Jozua 4
Gehouden
*zondag 8 juni 2008 in Beekbergen (Dienst waarin ook Jimmy Senden wordt gedoopt.)
Bijbellezing: Jozua 4: 15 – 24
Ik zit in mijn kamer. Dat is mijn werkplaatsje. Er staan heel veel dingen die ik nodig heb om mijn werk te kunnen doen. Boeken vooral, die ik lees om dit ene, grote boek, de Bijbel, beter te begrijpen en door te vertellen aan mensen.
Die boeken zijn dus mijn gereedschap, zoals een timmerman een hamer, een zaag, spijkers en zoveel meer nodig heeft. Er staan ook dingen in mijn kamer voor de sier. Foto’s, zoals die van mijn moeder. Een grote sleutel, van de kerk in Ellecom, die ik kreeg toen we daar afscheid namen. ‘De kerk is altijd voor u open’, zei iemand.
Er staat ook een tegel, een stuk steen. Daarop een plaatje van onze kerk, met een bijbeltekst: ‘De steen die de bouwlieden verworpen hebben, die is geworden tot een hoeksteen’.
Isabel zou me kunnen vragen: ‘Opa, wat is dat voor een steen?’ Waarom staat-ie tussen al die foto’s op de schoorsteenmantel?’ Ik zou dan een mooi verhaal vertellen, echt gebeurd. Zo ongeveer: ‘Isabel, we zijn heel zuinig op onze oude kerk. Die kerk is het huis van God, waar iedereen welkom is. Kind aan huis, zoals jij bij opa en oma. Vorig jaar werd er heel hard gewerkt door trouwe mensen. Er kwamen nieuwe tegels, met een nieuwe verwarming daaronder. Ook nieuwe stoelen. Hard werken, maar wat was het gezellig. Toen de kerk klaar was, hadden we een feestavond in ‘Het Hoogepad’. Iedereen, die geholpen heeft, kreeg toen zo’n oude tegel, met daarop een plaatje en een tekst. Die tegel vertelt dus een verhaal. Dat verhaal heeft ook te maken met het Verhaal van God. Oudere en jongere mensen deden al dit werk, vrijwillig en van harte, omdat ze het gezellig vonden, maar vooral omdat het Verhaal van God ze heeft aangeraakt. Het hart van mensen. Meer nog: het hart van God’.
Zo zou ik het vertellen. Ik zie dan aan de manier waarop ze luistert of dat verhaal overkomt. Misschien is het niet helemaal duidelijk. Dan zeg ik: ‘Vraag maar gerust’. Zo help je elkaar verder.
Een ander verhaal, van heel lang geleden. ’t Heeft ook te maken met het Verhaal van God. Daarom vertellen we het nog steeds. Ergens in Israël – het land van de Bijbel – loopt een vader met z’n kind. In de buurt van Jericho, die ook de palmstad wordt genoemd. Er staan heel veel palmbomen, omdat er nogal wat water in de grond is. een palmboom heeft veel water nodig. Dat water komt van de Jordaan, die vlak bij Jericho uitstroomt in de Dode Zee. Johannes de Doper heeft daar heel veel mensen gedoopt. Dopen? Dat gebeurde ook vanmorgen, met Jimmy. Daarover straks meer.
We gaan nog verder terug in de tijd. Het volk Israël was na een lange tocht, veertig jaar, eindelijk bij het beloofde land gekomen. Weer een hindernis, een obstakel. Hoe moest je met zovelen over die rivier, de Jordaan, komen? De ark – je weet: het teken van Gods trouw – ging vooraan, gedragen door de priesters. Toen gebeurde het wonder. Het water bleef staan als een muur. Het volk kon zonder gevaar, droogvoets, de rivier oversteken. Een wonder om nooit te vergeten. Om dat te onthouden werden er twaalf stenen – voor iedere stam een – op de bodem van de rivier opgeraapt. Aan de andere kant werden ze opgestapeld. Die stenen vertellen een verhaal.
