Marchal


8. Ruth

Ruth 1
Gehouden
*zondagavond 25 augustus 2002 in de GROTE KERK in Apeldoorn
Bijbellezing: O.T. Ruth 1:19-22; N.T. Lucas 18:1-8

Ik maak een indeling in drieën. Vroeger gebeurde dat heel vaak in de prediking, het was bedoeld om de draad van het verhaal beter te kunnen volgen. Die drie onderdelen zijn wel te onderscheiden maar niet te scheiden. Ze lopen in elkaar over. Het is dus een hulpmiddel om zo dicht mogelijk bij elkaar en bij de Zaak te blijven, het Woord van God dat we eerbiedig en zorgvuldig proberen te verwoorden.
Terug van weggeweest. Ik zie in de eerste plaats gezichten van mensen, dicht bij huis en ook verder weg. Mijn kinderen zijn terug van weggeweest. De oudste van een wandelvakantie op verschillende Griekse eilanden. De middelste trok door Thailand en Cambodja. De jongste was in Cappadocië, in het oosten van Turkije. Ik ben blij dat ze weer thuis zijn, althans op de plaats waar ze wonen.
Vakantie is verlof, een voorrecht, lang niet voor iedereen weggelegd. Terug van weggeweest hoor ik de verhalen, zie ik de foto’s en reis ik al luisterend en kijkend een beetje mee. Soms denk ik als bezorgde ouder: Maar goed dat ik er niet bij was, want veel dingen hadden ook anders kunnen lopen. Ik zal wel levenslang moeten leren dat liefhebben de kunst van het loslaten is.
Ik zie nog een menselijk gezicht van iemand, terug van weggeweest. Veel verder weg, maar toch ook dichtbij. Naomi is terug in Bethlehem, een plaats die letterlijk ‘broodhuis’ betekent. Omdat er geen brood was, is ze indertijd weggegaan. Geen vakantiereis dus, maar om het vege lijf te redden. Ze vertelt wat ze heeft meegemaakt. Een aaneenschakeling van pijn en verdriet, waardoor ze een ander mens is geworden. Haar oude naam Naomi – dat wil zeggen ‘lentebloem’ – past niet meer bij haar. ‘Noem mij voortaan Mara, bitterheid, want de Almachtige heeft mij veel bitterheid aangedaan.’ Wat heeft het verhaal van mijn kinderen, terug van weggeweest, met God te maken?
Ik weet het niet. Ik zie de verbindende schakels vooralsnog niet, hoef een en ander misschien ook niet te zien. Het verhaal van Naomi heeft wonderlijk genoeg wel een schakel naar het verhaal van God. Het klinkt even op aan het slot van het eerste hoofdstuk van het boek Ruth: ‘Zij, Naomi en Ruth, kwamen in Bethlehem aan in het begin van de gerstoogst.’ Er was weer brood en dat brood is, blijkens het vervolg, verbonden met Hem die het levensbrood is, die Zichzelf laat breken om mensen het leven, zelfs het eeuwige leven te geven. Daarmee kom ik zomaar, zonder halsbrekende toeren, bij het tweede punt.
Terug van weggeweest. Ik zie het gezicht van God. Dat roept vragen op. Die vragen zijn verweven met de vraag: ‘Kunt u mij zeggen wie God is?’ Ik zie, ik zie wat jij niet ziet en wat ik zo graag met je wil delen: het gezicht van God! Met de oude woorden van de priesterlijke zegen: ‘De Here doe zijn aangezicht over u lichten, de Here verheffe Zijn aangezicht over u.’
Het is en blijft een gebed. Alleen Hijzelf kan ervoor zorgen dat het waar blijkt te zijn, werkelijkheid wordt, maar Hij heeft ons wel opgedragen om er werk van te maken. Ik zie het gezicht van God, zoals Hij dat heeft uitgetekend in de woorden van de Heilige Schrift, ten diepste in Hem die Zijn uitgesproken Woord is, Jezus Christus. Johannes, de evangelist, schrijft terecht: ‘Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, die aan de boezem, aan het hart van de Vader is, die heeft Hem doen kennen.’
Deze God is in zekere zin terug van weggeweest. In zekere zin, want misschien zijn wij wel zo aan het dolen en dwalen, misschien hebben we Hem wel zo de rug toegekeerd dat we Hem niet kunnen zien. Onderweg op deze zwerftocht zijn we onszelf tegengekomen en staren we geschokt en verbijsterd in de leegte, in de chaos die we met allerlei dingen hebben opgevuld, maar het brood, de teerkost voor onderweg, raakt op en is misschien allang uitgeput. Er wordt door steeds meer mensen opnieuw naar God, naar de Levende, gevraagd. We herkennen onszelf in die ene zoon uit de gelijkenis die vreemd- ging, in den vreemde zijn heil zocht, na verloop van tijd wakker werd en tot zichzelf kwam in een zwijnenstal.
