Marchal


21. Prediker

Prediker 1
Gehouden op

*zondagavond 8 juni 1997 in  Beekbergen
Bijbellezing: Prediker 1: 12 – 18; 1 Cor. 15: 36 – 38

In deze ruimte tellen wij de dagen van zondag tot zondag. Soms gebeurt er in die tussen-tijd, naar ons gevoel, weinig of niets. Je moet dan echt nadenken, voordat je een antwoord kunt geven op de vraag: wat is er deze week in je leven gebeurd dat je geraakt heeft, ten goede of ten kwade, een voorval dat je bijgebleven is? Marnix Gijsen, een bekende Vlaamse schrijver, publiceerde ooit een boek, getiteld: ‘Er gebeurt nooit iets’. Zo voelen wij ons bij tijd en wijle.
Maar er kan ook ongehoord veel gebeuren. Denk eens aan de stormachtige ontwikkeling in Rusland: de ontmanteling van de K.G.B., de gevreesde geheime dienst, die duizenden slachtoffers heeft gemaakt. Alexander Solzjenitsyn heeft erover geschreven in zijn boek: de ‘Goelag – Archipel’. En wat straks nog aan het licht zal komen, tart wellicht iedere beschrijving. Het omverhalen van het standbeeld van Lenin, de vader van de Russische Revolutie in 1917. Het stervensproces van de Communistische Partij. Het verschijningsverbod van het officiële regeringsblad de Pravda, waarvan de naam cynischerwijs waarheid betekent. Wie kan de draad nog volgen in deze wirwar van gebeurtenissen? Trouwens….is er wel een draad? Of zijn er alleen maar losse, onsamenhangende stukjes?
Met diezelfde vraag heeft Prediker zich afgetobd, eeuwen geleden. Wonderlijke man! Hij valt nogal uit de toon in het koor van de Bijbel. Er is indertijd dan ook behoorlijk gedubd en zelfs gestreden over de vraag of dit boekje wel in de kanon thuishoorde. Klonk en klinkt door deze sombere woorden nog wel het bevrijdende Woord, het Evangelie van God door? Anders gezegd: is Prediker ook een spreekbuis van God? Kan hij beademd, geïnspireerd zijn door de Heilige Geest? Laten we dankbaar zijn dat ook dit geluid gehoord mag worden, om geloof te wekken in de Hoog-Heilige, de Eeuwig-Trouwe.
Prediker heeft zich ingezet, met huid en haar, van top tot teen, om een zin, een doorgaande draad te ontdekken in alles wat de mensen doen. Heeft u zich die vraag ook weleens gesteld? U bent 25 jaar bij een zaak, of u gaat met de VUT of uw kinderen gaan de deur uit. Op zulke momenten probeer je de balans op te maken: wat ik gedaan heb, m’n werk in huis of daarbuiten, zet dat nou echt zoden aan de dijk? Welke blijvende zin heeft het eigenlijk? Weet u, meestal komen zulke vragen in je op, op je af in crisis-situaties, als je leven door een tunnel van ziekte, van pijn, van verdriet heen moet. Waar is dat goed voor? Wat is de zin van deze wir-war, deze heksenketel? Geen kwaad woord daarover, maar Prediker vraagt het in de kracht van zijn leven: ‘Ik zette mijn hart erop om na te vorsen en onderzoek te doen naar de wijsheid in alles, wat onder de hemel geschiedt.’ Hoe de wereld er in de tijd van Prediker uit heeft gezien, weten we niet. ’t Zal wel niet zoveel afwijken van het beeld in onze dagen: een gevecht om de macht en om het delen van de pot; informatie geven die vrijwel altijd gekleurd is door de stoel waarop je zit, de bril die je op hebt. En dan, ineens of geleidelijk, gaat alles over de kop: wat jarenlang te vuur en te zwaard verdedigd is als een hoog, heilig ideaal, komt in de uitverkoop voor dumpprijzen, of wordt als vuilnis aan de kant van de weg gezet.
Denk nog eens aan de ontwikkelingen in Rusland. Er zijn natuurlijk wel verschillen tussen de tijd van Prediker en die van ons: alles wat er nu gebeurt, in Moskou, in Jeruzalem, in Den Haag of waar dan ook, is na enkele ogenblikken in onze huiskamer. De nieuwsvoorziening lijkt soms op een kletterende waterval. Maar de vraag is dezelfde: wat is de zin, de doorgaande draad van dit alles? Als je alles weet, kun je dan alles verklaren?
Prediker is nogal somber over zijn bevindingen. Hij ziet het allemaal niet zo zitten. Merkwaardig dat wij, in onze dagen, dat gevoel zo herkennen. Merkwaardig, omdat er in de de loop van de eeuwen ook heel andere tijden zijn geweest.
De tijd van de Verlichting bijvoorbeeld, die in de 18 eeuw een enorme invloed kreeg, en nog steeds zijn er mensen die erbij zweren. Verlichting, dat wil zeggen: alles wordt lichter, het duister gaat weg, als jij je verstand maar gebruikt. Vanuit die kring was er vaak ook verzet tegen de kerk, het geloof, want, zei men: de kerk houdt de mensen klein en kort, maakt ze on-mondig. Het licht, de vrijheid daagt, als mensen leren om hun verstand te gebruiken.
Er zijn natuurlijk heel wat uitwassen geweest, bittere verwijten en grove beledigingen, maar ik denk dat in die kritiek van de Verlichting op de kerkelijke praktijk heel wat waarheid schuilt. Kopstukken in de kerk waren soms niet veel beter dan de oude partijbonzen in Rusland, meer belust op eigen belang dan op dat van de anderen, laat staan het belang van de zwakken. Maar toch, de wrange vruchten van deze verstandsverheerlijking bleven niet uit, en ook dat is tot in onze dagen te merken. Er zijn mensen die geloven dat alles logisch in elkaar zit en dus verklaarbaar is. Wat daarbuiten valt, heeft geen enkele zin, is non-sens. De enorm hoge vlucht van de wetenschap, sinds de Verlichting ingezet, leek dit geloof te staven. Er ontstond een onbegrensd optimisme: alle raadselen, ook die van de mens en van de geschiedenis, zijn in principe, zo dacht men, oplosbaar. Het is alleen een kwestie van tijd. Kennis kan alles!
In onze eeuw is dit optimisme danig geluwd. De vermeerdering van kennis blijkt toch niet een onverdeeld genoegen te zijn. En bovendien: hoe meer je aan de weet komt, hoe raadselachtiger alles wordt. Dat geldt voor iedere tak van wetenschap. Achter ieder antwoord duiken, pakweg, tien nieuwe vragen op. Dit levensgevoel komt toch dicht in de buurt van dat van Prediker: ‘Want in veel wijsheid ligt veel verdriet, en als iemand kennis vermeerdert, vermeerdert hij smart’.
Kleine mens, wat nu? Voert Prediker een pleidooi voor de domheid en de dwaasheid? ’t Verstand op 0 en de blik op oneindig? In geen geval. U moet het vervolg, vooral het tweede hoofdstuk, eens rustig doorlezen. Prediker gaat allerlei mogelijkheden, alternatieven zouden wij zeggen, testen, maar… met behoud van wijsheid, want dat is en blijft, ondanks alles, een onopgeefbaar goed. Vermeerdering van kennis, wetenschappelijk onderzoek, op wijze manier gehanteerd, is onmisbaar voor het leven en voor de samenleving. Maar het lukt je niet om daarmee de zin, de verbindende draad van alles bloot te leggen.
Wat doet Prediker als hij zo aan de grenzen van zijn kunnen en kennen stoot? Hij zegt niet: dus alles is zinloos. Dat zou rijkelijk pedant zijn: omdat jij, mensje van vlees en bloed, met een betrekkelijk geringe herseninhoud, geen zin kunt ontdekken in de wirwar van gebeurtenissen, daarom bestaat er dus geen enkele zin, geen enkele verbindende draad. Net zo pedant, als wanneer iemand die alleen maar een bewolkte hemel kent, zou zeggen: ik zie geen zon – dat is eerlijk – en daarom is de zon er niet – dat is pedant, jezelf overschatten. Het zou kunnen zijn – echte wetenschap betekent dat je alle mogelijkheden open houdt – het zou kunnen zijn dat God een zin geeft aan het leven en de dingen van het leven. Een zin die wij niet met ons verstand doorgronden, maar wel in het geloof beamen. Is geloven in God dan een sprong in het duister? Weer, maar dan op andere wijze, je verstand op 0 en je blik op oneindig? Dat kan niet de bedoeling zijn. Er wordt immers van ons verwacht dat we Hem met hart en ziel en met heel ons verstand zullen dienen?! En Prediker zelf spreekt meermalen over God vtezen. Vrezen betekent: in eerbied, met respect omgaan met… God vrezen, dat houdt dus in dat je zoveel van Hem gehoord hebt, dat je de eerbied, het respect van harte aan Hem geeft. Om dat te leren, daarom is de Bijbel geschreven. Het verhaal van deze God, die mensen en dingen, die een heel volk, Israël, heeft uitgekozen om Zijn bedoelingen duidelijk te maken. Het verhaal gaat dat deze God ten slotte Zelf is gekomen. Niet met donderend geweld, maar met de deemoed die de ware liefde eigen is. Weggewerkt aan een kruis. Een zinloos gebeuren, of, met de woorden van een apostel, Paulus, een dwaasheid, een ergernis. Maar God heeft aan dit schijnbaar zinloze gebeuren een zin gegeven: de schuld verzoend, de dood overwonnen.
Op grond van dit verhaal, dat verteld wordt, kan een mens zich aan deze God verliezen en in eerbied, met ontzag voor Hem de dagen besteden.
Met grote dingen bezig? Ja, wat heet groot? Ik weet het niet. Is een kind opvoeden een geringer werk dan een regering leiden? De zin van al ons gedenk en gedoe kunnen we nooit in een sluitend systeem krijgen. Het leven is geen wiskundige opgave, maar een genade-gave. Een leermeester, die van nature nogal somber was, professor Van Ruler, schrijft ergens: ‘Er is maar een zin van het leven: namelijk vrolijk te zijn over dit heil, dat God het leven gered en geheiligd heeft, en in deze vreugde Hem te prijzen’. Daarop weet ik maar een woord te zeggen, en dat is: Amen.