Ik zie die vader en dat kind daar lopen, jaren later. Het kind vraagt: ‘Papa, waarom liggen die stenen daar, zo netjes opgestapeld?’ En de vader vertelt in z’n eigen woorden het grote Verhaal van God. Misschien is het wel zo gegaan:
‘Lieve jongen, heel lang geleden waren onze opa’s en oma’s en nog verder terug, samen met hun kinderen, slaven in het land Egypte. Dat was geen leven. Zo had de HERE God ons niet bedoeld toen Hij ons het leven gaf. Toen kwam er iemand, Mozes heette hij, door God geroepen, om ons slavenvolkje uit Egypte te leiden. Dat kon Mozes zelf niet. Hij deed het namens God, die hem de kracht, de wijsheid, het vertrouwen gaf om te doen wat God zei. Het was een lange, moeilijke weg, door de woestijn. Onderweg heel veel problemen. Van buiten af omdat andere mensen ons tegen wilden houden. Ook van binnen uit, omdat ons volk ongeduldig, opstandig werd. Vaak geloofden ze Mozes niet meer. Ze geloofden ook niet meer in God. Het was natuurlijk ook moeilijk om het vol te houden. Je kon God niet zien, niet met Hem praten, zoals wij nu doen bij deze stenen. De ark was er. Teken van Gods trouw. Teken dat Hij vooraan ging, de weg wees. Een klein kistje, lieve jongen. Niet veel groter dan een kist, waarin wij appels of peren doen.
De tekenen van Gods trouw zijn nooit wat wij groot of genoeg om iets groots te doen. Ook dat moeten we samen leren. Toen die ark het water raakte, kon dat water geen kwaad meer doen. De HERE God ging vooraan en bracht dat lastige volkje, waar jij en ik ook bij horen, thuis. Die stenen vertellen dat de HERE God zo met ons omgaat. Hij is onze Vader, nog veel meer dan ik ooit vader voor jou kan zijn, lieve jongen. Dat verhaal van die stenen vertel ik aan jou. Dat verhaal moet verder. Niet alleen naar de mensen van ons volk, maar naar alle mensen toe. Iedereen, wie hij ook is, waar ze ook woont, mag weten dat er een God is, die je nooit en nergens alleen laat, wat er ook gebeurt. Een God, die je thuis brengt. uiteindelijk thuis op de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, waar alles recht en zuiver is, waar de HERE God alle tranen van de ogen zal afwissen. Dat zal een thuiskomst zijn, lieve jongen…’.
Stenen vertellen een verhaal. Een opa met z’n kleinkind. ‘Opa, wat is dat voor een steen?’ Een vader met een kind in de buurt van Jericho. ‘Papa, wat zijn dat voor stenen?’ Het verhaal gaat verder. Omdat het Verhaal van God verder gaat. Anne en Karen lopen samen met de kinderen in het Koninklijk Park, bij Paleis Het Loo. Hoe het zo kwam? Misschien vanwege een doopdienst in deze kerk. Jimmy vraagt ineens: ‘Maaike en Nynke, Jeroen en Wouter zijn ook gedoopt he?’ ‘Ja, Jimmy, dat is ook zo!’ ‘Waarom ben ik niet gedoopt? Hoor ik er dan niet echt bij?’ Onder het wandelen en ook later hebben jullie ongeveer dit gezegd. ‘Jimmy, jij hebt een mama, Ingrid. Je hebt ook pleegouders. Dat zijn wij. Nog belangrijker is dat je een Vader in de hemel hebt, die nog meer van je houdt dan wij ooit je kunnen houden. Je hoort er helemaal bij, bij dat huisgezin van God, dat wereldwijd is. We zullen erover praten met mama Ingrid, met anderen die voor je zorgen, met de dominee, die je vriend is…’.
Vanmorgen is Jimmy gedoopt. Hier in de oude kerk van Beekbergen, waar zoveel stenen een verhaal vertellen. Ook die grote steen van het doopvont, waar water in is. net als toen, bij Jericho. Stenen en water. Ze vertellen samen het Verhaal van God, die een verbond van genade met ons sluit. Eeuwig durend! Het kan dus nooit meer stuk. Het water vertelt van de liefde van God, die alles wat niet zuiver, niet goed is, schoon wast door Zijn vergeving, Zijn verzoening om Christus’ wil.
Moeilijke woorden, maar je kunt altijd bij papa en mama en ook bij anderen in het huisgezin van God, aankloppen om te vragen: wat betekent dat allemaal? Als je het elkaar probeert te vertellen, help je elkaar verder en kom je samen dichter bij het Verhaal van God.
