nieuwe kans geeft, een nieuw hoofdstuk met jou wil schrijven.
In de Bijbel is meermalen sprake van het berouw van God. Dat maakt de zaak des te spannender. Heel veel mensen willen daar niet aan geloven. Ze vinden dat veel te menselijk, te miezerig gedacht. Ze willen ook niet of nauwelijks weten van andere gevoelsuitingen, zoals: toorn van God, Zijn jaloezie, Zijn verdriet. Ze hebben liever een star, statisch, onbewogen wezen. Zoiets kan ook niet liefhebben, kun jij evenmin liefde geven.
Het berouw van God! Met het oog op de aarde die Hij geschapen heeft en waarover de zondvloed wordt uitgeroepen. Met het oog op Saul, die tot koning gezalfd is. Met het oog op het oordeel dat Hij Ninevé had toegedacht. Is er een nieuw en hoopvol begin mogelijk? Alleen als de ander wil delen in deze pijn. Dat heet in de Bijbel bekering. Je afwenden van je eigen patronen en praktijken, je toewenden naar de woorden, de beloften van God.
Het antwoord van het volk is al duidelijk: ‘Laat ons begaan, we willen onze eigen plannen volgen’. Met andere woorden: We hebben met niemand iets te maken, behalve met onszelf. De weg van de profeet is een lijdensweg geworden. Ik zei u al: een profeet is een kruisdrager. Het volk koos een doodlopende weg. Ballingschap in Babel. En toch gaat het Verhaal van God verder, tot op de dag van vandaag.
Het beeld van de pottenbakker komt in het Nieuwe Testamant terug, in verband met de roeping, de bestemming van Israël en die van de volken, wereldwijd. In Romeinen 9 gaat het over de vrijheid van God die Zelf bepaalt hoe Hij het leem zal gebruiken en hergebruiken. Die vrijheid is weer geen willekeur, maar beoogt het heil van alle mensen. Om daar enigszins zicht op te krijgen, noem ik een paar kernwoorden uit het verhaal van Jeremia 18: berouw van God en oproep tot bekering. Ik heb er langdurig over zitten piekeren, ook zitten tobben, maar ik denk dat ik het zo mag, moet zeggen. Het berouw van God is zichtbaar geworden in de gestalte van Jezus Christus. Om in het beeld van de pottenbakker te blijven: Hij heeft het leem vermengd met Zijn eigen tranen en zo is Jezus Christus verschenen, het Lam van God dat de zonde der wereld draagt. Hij wil dat niemand verloren gaat, maar dat alle mensen behouden worden en tot erkentenis van de waarheid komen;  God, die Zichzelf geeft als toonbeeld, toppunt van liefde en op grond daarvan een reactie vraagt van ons mensen om in en uit deze liefde te leven. Zo is het Koninkrijk van God nabij gekomen. Daarom klinkt de roep tot bekening. Zo begin Jezus Zijn prediking: ‘De tijd is vervuld en het Koninkrijk van God is nabijgekomen. Bekeert u en gelooft het Evangelie’ (Markus 1: 15).
Laat gelden wat God naar jou toe zegt: gekend, aanvaard, bemind om Christus’ wil. Dan ervaar je iets van de vrede van God, die alle verstand te boven gaat en word je zelf een instrument van die vrede. Daar ligt de zin, de bestemming van ons leven. Ook die van de hele kosmos.
Ere zij de Vader en de Zoon en de Heilige Geest, zoals het was, zoals het is, zoals het eeuwig zal zijn.

===   ===   ===

Jeremia 27
Gehouden
*zondagmorgen 24 juni 2012 in Welsum
*zondagavond 15 juli 2012 in Beekbergen
Bijbellezing: Jeremia 27: 1 – 11; 28: 10 – 11; Matth. 11: 28 – 30

Ik zit in mijn werkplaatsje, mijn studeerkamer, verdiept in een boek. In mijn hand, in elk geval: onder handbereik, altijd een potloodje om bepaalde regels te onderstrepen, om in de kantlijn aantekeningen te maken, vaak een uitroepteken of een vraagteken.