===   ===   ===

Prediker 3 (1)
Gehouden op

*31 december 1990, Oudejaarsavond  in Hellendoorn
Bijbellezing: Prediker 3: 1 – 15

Anderhalve week geleden, op donderdag 20 december, de geboortedag van Johanna van Buren, kreeg mevrouw Joke Wanschers – Eshuis de ‘Johanna van Buren-prijs’. Mevrouw Wanschers is beter bekend als Dika van de Wiedense Revue. De prijs werd haar gegund als blijk van waardering en erkenning voor alles wat ze, op haar wijze, voor de streektaal heeft gedaan en doet.
Er is ter gelegenheid van die bijzondere dag een boekje uitgegeven met liedteksten. Het heet ‘Weemood en Wille’. Een sprekende titel. Woorden die ook op deze Oudejaarsavond voor ieder herkenbaar zijn. In ieder geval dat eerste: weemood.
Nu kun je natuurlijk kort en korzelig reageren: ach, al dat sentimentele gedoe! Dat klinkt meestal uit de mond van mensen die zelf weinig of niets hebben meegemaakt. Bovendien: ik zou niet graag de kost willen geven aan al die lieden, die hun werkelijke gevoelens verdrinken of verknallen. Het is veel gezonder om van het hart geen moordkuil te maken.
Weemood! Vanwege allerlei gebeurtenissen in het afgelopen jaar, die je diep geraakt hebben, waar je moeilijk afstand van kunt doen en nemen. Hoogtepunten, maar vooral ook tunnel-perioden en dieptepunten. Als ieder z’n verhaal eens zou vertellen, dan werd het een heel dik boekwerk. Ook verhalen waar niemand weet van heeft, en van mensen, van wie je dat niet had gedacht.
De tijd kabbelt, stroomt verder en de weemood wordt nog versterkt door het onzekere van de toekomst. Wat hangt ons in het nieuwe jaar boven het hoofd? Midden-Oosten, Suriname, Afrika, Zuid-Oost Azië…. En dan nog al die grote en kleine dingen dichterbij of misschien wel in ons eigen huis.
Als je het boek Prediker oppervlakkig leest, wordt je niet vrolijker en ook niet vromer. Hij zou niet zo gauw in een revue spelen. Of misschien juist wel? Want echte humor wordt veelal op de somberheid bevochten en gewonnen. Daarover straks meer.
Eerst over dat weemoedige. Prediker somt een aantal dingen op.
’t Heeft haast de wisselwerking van eb en vloed: geboren worden en sterven, planten en rooien, stuk maken en helen, afbreken en opbouwen, huilen en lachen, jammeren en dansen van plezier, bewaren en wegdoen, sparen en verkwisten….Dat gaat zo maar door, jaar in, jaar uit. Als je erover nadenkt, kun je best ietwat weemoedig worden. Hetzelfde gevoel dat je ook bekruipt als je op je eentje aan het strand van de zee loopt: je ziet allerlei dingen die grote mensen en kleine kinderen gemaakt hebben: zitkuilen, kastelen, huizen, figuren in het zand. Met een blos van inspanning is eraan gewerkt. Maar…de vloed komt op, overspoelt al die herinneringen van en aan mensen, en na een poosje is het verdwenen. Wat is de zin van al dat bezig zijn?
Ja, natuurlijk, je wilt wat bereiken, er moet brood op de plank komen en liefst nog wat meer dan brood alleen. Maar als je aan het eind van een jaar de balans opmaakt, dan blijft die vraag smeulen, misschien wel branden: heeft het enige zin? Waar is het eigenlijk goed voor? En bovendien: soms wordt er zomaar, opeens een streep gehaald door al je plannen en breekt alles je bij de handen af! Heeft onze levenstijd, heeft deze wereldtijd enige zin?
Nee, nou niet met grote woorden komen aandragen, hoe goed ook bedoeld. Zelfs als ze waar zijn, werken ze lang niet altijd, omdat je er niets of weinig mee kunt. Net als wanneer je met een tientje voor een apparaat staat, waarin alleen maar guldens passen. Prediker komt ook niet aanzetten met allerlei volzinnen en vlagvertoon. Hij heeft heel wat antwoorden van mensen en groepen onderzocht, gewogen en…te licht bevonden. Conclusie, meestal: te mooi om waar te zijn. Wat heeft hij overgehouden en opgeschreven, omdat het de moeite van het doorgeven waard is? Dit vooral: ‘Alles heeft Hij, God, voortreffelijk gemaakt op zijn tijd; ook heeft Hij de eeuw in ons hart gelegd, zonder dat de mens van het werk dat God doet, van het begin tot het einde, iets kan ontdekken’. Wonderlijke regel.
We scharrelen en schipperen op de stroom van de tijd, maar God heeft de eeuw in ons hart gelegd. Zo’n vertaling zegt niet zoveel: de eeuw in je hart gelegd. Op z’n slechtst zeg je: Zie je wel, die Bijbel is ook een abacadabra-boek, geen touw aan vast te knopen. Of je zegt: ’t Zal wel zo wezen, maar ’t doet me niks.
Laten we eens proberen de betekenis van dat woord scherper in beeld te krijgen. Ik kan het beste een voorbeeld gebruiken. Weer in verband met de rivier, de stroom van de tijd. Als mens zijn we daarop, daarin niet een plankje, dat maar verder drijft, zonder zich van iets of iemand bewust te zijn. We lijken meer op een scheepje, uitgerust met een radar-op-paraat, dat allerlei signalen, ook buiten het platte vlak, kan opvangen en vertalen. Ook signalen van Gods kant. Wordt daarom in het scheppingsverhaal gezegd dat wij naar Gods beeld, als Gods gelijkenis zijn geschapen? Worden we daarom de kroon van Gods schepping genoemd? En schreef de kerkvader Augustinus daarom wellicht: ‘Onrustig is ons hart, totdat het rust vindt in U, o God!?’
Ik noem het allemaal vragenderwijs, want dat radar-apparaat kan die signalen uit de ruimte, uit de wereld van God, half of verkeerd opvangen, half of verkeerd vertalen, maar toch…
We zijn mensen, geen dingen. Dat is onze hoge, maar uiterst kwetsbare roeping: een lust en een last, soms hartverwarmend, maar ook weleens hartverscheurend. God heeft de eeuw in ons hart gelegd, dat wil zeggen: het besef dat er in en achter dit menselijke en tijdelijke en toevallige iets is, dat niet menselijk, niet tijdelijk, niet toevallig is; het besef dat er meer is dan wat we met onze ogen zien, met onze oren horen, met ons verstand bevatten, dat er meer is dan die stroom, eb en vloed, van de tijd: een eeuwige wereld van God, een wereld van barmhartigheid, die deze verrukkelijke maar soms ook verschrikkelijke wereld draagt en omvat. En daarom zal ons hart, hoezeer ook verkild en verfomfaaid, altijd heimwee, hunkering hebben naar deze geborgenheid in God.
Nog anders gezegd, met een versje van Toon Hermans: ‘In een klein kamertje / zit een klein mensje aan een klein tafeltje / met een klein papiertje / met daarop geschreven / het kleine woordje / God’. Ik denk dat we warm zijn als we in deze richting de betekenis van die woorden proberen te zoeken: ‘God heeft de eeuw in ons hart gelegd’.
Wat betekent dat voor ons gaan en staan als mens, hier en nu? Misschien kun je makkelijker zeggen wat het niet betekent. Je kunt Gods werk niet van a tot z doorgronden. Er zijn gelovigen en er zijn theologen, voor wie alles glashelder is. Op alle vragen hebben ze een antwoord. Alles, zelfs God, klopt in hun systeem. Prediker zou zich in zulk gezelschap niet thuis voelen. Gelukkig, want wij zouden het ook benauwd krijgen. We zitten zo vaak met de handen in het haar en we staan geregeld met een mond vol tanden. Met het oog op het afgelopen en het komende jaar. Zoveel blinde vlekken en donkere strepen, waar we geen weg mee weten, geen licht in zien. We overzien, we doorzien het werk van God niet, maar Hij heeft ons wel stukjes van Zijn werk toevertrouwd. Daarom is er bij alle weemood ook wille.
Wille is bevochten, overwonnen weemood. Ook daarvan weet Prediker mee te praten. Hij noemt drie dingen, en daarmee luiden we dit oude jaar uit en het nieuwe jaar in.
In de eerste plaats de vreugde. Geen goedkope leut. Met de woorden van Dika: geen onderbroeken-lol. Als een mens zich verheugt en zich te goed doet in zijn leven, kortom: ‘Als iemand eet en drinkt en het goede geniet bij al zijn zwoegen, dan is dat een gave van God’.
Later schrijft een apostel, als het Kerstfeest, Paasfeest en Pinksterfeest is geweest in de stroom van de tijd: ‘De vrucht van de Geest is blijdschap!’ En in een andere brief, nota bene vanuit een gevangenis, : ‘Verblijdt u in de HERE te allen tijde, want: de HERE is nabij!’
Met vreugde het nieuwe jaar tegen veel, ondanks alles, dank zij Hem, die de ons hart gelegd heeft, die ons zoveel van Zijn werk laat zien dat we ons de vreugde niet laten ontnemen.
En verder, met de vreugde verbonden, de eerbied: ‘Ik heb ingezien, dat al wat God doet voor eeuwig is; daaraan kan men niet toedoen en daarvan kan men niet afdoen; en God doet het, opdat men voor zijn aangezicht vreze’. Vrezen, dat is: ontzag hebben, respecteren, eerbiedig zijn. Prachtig woord: je biedt eer aan wie ere toekomt: God, de Eeuwige, de mensen, naar Zijn beeld geschapen, de dieren, de dingen. Met eerbied het nieuwe jaar tegemoet, ondanks alles, dankzij Hem, die de eeuw in ons hart gelegd heeft, die ons zoveel van Zijn werk laat zien, dat eerbied ons vervult.
Vreugde! Eerbied! Het derde is: Hoop! Onze levenstijd, met alles wat d’r in en d’r an zit, wordt niet uitgewist, zoals die figuren op het strand onder de opkomende vloed. ‘Want God zoekt weer op wat voorbijgegaan is’. Niet om, plat-gezegd, ouwe koeien uit de sloot te halen. God pint ons niet vast op de donkere punten van ons verleden. Hij trekt ons in het licht van Zijn vergeving. Wat wij het einde noemen is het einde niet. Hij zoekt ons leven, onze levenstijd weer op, om het een plaats te geven in Zijn werk, Zijn huis, Zijn wereld. Daarom schrijft later een apostel: ‘Weest standvastig, onwankelbaar, te allen tijde overvloedig in het werk des HEREN, wetende dat uw arbeid niet vergeeft is in de HERE’.
Vreugde, eerbied, hoop. Samen vormen ze de wille, die de weemood bevecht en overwint.

===

Prediker 3 (2)
Gehouden
*zondagavond 29 december 2002 in de GROTE KERK in Apeldoorn
Bijbellezing: O.T. Prediker 3:1-15; N.T. Mattheus 28:16-20