Nog een spannende vraag. Ook daarmee help je elkaar verder. Als je niet gedoopt bent, hoor je er dan niet bij? Is het Verhaal van God dan niet voor jou bestemd? Twee voorbeelden om dichterbij te komen. Een voetbalwedstrijd. Daar zijn de meeste mensen vol van. Ook een beetje gek. Als je geen kaartje hebt, kom je het stadion niet in. De doop is niet zo’n kaartje op de wijze van: jij wel, de ander niet. De doop is een teken en zegel van Gods trouw. De doop wijst heen naar God toe. Zijn trouw zit niet opgesloten in dit teken, hoe belangrijk het ook is. ander voorbeeld: een trouwring. Ik draag er geen. Ik hou daar niet van, maar ik hou wel van Roos, met wie ik getrouwd ben. Die liefde zit niet opgesloten in die ring, hoe belangrijk die ook is. Hier zullen we stoppen, maar het Verhaal van God gaat verder en wij mogen daarin en daaraan meedoen.
=== === ===
Jozua 9
Gehouden
*zondagmorgen 6 juli 2008 in Beekbergen
Bijbellezing: Jozua 9: 1 – 16; Mattheus 13: 24 – 30
Mensen die je niet vergeet…
Er komen allerlei namen voorbij, gezichten in beeld. Ik voel me een bevoorrecht mens met zo’n grote kring om mij heen. Mensen die er nog zijn, mensen die er waren.
Ik noem er één, een leermeester: professor A. A. – Arnold Albert – Van Ruler, overleden in 1970. Ik las onlangs het tweede deel van zijn ‘Verzamelde Werken’. Waarschijnlijk volgen er nog zes of zeven, zo mogelijk nog meer.
Ik noem een regel uit dit tweede deel: ‘De bijbel is in zijn rauwe ruigheid een bijzonder weinig stichtelijk boek. Daarvoor kan men beter bij Thomas a Kempis of Bunyan terecht’.
Thomas a Kempis heeft mensen de eeuwen door gesticht met zijn boekje ‘De navolging van Christus’. Zo ook John Bunyan met zijn wereldberoemd boek: ‘De christenreis naar de eeuwigheid’.
Geen kwaad woord over deze oude voorgangers. Zij worden nog steeds met liefde genoemd en met dankbaarheid gelezen, na zoveel eeuwen. Zou iemand over veertig, vijftig jaar nog weten wie professor Kuitert, ds Klaas Hendrikse, zo ook: ds Gert Marchal was? Laat staan dat er nog iets van hen gelezen wordt.
Terug naar de Bijbel, een boek, Woord van God, dat het al die eeuwen heeft uitgehouden. Waarom toch? Nog eens die regel van Van Ruler: ‘De bijbel is in zijn rauwe ruigheid en bijzonder weinig stichtelijk boek’.
Rauwe ruigheid. Dat geldt ook en vooral het boek Jozua. Het gaat over de intocht in het beloofde land. Hoe je het ook wendt of keert: dat gaat er rauw, ruig aan toe. Niet zo stichtelijk in de gangbare zin van het woord. Je kunt natuurlijk zeggen – naar mijn besef: met recht en reden – : het boek Jozua is met terugwerkende kracht geschreven. Deze uiteindelijke vorm heeft het gekregen na ten minste vijf eeuwen, ten tijde van de ballingschap. Toen gaf het volk Israël zich opnieuw rekenschap van vragen als: hoe is het zo ver gekomen?; hoe is het indertijd begonnen? De geschiedenis is hier geboekstaafd als een verkonding, een appèl, als waarschuwing en wegwijzing ineen.
Ik heb de regel van Willem Barnard drie weken geleden ook genoemd, met het oog op het verhaal van de besnijdenis, Jozua 5, zo ongehoord actueel in verband met de kwestie van de embryoselectie. Barnard schrijft: ‘We moeten het doen met deze voordracht van de toedracht’. Van Ruler scherpt dat aan met de woorden: in al z’n rauwe ruigheid!
Het volk Israël passeert Jericho en Ai, twee – naar men dacht – onneembare steden. Nu zijn de bevolkingsgroepen in het achterland, op de Westelijke Jordaanoever, aan de beurt. Ze worden in de eerste verzen van Jozua 9 genoemd: de Hethieten, Amorieten, Kanaanieten, Ferezieten, Hevieten en Jebusieten.