Ik lees het Bijbelgedeelte dat vandaag aan de orde is: Jeremia 27, met een uitloop naar hoofdstuk 28. Ik zet geen strepen of andere tekens in de tekst. Ik schrijf ze op, denk erover na, en verwerk dit alles in een preek.
De hamvragen zijn telkens: Wat staat hier geschreven? Wat is daar en toen gezegd, tot wie en waarom? En: Wat betekent dit allemaal voor ons, hier en nu?
Die woorden komen immers – dat geloven en belijden wij – bij God vandaan. Anders gezegd: ze zijn het Verhaal van de Levende en de bedoeling is dat ons levensverhaal daarmee verbonden, daardoor getekend wordt. Ik noem een aantal dingen, vrucht van aandachtig luisteren.
In de eerste plaats: de profeet Jeremia laat van zich horen in het centrum van de macht, in het hart van de politiek. Niet in een achterkamertje, niet in een binnenkamer, maar – vertaald naar ons toe – in de Tweede Kamer. Dat valt des te meer op omdat het vandaag de dag zo anders is geworden. Godsdienst wordt beschouwd als een privé-aangelegenheid, iets wat te maken heeft met je ziel, wat dat dan ook moge zijn, in elk gevat iets diep in je binnenste. Daar buiten, in het – zoals dat heet – gewone leven, gelden andere regels en wetmatigheden. Onderzoeken hoe de zaak zit, kijken wat er kan, naar bevind van zaken handelen. Waar is God in dit politieke bedrijf? Eginhard Meijering, jaren lang docent aan de Universiteit in Leiden, schreef onlangs een boek over de ondergang van de christelijke politiek: ‘Hoe God verdween uit de Tweede Kamer’. De titel doet denken aan het bekende boek van Geert Mak: ‘Hoe God verdween uit Jorwerd’.
Jeremia staat en gaat, spreekt en schrijft niet aan de zijlijn, maar op het veld, midden in de politieke arena. De wereldmacht Babylon deelt de lakens uit. De grote baas, Nebukadezar, heeft in Israël, vooral in het Zuiden, Juda geheten, voorlopig al orde op zaken gesteld. De kalender wijst aan: ongeveer 600 jaar voor Christus. Ene Zedekia is door Nebukadnezar als waarnemend koning aangesteld. Die man trekt na een paar jaar de stoute schoenen aan, nodigt de leiders van de buurvolken uit voor crisisberaad, een conferentie in Jeruzalem. Het plan is: rebellie, opstand tegen Nebukadnezar.
Dan verschijnt Jeremia in de straten van Jeruzalem. Met een juk op zijn schouders. Een balk van ongeveer een meter, met aan de uiteinden haken. Zo’n juk werd gebruikt voor een span ploegende ossen. Aan die haken zaten riemen, vastgemaakt om de nek van de dieren. Zo’n juk laat Jeremia ook bezorgen bij al die hotemetoten, die regeringsleiders. De boodschap is: ‘Loop niet weg! Aanvaard het juk van Babel! Er is geen ontkomen aan!’
Van Hogerhand, van Godswege, klinken de woorden: ‘Ik heb al deze landen in de macht van Nebukadnezar, de koning van Babel mijn dienaar gegeven!’ Ja, dat staat er: Nebukadnezar, die verre, vreemde, vijandige man, Mijn dienaar!
Geloof en politiek, zo nauw met elkaar verbonden. Moet je naar zo’n tijd verlangen? Was de samenleving zoveel beter toen de heersende kerk – Rooms-Katholiek of Protestant – alles en allen regeerde? Wat gebeurt er vandaag de dag in zoveel landen waar gepleit wordt voor een regeringsvorm, waarin de Islam de toon aangeeft en de ayatolla’s aan de touwtjes trekken?