Er is een tijd van inademen en een tijd van uitademen. Als dat ritme verstoord is, gebeuren er vervelende, misschien wel levensgevaarlijke dingen. Hyperventilatie bijvoorbeeld, duizeligheid, angstzweet en ontreddering, hartklachten…
Etty Hillesum, lotgenote van Anne Frank, schreef onder het demonische regime van Hitler en de zijnen een dagboek onder de titel Het verstoorde leven. Met het oog op onze leefwereld, onze manier van leven, zou je een boek kunnen schrijven met deze titel: Het verstoorde ritme.
Alom een verstoring van het ritme tussen in- en uitademen. Het evenwicht, de rust, de balans is ver te zoeken. Mensen worden opgejaagd, moeten wel met de stroom mee. Het lijkt haast op de tijd van Etty Hillesum en Anne Frank, waarin mensen werden opgebracht en opgezweept door soldaten die almaar schreeuwden: ‘Los, los…! Schnell, schnell…!’
Het verstoorde ritme uit zich in de kwalen die ik zopas al noemde, van hyperventilatie tot hartklachten, en daarmee verbonden: stress, depressie, burn-out. Iemand schreef ooit terecht: ‘Wie in deze tijd als een meester met zijn tijd kan omgaan, verdient als een held vereerd te worden.’
Is er een ontsnapping mogelijk uit deze collectieve slavernij? Laten we voorzichtig zijn met grote woorden, met snelle antwoorden. Zulke zevenklappers onthullen dat je de ernst van deze kwaal, dit kwaad niet onderkent. Weer met een verwijzing naar die beide Joodse meisjes, Etty en Anne: wie had in die tijd een weg, een uitweg kunnen wijzen? Wie zei ‘Zus en zo en klaar is Kees’ maakte het kwaad alleen maar erger. De wereld ging en gaat aan kletspraat, aan lege woorden en hol gezwets ten onder.
Het verstoorde ritme. Ik heb geen antwoord op zak dat heilzaam is, genezing biedt, maar toch… Ik ga in de leer bij het oude boek, de Bijbel, in de hoop dat er een begaanbare weg, een hoopvolle uitweg gewezen wordt.
Karl Barth, leermeester en kerkvader, overleden in 1968, schreef ooit: ‘Die geen tijd hebben, zijn degenen die geen eeuwigheid hebben.’ Dat ligt dicht bij een regel uit Prediker 3: ‘God heeft de eeuw in ons hart gelegd.’ Als we die gave van God veronachtzamen of verdonkeremanen, schieten we aan alle kanten door en gaan we in alle opzichten onderuit.
Ik vraag eerbiedig: ‘Prediker, hoe bedoelt u? De eeuw, de tijd, in ons hart gelegd…?’ Ik vraag het met des te meer aandrang omdat deze mens, aangeduid als Prediker, allesbehalve een kletser was. Hij woog de woorden, ook de mogelijke antwoorden, uiterst zorgvuldig en legde ze terzijde als ze te licht bevonden werden. Prediker zou van harte instemmen met de gouden regel: je kunt beter met goede vragen leven dan met slechte antwoorden.
Prediker somt een hele reeks voorbeelden op – veertien in getal – die verweven zijn met het ene kernwoord ‘tijd’. Er is een tijd om te baren en een tijd om te sterven; een tijd om te planten en een tijd om het geplante uit te rukken… Als je de lange reeks leest en op je laat inwerken, bekruipt je het gevoel dat iemand ook kan hebben als hij alleen op het strand staat: de golven komen aan en vloeien weer terug en dat gaat altijd maar zo door. Daar sta je dan in je eentje met dit beeld, dit geluid. Het boeit, het houdt je vast, maar het slaat ook op jezelf terug: waar is het goed voor, dat eindeloze heen en weer, en wat is mijn plekje daarin? Ik ben niet meer dan een ministip in een onvoorstelbaar groot geheel.
We blijven nog even bij dat beeld van het strand. Ik ga aan het werk, teken in het zand allerlei figuren, bouw met het zand kastelen en huizen, maar de vloed komt op, golven heen en weer, en na verloop van tijd is alles verdwenen. Alleen ik sta er nog, een eindje terug, op het droge… Eindeloos? Hopeloos alleen?
Een regel van de dichter Hendrik Marsman schiet mij te binnen: ‘Ik ben alleen, geen God of maatschappij die mijn bestaan betrekt in een bezield verband…’ Heeft Marsman gelijk?
Prediker reikt nog meer woorden aan, woorden die het platte vlak te boven gaan: ‘Alles heeft Hij, God, voortreffelijk gemaakt op zijn tijd; ook heeft Hij de eeuw in hun hart gelegd, zonder dat de mens van het werk dat God doet, van het begin tot het einde, iets kan ontdekken.’
De eeuw, wat is dat? Het is meer dan de tijd, meer dan een periode van opgaan, blinken, in het niet verzinken. Ik probeer het duidelijker te maken aan de hand van anderen die woorden aanreiken. De dichter Michel van der Plas schreef ooit over een kind – en het is te hopen dat grote mensen dat nog herkennen: ‘Iets aan een kind wil vliegen, / zolang het leven mag; / iets heeft altijd heimwee / naar de eeuwige dag; / lachend en huilend heimwee / waar het nooit van geneest, / in de naam van de Vader, / de Zoon en de heilige Geest.’
Heimwee dus, lachend en huilend heimwee. Nog een poging om dichterbij te komen: Toon Hermans schreef ooit een versje, deze woorden: ‘In een klein kamertje / staat een nog kleiner tafeltje / daaraan zit een nog kleiner mensje / voor zich een nog kleiner stukje papier / daarop geschreven het nog kleinere woordje/ God.’
De eeuw in ons hart gelegd. Zou het misschien een antenne kunnen zijn, een soort radarapparaat dat ingesteld is op signalen van buiten, van boven? Ook signalen van Gods kant? Wordt daarom in het scheppingsverhaal gezegd dat wij naar Gods beeld, als Zijn gelijkenis geschapen zijn? Wij hebben iets met God omdat Hij het een en ander met ons belieft te hebben. Worden we daarom ook de kroon van Gods scheppingswerk genoemd? En schreef de kerkvader Augustinus daarom misschien: ‘Onrustig is ons hart, totdat het rust vindt in U, o God?’
Ik noem het allemaal vragenderwijs, want dat radarapparaat kan die signalen uit de ruimte, uit de wereld van God half of verkeerd opvangen, half of verkeerd vertalen, deftig gezegd decoderen, maar toch… We zijn mensen, geen dingen. Dat is onze hoge, maar uiterst kwetsbare roeping.
Een lust en een last. Soms hartverwarmend, ook weleens hartverscheurend. God heeft de eeuw in ons hart gelegd. Dat wil zeggen: het besef dat er in en achter dit menselijke en tijdelijke en toevallige iets is, Iemand is, niet menselijk, niet tijdelijk, niet toevallig; het besef dat er meer is dan wat we met onze ogen zien, met onze oren horen, met ons verstand bevatten; dat er meer is dan die stroom van de tijd, op de weemoedige wijze van eb en vloed: een eeuwige wereld van God, een wereld van barmhartigheid, die deze verrukkelijke, maar soms ook verschrikkelijke wereld draagt en omvat. Daarom zal ons hart, hoezeer ook verkild en verfomfaaid, altijd heimwee en hunkering hebben naar deze geborgenheid in God. Niet een vraagteken, een vreemdeling ver weg, maar God als Vader, Vriend, Metgezel, Minnaar.
Maar wat gebeurt er als die antenne, dat radarapparaat verdwenen is? Dan blijft er niets over dan het platte vlak. Dan is de verleiding des te groter om alles naar je toe te halen, alles te beleven, goedschiks of kwaadschiks, want straks valt het doek, is het voorbij. Dan is het leed niet te overzien. Dan is het leven duurzaam verstoord en dat wordt een repeterende breuk. Daarom haalde ik die regel van Karl Barth aan: ‘Die geen tijd hebben, zijn degenen die geen eeuwigheid hebben.’
Mij dunkt: de enige plaats om tot rust of op adem te komen, om heil en genezing te ontvangen, is de lichtkring van het Woord van God, uitgesproken door Prediker, vlees en bloed geworden in die Ene, die voor allen is gekomen, Jezus Christus, onder wiens belofte wij mogen staan en gaan: ‘Ik ben met u, alle dagen, tot aan de voleinding der wereld.’
Tijd is genadetijd. Ik weet dat er ontzettend veel gebeurt, dat onze levenstijd soms een nachtmerrie, een hel kan worden, maar in alles en door alles heen blijft de trouw van God van kracht, is Zijn genade de grond en het uitzicht van ons bestaan. Daarom bidden en zingen we: ‘Wees ons een gids in storm en nacht / en eeuwig ons tehuis!’

===   ===   ===

Prediker 4 (1)
Gehouden op

*zondag 6 juli 1997 in Beekbergen
Bijbellezing: Prediker 4: 17 – 5: 6; Joh. 2: 13 – 17