Veelal stadsstaten met ommelanden. Ze sluiten zich aaneen om eendrachtig Jozua en Israël te bestrijden. Al hun onderlinge geschillen zetten ze aan de kant. Nu gaat het – met Jericho en Ai voor ogen – om het naakte bestaan, om te overleven.
Dan lezen we: ‘Maar toen de inwoners van Gibeon’ – ze worden even verder, net als even eerder ook Hevieten genoemd – (toen zij ‘gehoord hadden, wat Jozua met Jericho en Ai gedaan had, gingen ook zij met met list te werk…’.
‘Ook zij’. Waar slaat dat op? Zij zijn kennelijk niet de eersten, die alles uit de kast halen, ook bedenkelijke dingen. Misschien slaat dat ‘ook’ op Rachab, de hoer, de lellebel van Jericho, met haar huisje-van-kom-in op de muur. Zij wordt gespaard en verschijnt later in die rij van geloofshelden, vermeld in Hebreeën 11: ‘Door het geloof..’. De Bijbel in al z’n rauwe ruigheid.
Denk ook aan het woord van Jezus: ‘Hoeren en tollenaars gaan u voor in het Koninkrijk der hemelen’. Dat is niet zo stichtelijk in de gangbare zin van het woord.
Wat doen die inwoners van Gibeon, die Heveiten? Ze doen alsof. De waarheid is ver te zoeken. Ze sturen gezanten, afgevaardigden. Uitgedost, geschminkt, bijgewerkt zoals te doen gebruikelijk is bij een toneelvoorstelling. Het trefwoord is: ‘versleten’. Lees maar wat er staat: ‘Ze namen versleten zakken voor hun ezels en versleten wijnzakken, gescheurd en weer dichtgebonden, en versleten, oplapte schoenen aan hun voeten en versleten kleren aan hun lijf, terwijl al het brood van hun teerkost uitgedroogd was’.
Ze hebben het allemaal bedacht en bij elkaar gebracht om hun verhaal geloofwaardig te maken: wij komen uit een zeer ver land!; we zijn zo lang op reis geweest dat alles versleten is. Met ‘zeer ver’ willen ze Jozua doen geloven: een uithoek van het beloofde land, een gebied waar hij voorlopig nog niet aan toe is.
De oudsten van Israël, zeg maar: de kerkenraad, zij vertrouwen het zaakje niet: ‘Misschien woont u in ons midden’. Die uitdrukking ‘wonen midden tussen’ lezen we telkens in het verhaal van de uittocht en de intocht. Die volken met hun goden zijn een levensgroot gevaar en daarom is er geen plaats voor hen. Die afgezanten hebben ook een stukje van de catechismus van Israël uit hun hoofd geleerd: ‘wij zijn gekomen vanwege de Naam van de HERE, uw God, want wij hebben de mare, het bericht over Hem gehoord, al wat Hij gedaan heeft in Egypte en aan de overzijde van de Jordaan’. Ze laten wijselijk achterwege wat Hij gedaan heeft aan deze zijde van de Jordaan, met Jericho en met Ai. Daar weten ze, zogenaamd, niets van. Dat is de reden van hun toneelspel, maar als ze dat zouden vertellen, vielen ze zomaar door de mand.
En zowaar: de oudsten van Israël en Jozua trappen erin. Ze proeven dat verkruimelde brood, bijna beschimmeld. Een soort avondmaal, een verbondsmaaltijd. Veelzeggend is wat we hier lezen: ‘Ze proefden van hun mondvoorraad, maar de mond van de HERE raadpleegden zij niet’ (14).
De mond van de HERE… Dan werd het lot geworpen, de Urim en de Thummim. Dat was een laatste test, een soort lakmoesproef. Dat deden ze dus niet. Daarom gaven zij die lieden, schijnbaar van ver gekomen, het voordeel van de twijfel.
‘En Jozua loot vriendschap met hen en maakte een verbond met hen, dat hij hen in leven zou laten; en de hoofden (de oudsten) van de vergadering bezwoeren het hun’ (15).
En dan komt de zaak aan het licht. De waarheid komt aan de dag. Ik lees nog eens wat er staat geschreven, in vers 16: ‘Na verloop van drie dagen echter, nadat zij met hen een verbond gesloten hadden, hoorden zij, dat zij in hun nabijheid, ja, in hun midden woonden’.