Onze cultuur, onze manier van denken en doen, van zoeken en vinden en opnieuw op zoek gaan, zit in een overgangssituatie. Ik weet niet waar we terechtkomen. Leven in het platte vlak alleen, de supermarktmanier om je wagentje boordevol te laden, blijkt – om het heel onderkoeld te zeggen – ook niet alles te zijn. Het is eigenlijk niks. Ik kan alleen maar hopen en bidden en werken dat het gezicht van God allengs meer zichtbaar wordt en dat mensen naar Zijn verhaal luisteren.
Dat verhaal heet ‘Evangelie, Blijde Boodschap, Goede Tijding’. Het enige bericht om het uit te houden, ondanks alles en door alles heen. Ik schreef: hopen, bidden en werken. Dat middelste woord, bidden, brengt ons bij het laatste punt.
Terug van weggeweest. Het gezicht van mensen, dichtbij en ver weg, en het gezicht van God, misschien wel dichterbij dan u denkt. Hoe blijven die beiden, mens en God, op elkaar gericht? Hoe houden ze zicht op elkaar? Het heeft vooral te maken met de weg van het gebed. Hoe en waarom?
Ik luister het af aan de gelijkenis die Jezus ooit vertelde, opgetekend in Lucas 18. Een gelijkenis, dat wil zeggen: daar lijkt het op. Twee figuren komen in beeld. Ze worden getekend in de slechtst mogelijke situatie. Als je iets belangrijks wilt testen, moet je uitgaan van omstandigheden die stuk voor stuk de moeilijkste zijn. Als het daar dan lukt, kan de zaak niet meer stuk.
Enerzijds een alleenstaande, een weduwe. Toonbeeld van kwetsbaarheid. Weduwen, wezen en vreemdelingen worden in de Bijbel telkens in één adem genoemd als mensen die altijd het kind van de rekening zijn. De maatschappij was in de oudheid – toen alleen? – uiterst hard. Sociale voorzieningen waren beperkt tot de sfeer van de liefdadigheid. Dan weet je wel hoe de vlag erbij hangt, hoe laat het is: te vroeg om te sterven, te laat om te leven.
Anderzijds een rechter, die zich om God niet bekommerde en zich aan geen mens stoorde. De vrouw doet een beroep op deze rechter. Je denkt: dit wordt niks, ze kan nergens terecht! En toch gaat dat brok beton, die kwaadaardige rechter overstag omdat die vrouw zich als een teckel in hem vastbijt. Hij denkt: straks slaat ze mij nog een blauw oog en dan sta ik er gekleurd op.
Terug van weggeweest. Die weduwe is het beeld van de biddende mens. En wat God betreft: ook als Hij zou lijken op die rechter zou er genoeg reden zijn om het gebed vol te houden. Hoeveel te meer als je weet dat de levende God in alle opzichten anders is. Hij is rechtvaardig, zet alles op alles om recht te doen, zelfs als het ten koste gaat van Hemzelf. Hij is met barmhartigheid over mensen bewogen om ze terecht te brengen. Hij is zelfs naar buiten gekomen om als het ware te vragen of er nog iemand is die van Zijn hulp gebruik wil maken.
De vraag is niet alleen: vinden wij mensen gehoor bij God, maar ook, misschien nog veel dringender: vindt deze God gehoor bij ons? Daarom eindigt de gelijkenis met een vraag die ons allen op het hart gebonden wordt: ‘Als de Zoon des mensen komt, zal Hij dan het geloof vinden op de aarde?’ Als Hij echt terug is van weggeweest, hoe treft Hij ons dan aan? Met het antwoord op die vraag is ons leven gemoeid. Met de woorden van Pascal: ‘Jezus, de zoon des Mensen, de zoon van God, is in doodsstrijd tot aan het einde der wereld; gedurende die tijd moeten wij niet slapen, maar waken.’ Als Hij terug is van weggeweest…
‘Maranatha’ is ons wachtwoord: onze Heer, kom spoedig. Hij is de Enige die hemel en aarde verenigt.

===   ===   ===