Prediker is een kritisch mens. Hij neemt eigenlijk niks voetstoots aan, omdat het nou eenmaal zo hoort of de gewoonte is. Als iemand zo wil leven, dan mag dat, want we leven in een vrij land. Maar Prediker denkt heel bewust over alles na. Zijn gedachten en conclusies wijken nog al af van het gangbare patroon. Hij is echt een buitenbeentje. Hij tobt en worstelt om de zin van het bestaan ietwat helder in beeld te krijgen. Het lukt hem niet. Z’n zoektocht eindigt telkens weer met die toch wel droefgeestige conclusie: ijdelheid, najagen van wind.
En toch blijft-ie doorvragen. Prediker tobt en worstelt ook met de manier waarop God de wereld bestuurt. Hij kan de voetstappen, de sporen van God in de geschiedenis maar moeilijk vinden. Hij gelooft in God, dat staat buiten kijf, maar hij begrijpt bar weinig van Hem. Nog eens: Prediker is buitengewoon kritisch, naar zichzelf, naar de mensen en ook naar God toe. Ik kom zulke mensen vandaag de dag ook tegen, die zich geen knollen voor citroenen laten verkopen, die bij alles, hopelijk ook bij zichzelf, kritische kanttekeningen plaatsen. Wat me nu opvalt, met het oog op Prediker, is dit: hij gaat naar de tempel en houdt de eredienst hoog.
Wonderlijk is dat! Mensen in onze tijd die ook in gevecht zijn over de zin van het bestaan en over de wegen van God en Zijn beleid, haken meestal af. Ze kunnen het niet meer vinden in de Hervormde of de Gereformeerde Kerk – zo traditioneel en zo behoudend, zo weinig kritisch ook: op gezag geloven – , ze duiken onder in allerlei exotische secten en stomingen, of ze doen er gewoon niet meer aan. Maar Prediker laat zich door zijn pessimisme, al z’n aarzelingen en twijfels, niet van de eredienst afhouden.
Van professor Van Ruler heb ik, onder heel veel meer, geleerd dat dit behoort tot het klokhuis van je bestaan, het hart van de humaniteit: dat je als mens, met al de deuken en barsten, met al je twijfels en aanvechtingen, met al de dingen die je niet helemaal of helemaal niet weet, voor het aangezicht van God treedt en zo de dienst verricht van de lofprijzing en de jammerklacht, de dienst van het horen en het spreken, de dienst van de gebeden en de dienst van wat je geboden is.
Prediker gaat naar de tempel en houdt de eredienst hoog. Dat is het eerste wat me opvalt.
Een tweede punt, nauw daarmee verbonden, is de ernst waarmee hij dit doet. Met heel zijn kritische instelling blijft hij de tempel en de eredienst trouw. Niet op de manier van: ‘Baat het niet, het schaadt ook niet; of: een mens kan per slot van rekening ook niet alles overboord zetten; of: op hoogtijdagen, bij heel bijzondere gelegenheden, dan is het mooi genoeg….’ Nee, Prediker spreekt, schrijft erover met een grote ernst: ‘Behoed uw voet als gij naar Gods huis gaat…’.
Mooi beeld is dat. Wij doen een heleboel dingen haast automatisch, zonder er bewust bij na te denken. Dat is maar goed ook. Als je iedere dag opstond en heel bewust zou wassen, scheren, eten, afwassen, fietsen enzovoort, dan was je binnen een paar uur echt opgebrand, doodmoe en zonder energie. Maar sommige stappen moet je heel bewust nemen, zoals de gang naar Gods huis.
Ook in de tijd van Prediker waren er mensen, voor wie de gang naar en de gebruiken in de tempel een sleur geworden was, waar ze wel in meehobbelden, zonder er echt eens bij stil te staan. Wat er dan van de eredienst terecht kan komen, laat zich wel raden, en lezen we duidelijk in de Bijbel zelf. Zo klaagt de Eeuwige, bij monde van Jesaja: ‘Waartoe dient Mij de menigte uwer slachtoffers? (….); oververzadigd ben Ik van de brandoffers van rammen en het vet van mestkalveren (…); wie heeft dit van U verlangt om Mijn voorhoven plat te treden?; dit volk eert Mij met de lippen, maar het hart houdt zich verre van Mij’. En bij monde van Amos zo mogelijk nog scherper: ‘Ik haat, Ik veracht Uw feesten, en kan uw samenkomsten niet luchten; (…) doe van Mij weg het getier van uw liederen, het getokkel van uw harpen wil Ik niet horen…’.
En denk eens aan de geschiedenis van de tempelreiniging, beschreven in het Evangelie: wisselaars en handelaren, jan en alleman betrokken bij het godsdienstige bedrijf, maar het hart lijdt schade of is er al uit verdwenen. Vandaar de woede van Jezus: ‘Maakt het huis van Mijn Vader niet tot een rovershol…’.
‘Behoed uw voet als gij naar Gods huis gaat…’. Hoe zijn wij trouwens vandaag hier gekomen? Daar kun je lang en kort over zijn. Wat mij betreft: liever kort. Het heeft weinig of geen zin om elkaar een schuldgevoel aan te praten. Dat gebeurt al zo vaak en zo veel. Maar toch is het goed om die vraag eens aan jezelf en aan elkaar te stellen. Niet om elkaar plat te slaan, maar om te beseffen dat zo’n Gods-huis als dit toch een wonder is. Hier komen de diepste dingen van het leven ter sprake: schuld, vergeving, wanhoop, hoop, angst en aanvechting, vrede en vreugde. Hier heeft God, de Eeuwige, beloofd dat Hij door Zijn Woord en Geest mensen wil ontmoeten.
Ja, je kunt de kerk allerlei dingen in de schoenen schuiven en voor de voeten gooien: de kerk dit en de kerk dat, de dominee zus en zo….Er is ook veel mensenwerk bij, maar in wezen is het zo’n wonder, zo’n unieke tent op de markt van het leven.
Vroeger, ver voor mijn tijd, stonden er achter in het Psalmboek allerlei gebeden, onder meer ter voorbereiding op de eredienst. Ik zal de tekst van zo’n oud gebed eens lezen: ‘En overmits het U behaagt, dat men bidde voor alle mensen, wij bidden U dat Gij Uwen zegen strekken wilt over de leer van Uw heilig Evangelie, opdat het overal verkondigd en aangenomen worde’.
En wat doet het je als dominee eindeloos goed als een ouderling het consistorie-gebed uitspreekt en een zegen vraagtover het spannende avontuur van de eredienst, die staat te beginnen. Je kunt zoveel eenvoudige, maar vruchtbare vormen bedenken om hier bewust heen te gaan en hier echt present te zijn. Waarom zou je zo’n hoofdstuk, waarvan je weten kunt dat het aan de orde is, niet een paar keer doorlezen? En – nog een voorbeeld – het lied van de zondag, daar kun je toch ook iets mee doen?
Er valt mij, lezend en luisterend, nog meer op. Die Prediker, kritisch tot en met, gaat naar de tempel en doet mee aan de eredienst. En hij doet dat met grote ernst: ‘Behoed uw voet als gij naar Gods huis gaat’. Die ernst blijft niet ergens, diep in hart verscholen, maar komt ook naar buiten. Wij mogen die ernst uitdrukken in bepaalde vormen. Prediker noemt er tenminste drie, die in wezen met elkaar verweven zijn: naderen om te horen, zuinig, zorgvuldig zijn met je woorden en vrezen voor God.
Waarom kwamen mensen vroeger, waarom wij op een plaats, zoals deze? Om allerlei dingen te zeggen en te zingen. Ook daarom, ongetwijfeld. Er gaan in deze ruimte heel veel woorden, over en weer. In de tijd van Prediker eveneens, met al die offers en rituelen, in een tijd waarin het hele politieke bedrijf en ook de hele rechtspraak op het nauwst met de godsdienst verweven was. Wat zal het daar een geroezemoes, zelfs een lawaai geweest zijn. Is dat verkeerd? Ik denk het niet, maar er schuilt wel een levensgroot gevaar in: dat onze woorden een eigen leven gaan leiden, dat we ons verbeelden dat we alle geheimen van het leven en zelfs het geheim van God in woorden kunnen vatten. Onze woorden, vooral op deze plaats, zijn geboren uit horen. Daarom zegt Prediker, als eerste uitleg en uitdrukking van die ernst: ‘Naderen om te horen is  beter dan het offeren der dwazen’. Dat is blijkbaar het hart van de eredienst: schoorvoetend naderen om te horen. Wat we hier zeggen en doen borrelt niet in onszelf omhoog. Het zijn niet onze gedachten over God, die we uitspreken en uitdrukken, maar Zijn gedachten over ons. Die gedachten van God over ons zijn uitgesproken, ten diepste in die ene, Jezus de Christus, die het Woord wordt genoemd, sprekend God.
Van deze drie-enige God, Vader, Zoon en Heilige Geest, getuigen profeten en psalmisten, evangelisten en apostelen. Dat nemen we ernstig. Daarom komen we samen, naderend om te horen. In en om de kerk moeten natuurlijk ook allerlei dingen gedaan worden. Er is een krans van activiteiten. Maar het wordt allemaal geboren uit de ootmoedige houding van het horen naar het Woord van God. Wanneer het horen, het luisteren niet meer het hart vormt, daar en dan sterft alles af. Dan wordt de kerk, met de woorden van Prediker, een vergadering van dromers, die het contact met de werkelijkheid verloren hebben. Dan is de dood in de pot en is armoe troef. Een van de 95 stellingen van Maarten Luther is dan ook: ‘De ware schat der kerk is het heilig evangelie der heerlijkheid en genade van God’.
Nog een vorm, een vrucht van deze ernst, maar eigenlijk is het een koekje van hetzelfde deeg, is het volgende dat de Prediker zegt: ‘God is in de hemel, en gij zijt op de aarde, laten daarom uw woorden weinige zijn’.
We moeten ons niet verbeelden dat wij God kunnen bevatten of vatten in onze menselijke woorden. Er zijn heel veel theologische systemen, uitgebalanceerde leerboeken, die daar verdacht veel op lijken. Ze worden vaak met grote ernst gepresenteerd en aan anderen dwingend opgelegd: als je niet precies zo denkt en zo doet tel je niet mee, ben je totaal verloren. Maar Prediker zegt ons dat deze verbeten houding juist een gebrek aan echte ernst verraad: ‘Laten uw woorden weinige zijn’.
God is in de hemel. Je kunt Hem niet naar je toe trekken, laat staan Hem opsluiten in jouw systeem, jouw geloofspatroon. Trouwens, Hij is Zelf vandaar gekomen op de aarde, om ons genadig de waarheid te zeggen en om genadig de waarheid te doen. Hij is de weg van het lijden gegaan, afgedaald naar het laagste punt, om alles en allen te dragen.
Op deze krakende, krankzinnige wereld stond een kruis en straalt het licht van Pasen. Daarom zongen de oudste christenen: ‘Ave crux, spes unica!’, wij groeten u, kruis, gij enige hoop!
De laatste woorden die we lazen drukken opnieuw de ernst uit, die Prediker ons aanreikt: ‘Vrees echter God’. Vrezen, dat is: met ontzag, respect bejegenen, eerbiedig omgaan met de Ander, God, en dus ook met de anderen.
Ten slotte nog eens een paar woorden van prof. Van Ruler, ook afgeluisterd aan deze woorden van Prediker: ‘We mogen (met God) mee praten. Zoals we ook mogen mee doen en mee willen en mee weten. Maar het is een meepraten. We moeten niet denken, dat wij het eerste en het laatste woord hebben. Het eerste woord wordt steeds door God gesproken: het is het woord van de schepping. Het laatste ook: het is het woord van het laatste oordeel en van de voleinding. Daar tussenin mogen wij een paar woorden zeggen. Als het er te veel worden, dan wordt alles een droom. Als het er juist genoeg zijn, dan is het een lied’. Laten we dat dan maar gaan doen: een lied zingen.

===    ===   ===

Prediker 4 (2)
Gehouden
*zondagavond 27 oktober 2002 in de GROTE KERK in Apeldoorn
Bijbellezing: O.T. Prediker 4:17-5:6; N.T. Hebreeën 12:25-29