Na drie dagen! Dan laat de HERE God opnieuw zien dat Hij de touwtjes, de regie in handen heeft. Na drie dagen stond Jezus Christus op uit de doden. Jozua en de oudsten van Israël zien de waarheid onder ogen, ze lopen er niet voor weg. Beloofd is beloofd! De inwoners van Gibeon, de Hevieten, delen in het verbond. Houthakkers en waterdragers. Niet het voornaamste, eigenlijk het minste werk: dat van slaven en vreemdelingen.
List en bedrog. Kan daar ooit zegen op rusten? Onze eerste reactie is: nee!; in geen geval! En toch delen de mensen van Gibeon in het verbond. Met onheilige praktijken, maar het verbond van de HERE is heilig.
Dat blijkt ook later, ten tijde van koning Saul. Ik lees het begin van 2 Samuel 21: ‘Er was in de dagen van David een hongersnood, drie jaren achtereen; en David zocht het aangezicht van de HERE. De HERE zei: Op Saul en op zijn huis rust een bloedschuld, omdat hij de Gibeonieten gedood heeft’. De schuld wordt verzoend doordat zeven zonen van Saul als slachtoffer worden opgehangen. Een van de moeders, Rizpa, waakt bij die galgen, is er niet weg te slaan, slaat wel de roofvogels weg.
Ik heb er ooit over gepreekt, over die dwaze moeder Rizpa. Het hart slaat me nog in de keel. Ik noemde toen het lied van Rizpa, dat Huub Oosterhuis schreef: ‘Jouw recht is slecht koning’. ‘Jouw recht is moord, koning. / Jouw recht is op, koning. / Ik weet van een nieuwe tijd , / van mensen die als mensen leven, / uit doem van schuld en wraak bevrijd – / een zware dracht van vruchten aan de bomen, / op alle bergen hoge schoven / van gerechtigheid’.
‘De bijbel is in zijn rauwe ruigheid een bijzonder weinig stichtelijk boek’. Hoe verder? Ik laat de kerkgeschiedenis, die de wereldgeschiedenis gekleurd heeft, aan mij voorbij gaan.
Keizer Constantijn, in de vierde eeuw na Christus, liet zich dopen, bepaalde dat het christelijk geloof vooraan staatsgodsdienst was. Gebeurde dat allemaal zo stichtelijk?
En wat gebeurde er hier, in deze lage landen bij de zee? Met die koningen van de Franken, de Saksen, die zich lieten dopen?
Wat gebeurt er op het veld van de zending? Hoe en waarom kwamen al die volksstammen binnen de lichtkring van het verbond van de HERE God? Waren het allemaal heilbegerige zielen of speelden er ook allerlei belangen in mee, die bij nader inzien niet zo verheffend, niet zo stichtelijk waren?
Waarom zeg ik dit allemaal? Niet als een soort vrijbrief om maar aan te rommelen. Je kunt nooit slordig met de waarheid omgaan. Dan pleeg je verraad aan alles en allen.
Ik ga nog eens in de leer bij Van Ruler. De heiliging van het leven, ook van de samenleving, was hem heilig. Maar hij ging nooit zweven. We hebben, zo schrijft hij telkens weer, de openbaring, het heil van de HERE God nooit in reincultuur. Het is altijd vermengd met stukken heidendom. Het heeft de HERE God behaagd om zo in ons midden te wonen. Het Woord is vlees geworden, met alle risico’s van dien.
We zullen worstelen om de waarheid, om de zuiverheid in leer en leven, in handel en wandel. Daarbij zullen we ook geduld moeten hebben en clementie. Op de wijze van de gelijkenis van het onkruid tussen het koren. Je kunt het er nooit helemaal uit halen. Dat is onbegonnen werk. ‘Laat beide samen opgroeien tot de oogst’ (Mat. 13: 30).
Wie durft trouwens van zichzelf te beweren dat ook jouw leven zuiver op de graad, zonder onkruid is? Doe wat je kunt, maar laat het eigenlijke werk aan de HERE van de oogst over. Dat betekent ook dat we met heel veel geduld en clementie met elkaar omgaan als gemeente van Christus.
Wie alleen maar zweert bij de zuiverheid, maakt van de gemeente van Christus een repeterende breuk. Dat leert de geschiedenis, tot op de dag van vandaag. De kerk is, naar het woord van de grote kerkvader Augustinus, een gemengde schare: rijp en groen, Jan Rap en z’n maat.