Ik besef heel goed hoe ingewikkeld de samenleving is geworden. Hoe je alles zou moeten invullen en uitwerken, weet ik niet. Misschien ben ik er te wel bang, wie weet te laf voor omdat het Woord van God, in al z’n veelkleurigheid en veelstemmigheid, zo radicaal is. In alles, door alles heen zal het duidelijk moeten zijn dat deze aarde van God is, werk van Zijn handen en dat de mensen van God zijn, welke kleur ze ook hebben, waar ze ook wonen.
Een ander punt dat mij al lezend en luisterend opvalt: Jeremia vertelt een en ander op een heel creatieve, confronterende manier. Het is een stuk aanschouwelijk onderwijs. Geen eindeloze stroom, waterval van woorden, maar een tekst op de wijze van een videoclip. Als je dit boek van Jeremia doorleest, valt je dat aanschouwende onderwijs telkens op. In hoofdstuk 13 gaat het over gordels, een riem om zijn middel. Goed voor een indringend verhaal. Even later, in hoofdstuk 18 en 19, gaat het over die potten, kruiken, van een pottenbakker. Verder bladerend, in hoofdstuk 32, koopt Jeremia een akker en die aankoop is op zich al een prediking.
Straks komen we terug op dat juk, maar wat betekent deze vorm van communiceren voor de prediking hier en nu? Het is een uitnodiging, een uitdaging, om ook vandaag de dag naar middelen, naar mogelijkheden te zoeken om de woorden kracht bij te zetten. Een prediker is niet een postbode – met alle respect voor dat beroep! – die het hele vrachtje in de bus kiepert en dan moet je het maar verder uitzoeken.
Zoeken naar beelden, voorbeelden, om de zeggingskracht te onderstrepen. Het betekent natuurlijk niet dat je allerlei kunsten uithaalt, op je kop gaat staan, allerlei toeters en bellen laat klinken om indruk te maken, effect te sorteren. Een mens overtuigen, tot geloof brengen, dat kan God alleen. Het is het werk van de Heilige Geest, die mensen ontvankelijk maakt voor het liefdeslied van God. Met de woorden van een voorganger, dr. Oepke Noordmans, overleden in 1956: ‘Het allerlaatste van het Woord, dat wat het hart raakt en bekeert, dat heet Heilige Geest’.
Deze overtuiging ontstaat ons niet van de plicht om voortvarend en vindingrijk aan het werk te gaan. Het is iedere week weer een avontuur. Boeiend en bevrijdend ineen. Ik kan het niet laten om een paar regels van een andere voorganger aan te halen, van wie ik zoveel geleerd heb: dr. Jan Koopmans, dood geschoten in het zicht van de bevrijding, in maart 1945. Hij schrijft over de lofzang van Maria en vraagt: Kun je over een lofzang preken? ‘Wij hebben de prediking laten verkommeren, verschralen en vermageren, zodat de afstand tot de lofzang wel heel groot geworden is. Wij hebben er een opwekkingswoord van gemaakt, of een leerrede, of een vermaning, of wij hebben er niet meer van verwacht dan een beetje warmte’. Al die elementen spelen misschien wel mee, maar – zo schrijft Koopmans – ‘de prediking zelf gaat door ver boven uit. Zij is elke keer opnieuw een evenement, een viering van het goddelijk Woord, een feest in de gemeente’. Ik zal dit citaat in z’n geheel opnemen in het eerstvolgende kerkblad.
Politiek. Aanschouwelijk onderwijs. Nog een aandachtspunt. Een juk. Waarom dat beeld? Het is teken van oordeel, van ondergang. Dat hoort niet fijn. Daar worden mensen niet vrolijk van. Volgens Jeremia is er geen andere weg dan onderwerping aan Babel, met als gevolg: ballingschap, ontheemding, ontreddering. Hij werd dan ook als een landverrader beschouwd en was zijn leven niet zeker meer.