Ons huis in Beekbergen, bijkans het grootste en het mooiste van het dorp, staat tot aan de zolder vol met boeken. Ik lees met de moed der hoop, soms ook met de moed der wanhoop, om te kunnen overleven. Ik zoek hartstochtelijk naar woorden die mij dichter bij het geheim van God brengen, dichter bij het geheim van de wereld, van de ander, van mijzelf.
Onlangs las ik een boek van een studievriend en hooggeleerde collega, professor A. van de Beek. Het heet Ontmaskering. Het gaat over christelijk geloof en cultuur, onze manier van leven, denken en doen. Op het omslag staat een wereldberoemd kunstvoorwerp: het gouden masker van Toetanchamon, een van de farao’s van het oude Egypte. Mensen raken in verrukking bij het zien van dit schone kunststuk, maar het is het masker van een dode. Zodra je het oplicht, zie je de dood. De maskerade, de ontkenning van de dood maakt het des te gruwelijker. Dan schrijft Van de Beek, en daarom schreef hij ook dit boek: ‘Dat is de staat waarin de wereld is. Achter de schone schijn die ons toelacht, heerst de dood die juist in de poging om die te ontgaan zijn meest gruwelijke gezicht krijgt.’
Van de Beek heeft naast veel waardering ook harde kritiek ontvangen. Hij zou een cultuurpessimist zijn, een zwartkijker, een man die zijn sombere geloofsachtergrond in de kringen van de Gereformeerde Bond maar niet kwijtraakt.
Ik vrees dat Van de Beek meer gelijk heeft dan de meeste mensen wensen. Ontmaskering maakt zelden vrolijk als je een en ander te verbergen hebt.
Wij stoppen, verstoppen doorgaans nogal wat achter de schone schijn… Ik citeer Van de Beek nog eens, woorden te waar om mooi te zijn: ‘Als we de Nederlandse maatschappij van dit moment moeten karakteriseren, dan past daar maar één woord bij: respectloos. Mensen hebben geen respect meer voor elkaar. Zij hebben geen respect meer voor autoriteiten. Ze hebben geen respect meer voor het dier. Ze hebben geen respect meer voor hun klanten. Ze hebben geen respect meer voor hun kiezers. Ze hebben geen respect meer voor gehandicapten (…). Geen respect meer voor buitenlanders (…), geen respect meer voor het geheimenis van het leven.’ Ik voeg er een regel aan toe, die al het voorgaande samenvat en de zaak die aan de orde is, ontmaskert tot op het bot: ze hebben geen respect meer voor God, de Levende, de Eeuwig Trouwe.
Respectloos als toonbeeld van onze cultuur, onze instelling en opstelling. Het tegenovergestelde is eerbied. De klank alleen al roept huiver op. Je kunt er op geen andere wijze dan schoorvoetend dichterbij komen. Op de manier van Mozes die in de lichtkring van Gods aanwezigheid kwam en een stem van Hogerhand hoorde: ‘Doe je schoenen van je voeten, want de plaats waarop je staat, is heilig.’ Schoorvoetend uit eerbied… In plaats daarvan stormen wij overal naar binnen. We schieten onze plaatjes, tot zelfs in de meest intieme momenten waarin de ander zich bevindt. Bijvoorbeeld die respectloze foto van prins Willem Alexander, uitvergroot op de voorpagina van de krant, treurend om de dood van zijn vader. Ander voorbeeld: de taal, de blik van politici, royaal betaald door de gemeenschap, die elkaar uitmaken voor alles wat lelijk is, die elkaar afmaken en daarbij wellicht denken dat ze het zelf maken. Zo is onze cultuur. Het zijn niet alleen de anderen die zulke respectloze dingen doen. We zijn het zelf.
Schoorvoetend uit eerbied… Ik noemde Mozes al, de man Gods. Als dat van je gezegd kan worden, in één adem: de man Gods…! Wie Mozes zag, moest wel aan God denken!
Nog zo’n eerbiedwaardige man, ietwat ondergesneeuwd in het koor van de Bijbel – zijn eigenlijke naam is niet eens bekend, althans er is niet meer dan een enkel vermoeden. Hij staat te boek als Prediker, een mens die anderen samenroept in de lichtkring van God. Daar valt iets te beleven – ongekend en ongehoord!
Er valt ook iets te zeggen, want een ‘samenroeper’ heeft iets belangrijks te melden. Het aantal woorden is trouwens niet zo gek groot. De woorden van Prediker zijn op een goudschaal gewogen. Heel veel zijn te licht bevonden en terzijde gelegd. ‘IJdelheid’ noemt Prediker de lawine van kletsica, ook en vooral het respectloze geleuter over God. IJdelheid, holle vaten, najagen van wind.
Kom daar vandaag eens om, in onze maatschappij die bol staat van gepraat. Op het Binnenhof, het Buitenhof, de media, de kerk… Je durft bijna geen lid meer te worden van een organisatie, bestuur of kring. Je wordt bedolven onder een eindeloze stroom van papier, neerslag van woorden van mensen die van geen ophouden weten.
God is in de hemel, de andere kant van de schepping, waar wij geen greep op hebben. God is in de hemel, zegt Prediker, en jij, kleine mens, minivlo, aardworm, jij bent op de aarde; laat daarom je woorden weinig zijn!
Hoe verder, in een wirwar van woorden, in een opgeblazen cultuur, vol van respectloosheid? Schoorvoetend! Ook dat zegt Prediker: ‘Behoed uw voet, als gij naar Gods huis gaat; immers naderen om te horen is beter dan het offeren van de dwazen.’
Naderen om te horen, dat hoort bij het huis van God. Het is geen schouwburg, het is geen plaats waar de fanfare en al helemaal niet de religieuze fanfare hoogtij viert. Het is geen Kijkshop, nog minder een grijpshop.
Naderen om te horen is het toonbeeld van eerbied. De geloofsbelijdenis van Israël, dagelijks eerbiedig herhaald, is dan ook: ‘Hoor, Israël, de Here is onze God, de Here is één!’ Met die belijdenis was en is Israël het lachertje onder de volkeren. Niet alleen het lachertje, maar ook een bron van pijn en aanvechting. Ik denk aan de woorden van Psalm 42: ‘Mijn ziel dorst naar God, naar de levende God. (…) Mijn tranen zijn mij tot spijze dag en nacht, daar men de ganse dag tot mij zegt: Waar is uw God?’
De verleiding is groot om af te haken, mee te gaan in de vaart der volkeren, in te stemmen met alles wat men zegt, doet of denkt. Maar dat is toch geen leven? Achter het masker grijnst de dood je aan. Respectloos leven is al een vorm van sterven.
Naderen om te horen. Dat heeft ook Luther gedaan, vooral op die eenendertigste oktober 1517. Zijn stellingen waren een ontmaskering van de leegte, de dood die intreedt als de kerk, het huis van God, niet meer weten wil van de kostbaarste schat: het heilig Evangelie van de heerlijkheid en de genade van God. Dat is te horen als je schoorvoetend nadert: het Verhaal van de Levende, het Evangelie van de drie-enige God, Vader, Zoon en Heilige Geest. Wat dát in alles oproept? Prediker, de samenroeper, vat het kort en bondig samen in dat oer-bijbelse werkwoord ‘vrezen’. Dat is: ontzag hebben, respecteren, eerbied betonen. ‘Want er zijn dromen in menigte, zo zijn er ook talrijke ijdele woorden; vrees echter God!’
Dat is het einde, de doodsteek van alle respectloosheid. God vrezen! Eerbiedig met Hem omgaan, zijn Woord laten gelden als hoogste norm en diepste waarheid voor en over jouw bedreigde, belabberde bestaan. Dat vrezen heeft een uitwaaiering naar alle vormen en terreinen van leven. Die eerbied plant zich voort als een repeterende zegen.
De schrijver van de Hebreeënbrief neemt deze eerbied op, ook in een indringend appel: ‘Ziet dan toe dat gij Hem, die spreekt, niet afwijst.’ Hem afwijzen is kiezen voor de dood, ook al wordt die verstopt achter een gouden masker. Des te erger omdat de schijn bedriegt. Daarom lezen we ten slotte in dat twaalfde hoofdstuk van de Hebreeënbrief: ‘Laten wij derhalve, omdat wij een onwankelbaar koninkrijk ontvangen, dankbaar zijn en hierdoor God vereren op een Hem welbehagelijke wijze met eerbied en ontzag, want onze God is een verterend vuur.’
De gloed van Zijn liefde, van Zijn verzoenende nabijheid, van Zijn overwinnende trouw, ontmaskert alles wat pseudo-leven is.

===   ===   ===

Prediker 8
Gehouden op

*zondagmorgen 7 november 1993 in Hellendoorn
*zondagavond 10 augustus 1997 in Beekbergen
Bijbellezing:
Prediker 8: 10 – 17; Galaten 5: 19 – 26

‘k Heb hier een boekje van de Amerikaanse rabbijn Harold Kushner. Het heet, in de Nederlandse vertaling: ‘Als ’t kwaad goede mensen treft’. Een jaar of tien geleden stond het maandenlang op de top-tien-lijst van meest verkochte boeken in Amerika, en ook hier in Europa. Het werd in Bijbelkringen gelezen en besproken; het werd aangehaald in preken en lezingen, kortom: het kwam bijkans overal ter sprake. Blijkbaar raakte de inhoud een diep menselijke XX, ongeacht je kerkelijke  behuizing.
Om dat algemeen menselijke aan te duiden, vertelt Kushner in zijn XX een oud Chinees verhaal: een vrouw, wier enige zoon was gestorven, ging naar heilig man en smeekte hem XX zijn zijn toverkracht te gestorven om haar zoon weer tot leven te brengen. De man antwoordde: ‘Haal voor mij een mosterdzaad uit een huis waar het verdriet nooit binnenging’.
Het verdriet ging ook het huis van Kushner niet voorbij. Op een kwade dag werd hem verteld dat zijn zoontje Aaron, drie jaar jong, voor zijn vijftiende jaar zou sterven aan een weinig voorkomende, ongeneeslijke ziekte. Vader Kushner besloot op deze lijdensweg in zijn eigen gezin een boekje te schrijven dat je – en nu noem ik z’n eigen woorden – ‘zou kunnen geven aan iemand die het in zijn leven zwaar te verduren heeft gehad, door een sterfgeval, door ziekte of invaliditeit, en die in zijn hart weet dat hij beter verdiend zou hebben als er in de wereld gerechtigheid bestond’.
‘Als ’t kwaad goede mensen treft…’. Nu kun je over dat woordje ‘goede’ best een boeiende boom opzetten: wat is goed?; je kunt er misschien heel wat op afdingen, maar de vraag blijft niet minder klemmend: hoe is het nou – met alle eerbied gezegd – in Gods naam mogelijk, dat alles zo ongelijk verdeeld is in de wereld? Van heel veel dingen mag, moet je zeggen: dat is de schuld van mensen! De een doet z’n uiterste best om af te slanken, en de ander, een paar duizend, of zelfs een paar honderd kilometer verder, krepeert van de honger. Daar moet je niet of niet zo gauw God bijhalen, want dan loop je het gevaar om Zijn naam te ontheiligen, door Zijn geheim te verbinden met je eigen bedenkelijke praktijken.
Maar er zijn tientallen voorbeelden te bedenken waarbij je met die schuldvraag geen stap verder komt. Het gebeurt: een natuurramp, een boosaardige ziekte, een tergende teleurstelling, die je haast niet te boven komt. Je mag het kwade niemand gunnen, maar alles wordt dubbel schrijnend als je ziet dat boeven en schurken het ene geluk na het andere binnenhalen, en dat een kind, dat bij wijze van spreken geen vlieg kwaad doet, alleen maar pijn en zwarigheid te verduren krijgt, tot de dood erop volgt.
Het zijn de vragen waarmee ook Prediker worstelt: ‘Omdat het vonnis over de boze daad niet aanstonds voltrokken wordt, daarom is het hart der mensenkinderen in hen begerig om kwaad te doen, daar een zondaar honderdmaal kwaad doet en toch lang leeft’. En even verder: ‘Er is een ijdel ding, dat op aarde geschiedt: er zijn rechtvaardigen, wie het gaat naar de verdienste der goddelozen en er zijn goddelozen, wie het gaat naar de verdienste der rechtvaardigen’. Daarbij en daarvan kan een weldenkend, gelovig mens wanhopig raken, tot vertwijfeling komen. Is er wel een orde in deze wereld? Of moet je, als je eerlijk bent, bekennen: er is alleen maar een gestoorde orde, zelfs een wanorde.
Dat is een ontzettende ervaring, die het geloof uit ons kan wegzuigen en de gebeden verhindert. Alles staat dan te wiebelen en te wankelen. Ook, en dat is het allerergste, de menselijkheid van de mens en de goddelijkheid van God.
Maar…..de Bijbel weet en geeft daar toch wel een antwoord op? Een bekend en geliefd lied is toch: ‘Antwoord op alle vragen geeft ons Uw Woord…’? Ja, daar moeten we het toch eens over hebben, ter wille van onze geestelijke volksgezondheid. De Bijbel is geen systematisch boek, geen naslagwerk, waarvan je, met een blik op het register, zou kunnen zeggen: dat zoeken we even op.
Zo werkt het niet, want: zo werkt Hij niet. Over dit levensgrote probleem van: de een zus, de ander zo: hoe kan dat?; wordt in de XX zelf verschillend gedacht. Er zijn hele duidelijke stemmen die zeggen: goedheid loont; daar pluk je duidelijke vruchten van. Psalm 1 bijvoorbeeld: ‘De mens die aan des HEREN wet zijn vrucht geeft geeft op z’n tijd…, al wat hij onderneemt, gelukt’. En een van de Tien Geboden zegt: ‘Eert uw vader en uw moeder, opdat het u welga’. Maar in diezelfde Bijbel hoor je ook andere geluiden: Psalm 73 bijvoorbeeld – lees dat oude lied thuis eens na -, Job, en Prediker. Er zijn en worden pogingen ondernomen om al die verschillende stemmen toch op een noemer te brengen, of zelfs in een kernwoord of volzin samen te vatten, zoals: berusting!; loutering!; ’t zijn geen mensen die het je aandoen!; niet vragen: waarom, maar waartoe?
Het past mij niet om over de diepste overtuiging van de ander, gekweld door pijn en verdriet, een oordeel uit te spreken. Maar ik vrees wel dat je op deze weg in allerlei krampachtigheden terecht komt, dat je jezelf en de Bijbel geweld aan doet, en dat de stap naar het ongeloof voor velen niet groot is. De Bijbel is geen systematisch boek, waarin alles keurig een plaatsje heeft. Het is een boek, vol met verschillende verhalen en gebeurtenissen, doorademd door de Geest, de Heilige Geest.
Professor Kuitert, die een omstreden boek heeft geschreven, zegt aan het slot daarvan: de Bijbel tekent ons streepje voor streepje het gelaat van een God uit, waar we U tegen zeggen.
Zo ook dat streepje, die wonderlijke bijdrage van Prediker. We zijn nu al geruime tijd aan het luisteren naar deze vreemde vogel, dit buitenbeentje in het bestek van de Bijbel, en – ik hoop dat ik namens u allen, tenminste: zeer velen! spreek – hij is eindeloos boeiend. Zijn streepjes, met het oog op het gelaat van God, zijn telkens weer een verrassing. Weer eens lezen, luisteren wat er staat. De achtergrond is duidelijk. Extreem gezegd: de goeien gaat het slecht, de kwaaien gaat het goed, rara hoe kan dat?; hoe rijmt dat op Gods beloften en bedoelingen?
En dan staat er, je wrijft toch je ogen uit: ‘Daarom prees ik de vreugde, omdat er niets beters is voor de mens onder de zon dan te eten en te drinken en zich te verheugen’.
Dat is toch het laatste, wat je zou verwachten? Ik kan zomaar een reeks mogelijkheden noemen, die veel beter, misschien wel naadloos zouden passen bij het voorgaande: daarom prees ik het cynisme, de bitterheid, het sarcasme, de opstandigheid, de zinloosheid, het zwijgen…. Al die woorden kan ik onder dak brengen bij al die voorgaande, maar nu uitgerekend de vreugde. En dat van een man die toch alles is, behalve een lolbroek, een grapjas, een onverbeterlijke optimist.
Hij prijst de vreugde! Wat schuilt daarachter? Nee, geen diepzinnigheden, maar laten we ook hier eens naderen om te horen. Prediker zegt heel eerlijk: Ik kan de touwtjes niet aan elkaar vastknopen; ik sta met allerlei rafels, stukjes en beetjes in m’n handen; ik kan het werk van God niet doorgronden. Maar dat zal mij er niet van weerhouden om de tempel te bezoeken, om mee te doen aan de eredienst. Het zal mij ook niet beletten om de goedheid, de trouw van God te bezingen. Ik laat mij de vreugde niet ontnemen. Het zijn allemaal woorden die mij te gtoot, te machtig zijn, maar ik worstel ermee, totdat ik erdoor gezegend word. ‘Daarom prees ik de vreugde…’.
Wat zit er toch achter? Sta je dan als mens, als sterveling, tegenover God, de Eeuwige als een boekhoudertje, met in je hand een schriftje, waarin je precies aantekent: ‘Dit staat me aan – kolom A-, en dit staat me tegen – kolom B. En nu eens even tekenen. Ach, het resultaat is positief, nu zal ik even een liedje zingen…’?
Of heb je zoveel van God gehoord en gezien – over dat zien straks meer – dat je Hem tot op de bodem vertrouwt, meer dan je jezelf vertrouwt, dat je zo door Hem geraakt bent, dat je niet meer los van Hem kunt komen?
Ritselt, ruist hier misschien het geheim van het geloof dat Habakuk, de profeet deed schrijven: ‘Al zou de vijgeboom niet bloeien en er geen opbrengst aan de wijnstokken zijn, de vrucht van de olijfboom teleurstellen… nochtans zal ik juichen in de HERE’.
Hetzelfde geloof dat Paulus en Silas, in de gevangenis deed zingen? Het is wellicht overbodig om te zeggen dat vreugde iets anders is dan lol, leut, keet. Het is, zo schrijft dezelfde apostel Paulus, een vrucht van de Geest, aan mensen royaal toevertrouwd, uitgestort van Gods kant naar ons toe.
Nog één ding, lieve gemeente, en ook dat raakt mij diep. ‘Daarom prees ik de vreugde, omdat er niets beters is voor de mens onder de zon dan te eten en te drinken en zich te verheugen, en dat begeleide hem bij al zijn zwoegen…’. Waarom die nadruk op dat eten en drinken? Een paar hoofdstukken eerder wordt het ook gezegd: ‘Zie, wat ik als goed heb opgemerkt, is dit: dat het voortreffelijk is te eten en te drinken en het goede te genieten…’.
Hebben eten en drinken dan iets met God te maken? Ja, ’t is allemaal een geschenk uit Zijn hand. Daarom bidden en danken we, voor en na het eten. Maar wat zit er nog meer achter? Weer geldt: geen diepzinnigheden, maar laten we oppassen voor oppervlakkigheid. Stel je voor dat je achteloos aan wonderen voorbijloopt. Eten en drinken… Zou het nou toevallig zijn dat de Joden de bevrijding uit Egypte vieren rondom een tafel, met brood en wijn? Zou het toevallig zijn dat de HERE Jezus Christus, Zijn diepste geheim uitbeeldde aan de hand van brood en wijn, eten en drinken rondom een tafel? Zou Prediker daarom de vreugde in één adem noemen met eten en drinken? Gewone dingen, nou ja, wat heet gewoon?, zijn transparant, doorzichtig, naar de meest ongewone dingen toe, de grootste wonderen, waardoor de wereld, ons kleine, kwetsbare bestaan daarin, wordt gedragen en beschermd.
Daarover nadenkend vermenigvuldigen zich de gedachten. Vanwege deze verdiepingen en verwijzingen wordt het hongerprobleem op deze wereld alleen maar schrijnender en ongerijmder. Maar Prediker reikt ons al meer dan genoeg aan voor deze zondagmorgen. Dank God voor deze mens.