Zul je de tucht, de discipline dan maar buiten de deur zetten? Nee, in geen geval. Maar je moet niet heiliger, zuiverder willen zijn dan God.
Nog eens met een regel van professor Van Ruler: ‘Wee ons, wanneer wij bitter ernstig worden. Het menselijk vat wordt dan zeker te klein voor de goddelijke inhoud’ (Droom, 140).
=== === ===
Jozua 10
Gehouden:
*zondagmorgen 13 juli 2008 in Beekbergen
Bijbellezing: Jozua 10: 1 – 15; Mattheus 24: 24 – 22
Oorlogsverhalen uit Zimbabwe, uit Soedan, uit Irak, Afghanistan en ga zo maar door. Een onafzienbare, duizelingwekkende reeks plaatsen op deze kleine planeet, die aarde heet. Houden die verhalen nou nooit op? Je wordt er zo moe, erger nog: zo moedeloos van. Temeer als je te midden van al die mensen, die je niet kent, de gezichten tekent van je allernaaste kring, van je kinderen en kleinkinderen. Mensen in Soedan zijn in hun angst, hun verdriet, hun verlangen naar vrede en geluk toch niet anders dan mensen in Nederland?
Dood en verderf, het gaat maar door. In de kerk wil je wel iets anders, iets beters horen. En nu lezen we weer van die oorlogsverhalen. Uit de oude doos. Van de intocht, de verovering van het beloofde land.
Als je die verhalen op een tijdpad kunt aangeven – dat is trouwens lastig genoeg – kom je ongeveer bij 13, 14 honderd jaar voor Christus. Daar zitten en staan we dan. Moe en moedeloos vanwege in dat oorlogsgedoe, die zeeën van pijn en verdriet. Op zondag 13 juli 2008, in de kerk van Beekbergen, die ook al tien eeuwen oud is. We lezen… oorlogsverhalen uit het boek Jozua.
Waar is dat goed voor? Is dit verhaal, uit Jozua 10, ondanks alles, een goed bericht, Evangelie, goed nieuws voor – laten we ons niet boven anderen verheffen – slechte mensen?
Eerlijk duurt het langst: dit verhaal roept op het eerste gehoor weerzin op. Ook vragen van natuurkundige aard. Jozua gebiedt de zon om stil te staan. Zo ook de maan. De zon in Gibeon, niet ver van het huidige Jeruzalem. De maan in Ajalon, zo’n 25 kilometer van Gibeon naar het Westen toe, de Middellandse Zee. Dat lijkt toch, om het vriendelijk te zeggen, heel onwaarschijnlijk. Wie zoiets opschrijft voor een examen natuurkunde de zakt als een baksteen. De leraar zou in de kantlijn, in het rood als commentaar geven: te gek voor woorden!
Ook dit verhaal is een deel van het Woord van God, de eeuwen door overgeleverd. Kleine mens, wat nu? Ik klop op de deur van de heilige teksten, in de hoop dat ze van binnenuit open gaan. Niet met een rood potloodje in de hand, maar met een ontvankelijk hart, zonder je verstand op nul te zetten. Je zult de HERE, Uw God, liefhebben, met heel je hart, ook met heel je verstand. Je hoeft dus geen onzin te geloven.
Ik lees zorgvuldig, eerbiedig, wat er staat. Dan stuit ik op onregelmatigheden in het verhaal. Laspunten zogezegd, waar verschillende onderdelen met elkaar verbonden zijn.
Eerst gaat het over vijf stadsstaten die een voormalige bondgenoot, Gibeon, overgelopen naar de indringer Israël, mores zullen leren: Jeruzalem, Hebron, Jarmuth, Lachis en Eglon. Samen horen ze bij een volksgemeenschap met de verzamelnaam Amorieten (6).
Even verder wordt verteld dat en hoe Jozua die stadsstaten verslaat. Drie van de vijf worden genoemd. Jeruzalem en Jarmuth ontbreken. In plaats daarvan worden vier andere namen van staatjes genoemd.
Nog zo’n onregelmatigheid, zo’n laspunt: Blijkens het begin komt Jozua de Gibeonieten te hulp vanuit Gilgal, bij de Jordaan. In het vervolg wordt de legerplaats van Jozua gelocaliseerd in Makkeda, een heel stuk naar het Westen toe.