Het is – plat gezegd – geen lolletje om profeet te zijn. In het volgende hoodfstuk komt een alternatieve profeet op de proppen, Hananja. Hij neemt het juk van de hals van de profeet Jeremia, breekt het, en zegt ten aanhoren van een groot publiek: ‘Zo zegt de HERE: evenzo zal Ik het juk van Nebukadnezar, de koning van Babel, binnen nog twee jaar van de hals van alle volken verbreken’.
Hananja oogst applaus. Maar de profeet Jeremia, zo lezen we in vers 11, ging zijns weegs, kennelijk in grote eenzaamheid.
Oordeel, dat ophanden is. Een gang door de diepte heen. Wat betekent dat voor de prediking hier en nu? Ook vorige week kwam dit element duidelijk ter sprake. Zou de crisis die alom gaande is, in de kerk en in de samenleving, ook te maken kunnen hebben met het oordeel van God? Heel veel stukken van de Bijbel laten we liever ongelezen. We hebben van God veelal een lieverdje, misschien ook wel een sufferdje gemaakt. Zou ook hier die gouden regel gelden, die een samenvatting geeft van het Nieuwe Testament: ‘Via crucis, via lucis’, de weg van het kruis is de weg van weg van het licht?
Het is schokkend en bevrijdend als je verder leest over die Hananja in Jeremia 28.
Jeremia krijgt de opdracht: ‘Ga heen en zeg tot Hananja: Zo zegt de HERE: Een houten juk hebt gij gebroken en in de plaats daarvan maakt gij u een ijzeren juk’. Een mooi-weer-profeet legt alleen maar des te zwaardere lasten op. Tegen deze achtergrond verstaan we woorden van Jezus des te beter: ‘Neemt mijn juk op u en leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart, en gij zult rust vinden voor uw zielen; want Mijn juk is zacht en Mijn last is licht’.
Ten slotte nog een aandachtspunt, lieve gemeente, en ook niet het het minst belangrijke punt. Wat is waarheid? Ook Hananja begint zijn boodschap met een beroep op het hoogste gezag: ‘Zo zegt de HERE…!’ Wat is ware, wat is valse profetie? Hebben wij een instrument, een criterium bij de hand om dat te meten? Zodat er alarmsignalen afgaan bij woorden die niet van God afkomstig zijn en een soort liefdeslied als dat wel zo is?
Dat hebben we niet. Ik lees nog eens in Jeremia 28, deze regel, vers 9: ‘Als een woord van die profeet uitkomt, zal van die profeet erkend worden, dat de HERE hem in werkelijkheid gezonden heeft’. Je kunt zeggen: dat is een verlegenheidsoplossing. Dat is ook zo. De waarheid is uiterst kwetsbaar. Hoe kom je dan ooit verder?
Ik doe voorzichtig een poging. Je verstand gebruiken bij alles wat je ziet en hoort. Ook dat is een gave, een opdracht van God: ‘U zult de HERE, uw God, dienen met heel uw verstand…’. Nergens met een boogje omheen lopen. Vooral de ernst van de dingen die gebeuren tot je door laten dringen. Niet om op de sombere toer te gaan, maar omdat je met een beetje zelfkennis weet: ik filter zomaar de dingen uit en weg die mij niet aangenaam zijn en daarom heb ik zomaar een vertroebeld beeld, een vertekend beeld van de werkelijkheid.
Bij alle woorden die ik hoor, vooral de mooie woorden, bedenk ik: welk belang heb je daar zelf bij? Ik kom niet los van die Bijbelwoorden, die het al eeuwen lang hebben uitgehouden. Ik herken, op mijn bescheiden wijze, wat Jeremia getuigt in hoofdstuk 20: ‘Gij hebt mij overreed, HERE, en ik heb mij laten overreden; Gij zijt mij te sterk geweest en hebt overmocht’.
En in alles, door alles heen, bid ik om de Heilige Geest, om Gods verrassende aanzezigheid. Hij is immers de Geest van de waarheid, die ons in alle waarheid leidt, ook als die waarheid pijn doet.
Nog eens die oude woorden: Via crucis, via lucis. De weg van kruis is de weg van het licht!

===   ===   ===