===   ===   ===

Prediker 9: 13-18
Gehouden op
*Zondag 10 juni 1979 in Ellecom – De Steeg
*Zondagavond 17 XX  1997 in Beekbergen
Bijbellezing: OT Prediker 9: 13 – 18; NT Matth. 28: 16 – 20

Een orkest bestaat uit verschillende instrumenten. Ze hebben elk hun eigen karakter, hun eigen geluid. Er zijn instrumenten met hoge, lichte, vrolijke tonen en andere met lage, zware, sombere tonen. Als je ze afzonderlijk hoort en ziet en met elkaar vergelijkt, dan denk je bij jezelf: Tjonge, tjonge wat een verschillen. Deze is zus, die is zo en die is weer anders. Maar in een orkest stemmen al deze verschillende instrumenten samen tot de ene melodie, wonderlijk schoon om te horen.
De Bijbel bestaat uit een verzameling van boeken, een veelheid van stemmen, elk met hun eigen karakter, hun eigen geluid. Soms hoor je een hoge, lichte, vrolijke stem, maar je hoort ook lage, zware, sombere tonen. Ook in de Bijbel klinken al deze verschillende stemmen samen om de ene melodie te verwoorden, de goede boodschap van God voor Zijn mensen, voor Zijn wereld.
Vandaag gaan we een stem eens wat scherper beluisteren, die van het boek Prediker. Hij is verbonden met de ene melodie, maar op zijn eigen wijze. Als we hem ergens moeten plaatsen, dan vertegenwoordigt hij vooral de lage, zware, sombere tonen. Prediker is iemand die met de raadsels van het leven worstelt en er vaak niet uitkomt. Wij zouden zeggen: hij ziet het allemaal niet zo zitten. Daarom horen we telkens weer de sombere klanken: ‘Alles is ijdelheid en najagen van wind’. Zodra je denkt dat je iets in de vingers hebt, dan is het je alweer ontschoten.
Prediker heeft aandachtig rondgekeken wat er in de wereld te koop is. Hij heeft hartstochtelijk gezocht naar een antwoord op brandende vragen en schrijnende problemen. Het resultaat is niet om over naar huis te schrijven. Wel om een boek over te schrijven, dat een plaats heeft gekregen in dit merkwaardige geschrift dat Bijbel heet. Blijkbaar draagt deze aarzelende, sombere stem ook bij tot de ene melodie. Prediker vertelt van zijn ervaringen. We hebben er een gelezen, die grote indruk op hem maakte. Luister maar: ‘Ook dit zag ik als wijsheid onder de zon en het maakte grote indruk op mij. Er was een kleine stad met weinig inwoners, en een groot koning trok tegen haar op en omsingelde haar en richtte hoge belegeringstorens tegen haar op’.
Welke die kleine stad en wie de koning is, wordt niet nader uitgewerkt. Dat hoeft ook niet, want deze ervaring spreekt voor zichzelf. Het is een beeld dat de werkelijkheid uitdrukt. Wat Prediker toen gezien heeft en wat grote indruk op hem maakte, zien wij ook en het maakt eveneens grote indruk op ons. Daarom zeggen we met Prediker: Er is niets nieuws onder de zon. Er wordt gestreden om de heerschappij, om de macht over een mensenleven, over een groep mensen en nog verder: over de hele wereld. Macht verzadigt nooit, maar roept steeds: nog meer, nog meer!
Een kleine stad en een grote koning. Dit beeld typeert de werkelijkheid waarin en waarmee wij leven. Het leven van ons mensen, het leven van de wereld is een bedreigd, aangevochten bestaan. Deze strijd is ongelijk verdeeld: een kleine stad en een grote koning.
Die kleine stad is, onder andere, het hart van de mens. Van alle kanten worden gesteld om ons hart te veroveren, om heerschappij te voeren over ons bestaan. God wil in ons leven wonen en werken. Onder Zijn heerschappij is vrijheid, vrede en vrolijkheid. Maar de machten van de duisternis, die allerlei gestalten en vermommingen aannemen, laten ook hun invloed gelden. De werking van de duivel, wiens naam betekent: in-de-war-schopper, dor-elkaar-gooier, is schrikbarend groot. Tegen hem zijn we niet opgewassen. En bovendien: we zijn zo verblind dat we hem als een vriend beschouwen en hem als een bevrijder binnenhalen, met alle dodelijke gevolgen van dien.
Hij doet zich voor als een bondgenoot die zijn armen om ons heen slaat, maar ondertussen knijpt hij ons de keel dicht, wurgt bij ons. Er was een kleine stad en een groot koning trok tegen haar op.
Deze kleine stad is ook de gemeente van Christus. Hier wordt het heil van God uitgezegd en uitgezongen. De melodie van Gods liefdeslied weerklinkt, maar dit heil, dit lied wordt aangevochten en ondergraven; het wordt bekritiseerd: achter de uitroeptekens van God worden vraagtekens gezet. Het wordt veronachtzaamd en doodgezwegen. Als we bij onszelf te rade gaan en om ons heen kijken, dan slaat de schrik ons vaak om het hart. Zoveel lauwheid, zoveel onverschilligheid. Waar gaan we heen? Wat zal er van de kerk, van Christus’ gemeente overblijven in de toekomst? Er was een kleine stad en een groot koning trok tegen haar op.
Deze kleine stad is ook de wereld waarin we leven. Groot en overbevolkt, dat is waar. Maar in het geheel van de kosmos, met zijn onvoorstelbare afmetingen is zij maar een klein stadje. En tegenover de machten die haar bedreigen, telt zij maar weinig inwoners. Het leger van de vijand, die zijn invloed laat gelden, is geen partij voor de bewoners van de wereld. Hij zaait terreur en geweld, dood en verderf. In zijn spoor zien we gebroken, verfomfaaide mensen, besmeurd door bloed, de ogen vol tranen. Naar het schijnt zitten we stevig in zijn greep en heeft hij vrij spel. Soms zien we de trekken van zijn duivelse gelaat en horen we zijn duivelse lach duidelijk. Hij grijnst mij aan in de tranen  van een mens, in de angst van een kind. Prediker heeft gelijk. Er is niets nieuws onder de zon. Er was een kleine stad met weinig inwoners en een groot koning trok tegen haar op. Een indrukwekkende ervaring die ons vaak benauwt en beangstigt.
Prediker vertelt nog een ervaring die grote indruk op hem maakte. ‘In die stad bevond zich een arme, wijze man, die haar had kunnen redden door zijn wijsheid, maar geen mens dacht aan die arme man. Toen zei ik: Wijsheid is beter dan kracht, maar de wijsheid van de arme wordt veracht en naar zijn woorden luistert men niet’.
Ook deze ervaring typeert de werkelijkheid. De rangen en de standen zijn, naar het schijnt, verdwenen, maar in wezen zijn ze nog springlevend en leiden ze een hardnekkig bestaan. Als iemand invloed en macht heeft, dan wordt naar hem, naar haar geluisterd. Maar macht, roem, bekendheid, deze zijn geen garantie voor wijsheid. Ze gaan zelfs zelden samen. Ook dat ervaren we pijnlijk, elke dag opnieuw. Wie het hardste schreeuwt, krijgt doorgaans het meeste gehoor. De grote mond van leeghoofden, van mensen die het zo mooi kunnen zeggen, maar in wezen niets te zeggen hebben, die beheerst vaak de conferenties en vergaderingen. Kerkelijke samenkomsten vormen daarop geen uitzondering. Soms kan men zich alleen maar verbazen over het lege gezwets dat door de persorganen als het grootste nieuws wordt uitgezonden.
‘Er was een kleine stad, met weinig inwoners, en een groot koning trok tegen haar op. Er was geen hoop op redding, behalve bij een arme, wijze man, die de stad had kunnen redden door zijn wijsheid’.
Maar iedereen liep hem voorbij, niemand luisterde naar hem. Hoogstens zei men: laat die man toch kletsen, wat zou hij ervan weten! Met behulp van dit beeld kunnen we het diepste geheim van van Evangelie verwoorden.
Die arme, wijze man is ook de HERE Jezus Christus. Hij had gestalte noch luister. Hij was veracht en van mensen verlaten, een man van smarten en vertrouwd met ziekten. Hij is arm geworden, terwijl Hij rijk was, de armste, de meest verachte van alle mensenkinderen. Hij is zelfs aan het kruis geslagen. Ja, er is in onze belegerde stad een arm, maar wijs man. Maar zijn wijsheid is de dwaasheid van het kruis en wie ziet daar nu wat in? Dan verwachten wij het liever van geld en macht, van leeg lawaai en loze kreten. Maar Prediker zegt: dat is fataal, de stad gaat er onherroepelijk aan te gronde.
Het is een kwestie van leven of dood, dat wij de armoede van deze wijze man niet zullen verachten. Hij is ons in alle dingen gelijk geworden: daarom ziet Hij er zo afzichtelijk uit. Dan herkennen we in deze zwakheid de kracht van God, in deze dwaasheid Gods diepste wijsheid. In de ontmoeting met Hem worden we verrast door vreugde en vervuld met hoop. Alleen in Hem ligt het behoud. Alleen Hij is tegen de vijand opgewassen.
Er was een kleine stad met weinig inwoners en een groot koning trok tegen haar op. Maar deze arme, wijze man, spreekt woorden die wijs zijn en die winnen, wijst wegen waarop de hoop gaat gloren en de melodie – Gods liefdeslied! – verstaanbaar wordt.
In een belegerd, bedreigd mensenleven zegt Hij: ‘Wees niet bevreesd, want : zie Ik ben met u, al de dagen, tot in eeuwigheid’.
In een belegerde, bedreigde gemeente, zegt Hij: ‘De poorten van de hel zullen u niet overweldigen’.
In in een belegerde wereld zegt Hij: ‘Mij is gegeven alle macht, in hemel en op aarde’.
Alleen in Hem ligt de redding van de stad, het behoud voor de mens, voor u en mij, het behoud voor de wereld.