Zijn we nu met een aardrijkskundeles bezig? Nee, we proberen de zin van dit verhaal op te sporen. Daarbij moet je alle gegevens naar vermogen in kaart brengen. Ik snap overigens heel goed dat al die vreemde plaatsnamen zonder een kaartje bij de hand de zaak er niet eenvoudiger op maken, maar toch….
Het boek Jozua is een samenvoeging van allerlei overleveringen, mondelinge en schriftelijke. Eén bron wordt apart genoemd: het Boek van de Oprechten (13). Daarover straks meer. Het is, voor zover wij kunnen achterhalen, zes- of zevenhonderd jaar na de intocht in z’n huidige vorm ontstaan, ten tijde van de ballingschap. Toen het beloofde land het volk niet meer droeg, werd de vraag des te nijpender: hoe zijn we daar gekomen? En: waarom is het zo ver gekomen dat we het vrijwel kwijt zijn?
Het boek Jozua geeft antwoord, op de wijze van een prediking. Wat schiet je ermee op als je precies weet wat daar en toen is gebeurd? Kunnen jaartallen en veldslagen je hier en nu helpen om staande te blijven, om zoveel zin te ontdekken in de wirwar van gebeurtenissen, dat je er zin in krijgt om de HERE God te prijzen? Hij gaf ons grond onder de voeten. Niet omdat wij beter waren dan de andere volken, maar om het verbond aan Abraham gestand te doen: ‘In u zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden’. Een kernregel in deze geschiedenis, verhaald in Jozua 10, is: ‘De HERE streed voor Israël’(14).
Wordt nu alles glashelder? Nee, want dit licht heeft zoveel schaduwkanten, zoveel duisternis, waarin ik de weg niet weet, waarvan ik de zin niet kan ontdekken. Dit strijden van God voor Israël gaat met veel bloed en tranen gepaard. Er is telkens sprake van: slaan, verslaan met de scherpte van het zwaard, treffen met de ban, die al het leven smoort.
Dit alles kun je niet losmaken uit die kern: de HERE streed voor Israël. Ook al weten we niet precies hoe het allemaal in z’n werk ging, verbijsterend blijft het. Je zult maar als Amoriet, in een van die vele stadsstaten, geboren zijn. Je kunt gemakshalve zeggen: Amorieten waren allemaal goddelozen. Wie geeft jou het recht om dat te zeggen? Was de ene kant, Israël, dan een verzameling van engelen, en de andere kant, de Amorieten, een wereld van demonen?
Ook hier geldt: je kunt beter met goede vragen leven dan met slechte antwoorden. Ik weet eigenlijk niet meer te zeggen over deze duistere rand dan die regels uit het lied van William Cowper, Gezang 447:
‘God gaat zijn ongekende gang / vol donkre majesteit’. Het eindigt met deze woorden – geen stopverf om alles dicht te smeren, maar een belijdenis met vrees en beven -: ‘Godzelf vertaalt de duisternis in eindlijk eeuwig licht’.
Ik vergeet die randen niet, maar we worden wel getrokken naar die kern, het hart, het midden: ‘De HERE streed voor Israël!’ Zelfs de zon en de maan werken mee. De zon staat stil te Gibeon, de maan in het dal van Ajalon!
Wat betekent dat? Worden de natuurwetten zomaar doorkruist? Ook dit is onderdeel van een prediking. De Here God laat zich door niets weerhouden om Zijn volk te beschermen. Zelfs de zon en de maan zijn aan Hem dienstbaar. Dat hoorden mensen die in een omgeving, een atmosfeer leefden waar de hemellichamen als goden vereerd werden. Ten tijde van de avond bleef het licht. De dag werd verlengd.
Als de HERE God opkomt voor Zijn volk, dan geldt wat Psalm 139 zingt: ‘Zelfs de duisternis verbergt niet voor U, maar de nacht licht als de dag, de duisternis is als het licht’ (12).
Ik kom terug bij een bron, die al even genoemd is: het Boek van de Oprechte. Wonderlijke aanduiding, die te denken geeft. Niet: het boek van de grote helden. Niet het boek van de onsterfelijke generaals met sterren en strepen. Het Boek van de Oprechte. Enkelvoud: een bijzondere gestalte.
Dat Boek is niet bewaard gebleven. Het wordt nog een keer genoemd, in 2 Samuel 1: het klaaglied van David over de Saul en Jonathan. Daarboven staat: ‘Zie, het is geschreven in het Boek van de Oprechte’.