===   ===   ===

Prediker 10 (1)
Gehouden op
*zondagmorgen 21 november 1993 in Hellendoorn
Bijbellezing: Prediker 10: 16 – 20; 1 Tim. 2: 1 – 6

Ik probeer in grote lijnen een portret van Prediker te tekenen. Op deze laatste zondag van het kerkelijk jaar zijn we al een heel eind, gevorderd in dit boeiende, ietwat buitensporige Bijbelboek. We hebben nog twee hoofdstukken te gaan. Gehoord en gelezen deze tien hoofdstukken hebben we toch wel een beeld voor ogen. Als ik een poging wagen mag…
Prediker is een mens die zwaar aan het leven tilt. Ik zou hem uittekenen met een ietwat droefgeestig gezicht, met een peinzende blik. Doe ik hem dan wel recht? Hij kan ook uitbundig vrolijk zijn. ’t Is niet voor niks dat de vreugde zo vaak ter sprake komt. Ernst en humor gaan heel vaak hand in hand.
Nog een paar trekken. Achter hem staat een boekenkast. Niet voor de show. Het is duidelijk te merken dat het materiaal is waarmee gewerkt wordt. Een kritisch mens, die zich laat gezeggen door stemmen uit het heden en uit het verleden. Hij weet van wanten. Als hij ergens over praat, heeft hij zich er grondig in verdiept. Hij zou deze stelregel van harte beamen: inspraak zonder inzicht leidt tot uitspraak zonder uitzicht.
Op de rustdag gaat hij naar het huis van de gemeente, en doet hij van harte mee met de eredienst. Deze plek is voor hem niet alleen huis van de gemeente, maar ook: huis van God. Ik zie hem de oude liederen van harte meezingen. Als de Schrift wordt gelezen, spitst hij de oren. Hij eigent zich de woorden toe, drinkt ze in als een dorstig mens het water.
Nog een lijn, een trek. Als er verkiezingen zijn, brengt Prediker z’n stem uit. Ik vertaal het nu even naar onze tijd toe, want het ging toendertijd allemaal minder democratisch. Prediker is, hoe dan ook, politiek bewust. Hij vindt de inrichting van de samenleving niet iets bijkomstigs, maar een heilige zaak. Hij gebruikt, met het oog op het koningschap, immers woorden die een godsdienstige klank en kleur hebben: ‘Wee u, o land…’. En daartegenover: ‘Heil u, o land…’
Dat zijn uitdrukkingen die verder gaan dan je velletje, woorden die onze levenstijd onder de hoogspanning van de eeuwigheid, beter nog: van de Eeuwige zetten. Ook in het Nieuwe Testament klinken ze vaak uit de mond van de HERE Jezus zelf: ‘Wee u, gij huichelaars…’ En: ‘Heil u…’ Of: ‘Zalig zijn…’ en dan worden bepaalde groepen genoemd die doorgaans niet zo in tel zijn: de armen, de barmhartigen, de vredestichters…
Prediker en de politiek. Daarover gaat het in deze verzen. Een omstreden onderwerp, een terrein met allerlei projectielen op scherp, die zomaar kunnen ontploffen. Wonderlijk trouwens, dat Prediker zich inlaat met en zich uitlaat over het politieke leven. Hij is buitengewoon kritisch, ook naar zichzelf toe. Hij wordt teruggeworpen op de vragen die z’n eigen bestaan tot op het bot raken. En toch, met al die concentratie op z’n persoonlijk leven, verliest hij de gemeenschap, de samenleving niet uit het oog.
Een paar jaar geleden, tijdens een groot conflict, tot uitbarsting gekomen onder de schippers, hoorde ik de toenmalige minister van Verkeer en Waterstaat, mevrouw Smit-Kroes, zeggen: ‘Als iedereen voor zichzelf opkomt, wie komt dan voor ons allen op?’ Zo’n uitspraak wint met de dag aan actualiteit. Vooral nu het overal minder wordt, slechter gaat, het pijnlijke mes van de bezuinigingen diep insnijdt: als ieder voor zichzelf opkomt, wie komt dan voor ons samen, ons, allen op?
Daarom is politiek zo’n heilige zaak. Maar het ontaardt zomaar in een bedenkelijk en zelfs vies zaakje. Hoe kan, hoe komt dat? Ik kan dat niet in een paar woorden uit de doeken doen. Ook niet met een heleboel woorden, want deze ingewikkelde kwestie gaat mijn macht var te boven. Wel kan ik een paar dingen noemen, die er in elk geval heel veel mee te maken hebben.
Politiek is verweven met macht. Is dat een vies woord, macht? Nee, maar de mensen, u en ik, wij maken het vies, net als met geld. We kunnen er niet goed mee omgaan. Het zijn sterke benen die de weelde van de macht kunnen dragen. Dat gaat bijna nooit goed. Er worden allerlei dingen bedacht en gedaan, ook dingen bezijden de waarheid, om de macht vast te houden en uit te breiden.
Het meest enge en riskante is dit: ook God wordt in het geding gebracht als hoogste troef. In het oude Oosten werden de koningen veelal beschouwd als zonen van de goden, hoe dan ook uit de hemel gevallen. Wie de macht van de koning in twijfel trok, verzette zich tegen de wil van de goden zelf.
Er is niets nieuws onder de zon, want zo gaat het, met andere bewoordingen, nog heel vaak. De strijd wordt des te feller en verbetener, naarmate de godsdienst ermee, erin gemengd is.
Politiek, macht, God… Nu begrijp ik beter dat Samuel zo beducht en benauwd was toen het volk om een koning vroeg, want het uitverkoren volk – geroepen om Gods Koninklijke heerschappij te weerspiegelen, aanstekelijk voor alle mensen – wilde zijn als de andere volkeren.
En nu wordt me ook duidelijker waarom in de geschiedenis van Israel de profeet en de koning vrijwel altijd op gespannen voet staan: Mozes en Farao, Nathan en David, Elia en Achab, Daniël en Nebukadnezer, Johannes de Doper en Herodes….
En als ik de lijn doortrek: vandaag de dag zijn kerk en staat, overheid, heel duidelijk gescheiden. De kerk wordt meer en meer beschouwd als een strikte privé-aangelegenheid en de staat heet neutraal te zijn. Dat kan toch niet? Een kerk, die belijdend in deze wereld staat, heeft toch een bredere horizon dan je eigen ziel? Is Jezus Christus dan niet de knecht, die voor allen kwam, wiens verzoening te maken heeft met alle gebroken verhoudingen? En is Hem niet gegeven alle macht, in hemel en op aarde? En kan een overheid ooit neutraal zijn? Ze moet toch een bepaalde visie hebben; antwoord geven op vragen als: wat is recht; wat is slecht; wat en wie is de mens; wat is licht; wat is donker; wat is leven; wat is dood? Kan de overheid echt functioneren buiten het licht van Gods heilig Woord?
Tegelijk zinkt mij de moed in de schoenen: als de kerken al zoveel ruziën over het Woord van God, hoe zal de overheid dan bij en in dit licht wandelen? Ik weet geen sluitende antwoorden, maar dat politiek een heilige zaak behoort te zijn, en dat de overheid de voorbede, en zo ook de kritiek van de kerk, broodnodig heeft, dat staat naar mijn besef, voor zover ik de Schrift versta, als een paal boven water.
‘Wee u, o land, welks  koning een kind is, welks vorsten al in de morgen maaltijd houden’. En dan te bedenken dat een koning toentertijd vrijwel absoluut gezag had. Geen stem van het volk, geen democratisch gekozen volksvertegenwoordiging, geen onafhankelijke rechterlijke macht.
‘Wee u, o land, welks koning een kind is…’. Bij kind mag je ook denken aan jongeren, met weinig of geen levenservaring. Je moet er niet aan denken wat er dan gebeurt. ’s Morgens vroeg al feest vieren en in de loop van de dag alleen maar beneveld. Dat wordt een puinhoop. De sterken kunnen zich wel een poosje handhaven, maar de zwakken, de kwetsbare levens, zijn het kind van de rekening. Zij gaan onherroepelijk voor de bijl.
En daartegenover: ‘Heil u, o land, welks koning een edele is, welks vorsten maaltijd houden te rechter tijd, als mannen en niet als dronkaards’. Is dat ooit werkelijkheid geworden in de geschiedenis van Israel? De boeken Koningen en Kronieken hebben telkens dat sombere regeltje, waarmee een bepaalde koning wordt getypeerd: ‘En deed wat kwaad was in de ogen des HEREN…’.
Eén springt er misschien uit: David, die zelfs een man naar Gods hart genoemd wordt. Maar was hij helemaal doorzichtig naar God toe? Er staan ook buitengewoon zwarte bladzijden in zijn levensboek. Ik weet dat het oordeel ons niet toekomt, maar mag je nu van David, zonder aarzeling, zeggen: ‘Heil u, o land…’.
En van welke koning zou dat kunnen gelden in de eeuwen sinds het begin van onze jaartelling? Wij zijn dankbaar voor ons koningshuis, voor de waarde en de waardigheid van het huis van Oranje. Maar het gaat te ver om God, Nederland en Oranje in een adem te noemen…
Ik weet eigenlijk maar één gestalte, van wie dit onverkort en zonder voorbehoud geldt: de grote zoon van David, nog dichter bij Zijn geheim: de Zoon van God, Jezus de Christus. Hij is de Koning der Joden en vanuit dit centrum, dit uitverkoren volk, de Koning van de gehele wereld. Een Koning, die de weg van het lijden is gegaan. Een Koning, die het opneemt voor Zijn volkje, Zijn onderdanen, door zelf de zwaarste lasten op Zijn schouders te nemen. Die de schuld verzoent door Zijn offer aan het kruis. Die de dood overwint door Zijn opstanding uit de doden. Zijn Koninklijke heerschappij omvat de levenden en de doden.
Het zijn allemaal stamelende, hakkelende woorden, die onze macht te boven gaan. Maar Hem belijden wij, ook op deze laatste zondag van het kerkelijk jaar. We denken in eerbied en verbondenheid aan allen die zijn heengegaan. Voordat we de tijd van de Advent binnentreden denken we aan de duisternis van de dood. Anders zou ons op deze dag misschien de moed in de schoenen zingen, maar met het oog op deze Koning mogen we de woorden van Prediker opnieuw lezen: ‘Heil u, o land, welks Koning dit Kind is..; heil u, o land, welks Koning deze ene is’.
Hij nodigt ons uit om een maaltijd te houden. Volgende week zondag vieren we het heilig Avondmaal: bedelaars bij de gratie Gods, Koningskinderen!
Het is allemaal heel fragmentarisch, bij stukjes en beetjes. Het is een voorproefje van het grote bruiloftsmaal dat komt. Met het oog daarop, gehoorzaam aan deze Koning, proberen we ook politiek te bedrijven. Hoe dat eruit ziet, christelijke politiek, dat is een avontuur, een uitdaging. Ik kan dat niet van a tot z beschrijven. Wel weet ik dat de gelaatstrekken van deze Koning zichtbaar moeten worden in ons doen en laten. Dat zal vooral moeten blijken in onze zorg voor de uitvallers, de gedeukte en gehavende zielen. Dat is een worsteling, een gevecht. Met de woorden van de apostel Paulus: ‘Jaag naar gerechtigheid, godsvrucht, geloof, liefde, volharding en zachtzinnigheid; strijd de goede strijd des geloofs, grijp het eeuwige leven…’.
Heil u, o land, welks Koning dit Kind is, deze mens, dit Godsgeschenk, Jezus de Christus!