Jozua, Saul, Jonathan, David. De naam Jozua is dezelfde als die van Jezus, met de betekenis: ‘de HERE redt’. Bij Saul, Jonathan en David gaat het telkens over degene die gezalfd is. In het Hebreeuws: Messias. In het Grieks: Christus.
Het boek van de Oprechte. Je gedachten worden onmiskenbaar getrokken naar die Ene, de Rechtvaardige bij uitstek, die Zijn leven gaf voor onrechtvaardigen: Jezus de Christus.
Ik zei het al: dat Boek is niet bewaard gebleven, maar het kan gewoon niet anders, het hele Nieuwe Testament heeft er alles mee te maken. Ik maak geen reuzenzwaai aan de Bijbelse rekstok. Ik klop alleen eerbiedig op de deur van de heilige teksten. Als je binnen mag komen, verkeer je als Alice in Wonderland.
‘De HERE streed voor Israël’. Die strijd is altijd gebleven. Niet alleen voor Israël, maar voor alle volkeren van de wereld. Het blijft altijd waar: het heil is uit de Joden, maar het krijgt een uitstraling, een uitbreiding naar alle anderen. De maan en de sterren worden daarbij opnieuw in dienst genomen, kloppend op de deur van de heilige teksten val je van de ene verbazing in de andere.
Toen Jezus werd gekruisigd, week de zon terug. In het evangelie naar Mattheus lezen we: ‘En van het zesde uur af kwam er duisternis over het gehele land tot het negende uur’ (27: 45). Het zesde uur: dat is 12 uur ’s middags. Op het heetst van de dag: volslagen duisternis. Drie uur lang! God gaat Zijn ongekende gang, vol donk’re majesteit. Hij gaat de weg van de verzoening. De HERE strijdt voor Israël en voor de volken. De Rechter van hemel en aarde gaat zelf in de beklaagdenbank zitten. Met de woorden van een ander lied, van de blindeman Jan Wit, die helderziende was:
‘God vergeeft. Wie weerloos zwicht / voor het opperste, / die ontdekt met vrees en beven / dat de eiser voor hem pleit, / dat de rechter met hem lijdt, / dat het vonnis luidt: het leven’ (478: 6).
Met Pasen gaat ons een licht op. Dan gaat de zon weer schijnen, de Zonne van de gerechtigheid. Daarom lezen we in Mattheus 28: ‘Laat na de sabbat, tegen het aanbreken van de eerste dag van de week…’. Allengs breekt het licht door, dat alle duisternis overwint. Niet alleen voor Israël, maar voor alle volkeren op de aarde.
Daarom eindigt het Evangelie naar Mattheus met de woorden: ‘Gaat dan heen, maakt al de volken tot Mijn discipelen en doopt hen in de Naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb. En zie, Ik ben met u al de dagen, tot aan de voleinding van de wereld’.
De zon, de maan en de sterren spelen weer een rol op de grote Dag, waarop geen nacht zal volgen, de Dag van Christus’ komst in heerlijkheid. Dan worden de dagen niet verlengd, maar bekort.
Ik ga weer in de leer bij Mattheus, hoofdstuk 24, als Jezus spreekt over de laatste dingen. ‘En in dien die dagen niet ingekort werden, zou geen vlees behouden worden; maar ter wille van de uitverkorenen zullen die dagen worden ingekort’ (22). En even verder: ‘Terstond na de verdrukking in die dagen zal de zon verduisterd worden en de maan zal haar glans niet geven en de sterren zullen van de hemel vallen en de machten der hemelen zullen wankelen’ (29).
Die grote Dag, de jongste Dag, is ingeluid door het Pinksterfeest. Wij leven in de laatste dagen. Petrus hield op die Pinksterdag een Jeruzalem een preek, met verwijzing naar de profeet Joel: ‘De zon zal veranderen in duisternis en de maan in bloed, voordat de grote en doorluchtige dag des HEREN komt. En het zal zij, dat al wie de Naam des HEREN aanroept, behouden zal worden’.
Dat is de tijd waarin we leven. Een tijd vol van genade. We hebben zelf geen grond onder onze voeten. Al onze eigen vlondertjes vallen weg. Alleen deze God, de Vader van Jezus Christus, houdt ons vast, geeft ons houvast.
Hem zij de glorie en wij leven in Zijn glorie, levenslang…. en nog verder…
=== === ===