===   ===   ===

Prediker 10 (2)
Gehouden op
*zondagmorgen 21 november 1993 in Hellendoorn
Bijbellezing: Prediker 10: 16 – 20; Marcus 10: 13 – 16

Duizend jaar en misschien nog langer geleden woonden hier al mensen. Ze hebben een kerk gebouwd. Hier, op deze plaats. Eerst een houten kerkje en toen het dorp een beetje groter werd een kerk van steen. Sommige stukken van deze kerk zijn al achthonderd jaar oud.
Die mensen van toen zijn allemaal vergeten. Niemand die nog over ze praat, niemand die hun naam nog noemt. Als je het echt wilt, kun je wel meer aan de weet komen. Dan moet je de boeken lezen van meester Ponsteen. ‘k Heb er een meegebracht: ‘Het kerkdorp Hellendoorn in vroeger eeuwen’. Er worden allerlei namen in genoemd van mensen, die hier lang geleden leefden, zoals Jeremias van Corbach, die omstreeks 1650, rentmeester van kasteel Schuylenburg was, en Barthold Jansen die nog eerder leefde, in vijftienhonderd zoveel, en hier koster was.
Als je nog meer wilt weten moet je naar het archief gaan. Archief, dat is een verzameling van oude brieven, rekeningen, boeken. Mevrouw Hekkert en mijnheer ter Avest hebben jarenlang in hun vrije tijd gewerkt om dat archief te ordenen. Een enorm karwei, waar we hen beiden heel dankbaar voor zijn. Ze zijn bij het uitzoeken, lezen en sorteren honderden namen tegengekomen. Ik mocht een heel oud doopboek even lenen om het hier te laten zien. ik lees een paar namen van kinderen, die in het jaar ……zijn gedoopt ……
Mensen uit een lang vervlogen tijd. Hun namen zijn vergeten. Dat kan ook gebeuren met mensen, die net zo oud zijn als jij of ik. Je wordt vergeten! Verschrikkelijk, maar waar!
Als je een slechte koning hebt, dan worden mensen er de dupe, het slachtoffer van. Denk eens aan het land dat vroeger Joegoslavië heette, maar nu hopeloos verdeeld is. Deze week kwamen Nederlandse militairen terug op Schiphol. Misschien heb je ze wel gezien op de televisie, met hun blauwe baretten. Ze moesten daar dingen doen, waar je slapeloze nachten van krijgt: massagraven opzoeken en onderzoeken.
Zulke dingen gebeuren ook in andere landen: mensen die spoorloos verdwijnen; straatkinderen die rondzwerven, zonder dat iemand weet wie ze zijn; kinderen die misbruikt worden op allerlei gemene manieren. Je kunt erover lezen in de folder die je straks bij de uitgang krijgt. Het heeft te maken met deze zondag, 21 november, die de Internationale Dag voor de Rechten van het Kind wordt genoemd. ‘t Is al erg, een teken aan de wand, dat zo’n speciale actie nodig is.
Nu begrijp je ook beter waarom Prediker schrijft: ‘Wee u, o land, waar de koning een kind is, waar de vorsten al ’s morgens vroeg beginnen te feesten’, en al die andere mensen, zonder eten, zonder fatsoenlijk huis, vergeten. De koning een kind…., dat wil zeggen: iemand die helemaal geen ervaring heeft, een snotneus nog, een kwajongen, die alleen maar aan zichzelf denkt.
Er zijn heel veel koningen, presidenten, regeringsleiders op deze wereld die echt kwaje jongens zijn, helemaal niet voor hun taak berekend. Dat bedoelt Prediker. Daarom schrijft hij in de volgende regel: ‘Heil u, o land, waar de koning een edel, zuiver, oprecht mens is…’
Waarom vertellen we nu al deze nare dingen in de kerk? Dat kun je toch in de krant lezen en op de televisie zien? Mensen, groten en kleinen, die vergeten zijn, die opgepakt worden, die verdwijnen, zonder dat anderen weten waar ze zijn, wat er met ze gebeurt! Waarom praten we daar over? Daar wordt je toch niet vrolijker van? Straks ga je somber de kerk uit. Dat kan toch niet de bedoeling zijn? Ik denk dat ik een antwoord weet. Ik bedenk het niet zelf, ik zuig het niet uit m’n duim. Ik lees het in dit boek, de Bijbel. Daarom is er een kerk. ook op dit plekje. Duizend jaar geleden en nu gelukkig nog altijd.
De kerk is er vanwege het Woord van God, dat de eeuwen door is gelezen en uitgelegd. In dit boek wordt verteld dat er een God is, die mensen niet vergeet. Niet als ze leven en niet als ze gestorven zijn. Iedereen telt volop mee. Niemand wordt vergeten! Dat is echt een onvergetelijk bericht, waar je blij en warm door wordt. Daarom hebben we ook met grote letters op dit blaadje geschreven: ‘Onvergetelijk!’
Laten we maar met de kinderen beginnen, van wie er vanmorgen gelukkig zoveel zijn in de kerk. Lang voordat er een Internationale Dag voor de Rechten van het Kind was heeft de HERE Jezus dingen gezegd en gedaan, die echt onvergetelijk zijn. Daarom hebben we niet alleen dat stukje uit Prediker gelezen, maar ook een paar verzen uit het Evangelie. En Evangelie betekent, zoals je misschien wel weet: blijde boodschap, een steengoed bericht, of, zoals jullie vaak zeggen: ‘Gaaf joh…!!!’
Kinderen in Israel waren eigenlijk niet in tel. Ja, er werd meestal wel goed voor ze gezorgd, ze kregen eten en drinken, maar verder moesten ze maar wachten tot ze groot waren. Dat is eeuwen lang zo gebleven. Als je eens oude foto’s bekijkt, plaatjes, tekeningen, schilderijen van – laten we zeggen – honderd jaar of nog langer geleden, en er staan kinderen op, dan zie je dat het eigenlijk kleine grote mensen zijn.
Op een dag kwamen ook kinderen bij de HERE Jezus. De discipelen zeiden: aan de kant, weg jullie, want we zijn met zulke belangrijke dingen bezig, die jullie toch niet snappen. Maar Jezus zei: ‘Laat de kinderen tot Mij komen, verhindert ze niet, want voor zodanigen, voor ieder die wil zijn als een kind, is het Koninkrijk van God; Hij omarmde ze, legde hun de handen op, en zegende hen’.
Dat is een onvergetelijk verhaal, en het geldt nog steeds. De kleinen moeten niet worden als de groten, grote-mensjes-in-het-klein, maar de groten moeten worden als de kleinen.
Waarom zo? Zijn kinderen dan zoveel beter en aardiger? Soms wel, soms niet. Daar ligt het dus niet aan. Grote mensen kunnen van kinderen leren wat vertrouwen is. Een kind gelooft z’n vader, z’n moeder op hun woord. Als dat vertrouwen weg is, dan gebeuren er verschrikkelijke dingen. Maar als het goed is, dan is er een onbreekbaar vertrouwen: vader, moeder, houdt van mij, zorgt voor me, laat me nooit alleen, zal me nooit vergeten. Zo mogen mensen God op Zijn Woord geloven. En wat Hij zegt, wat Hij belooft, dat is echt onvergetelijk: Ik laat je nooit alleen, Ik zal je nooit loslaten, niet in je leven en niet in je dood. Zijn dat geen onvergetelijke woorden?
Vanwege die woorden noemen we in de kerk ook die erge, verschrikkelijke dingen die gebeuren in deze wereld en die gebeurd zijn. Ik neem nog eens het boekje van meester Ponsteen, waarin mensen genoemd worden die allang vergeten zijn: Jeremias van Corbach – ja, die straat herinnert nog aan hem, maar verder weten we niet veel – en Barthold Jansen, de koster uit vijftienhonderdzoveel. Ik blader nog eens in dit oude doopboek. Ik lees al die namen, met keurige letters opgeschreven, door iemand die er echt z’n best op deed. Allemaal vergeten? Ja, wel door ons, maar niet door God.
Ik ben weleens op een begraafplaats geweest van soldaten die gesneuveld zijn. Op hun graf staat een witte steen, soms een wit kruis. Meestal met de naam erop en de datum van de geboorte en die van de dood. Soms is er een onbekende soldaat begraven. Dan staat op de steen, meestal in het Engels: ‘Known unto God’, bekend bij God. Onvergetelijk!
Het is heel goed om daaraan te denken en dat te zeggen op deze zondag. Niet alleen omdat het de Internationale Dag is voor de Rechten van het Kind, maar ook omdat het de laatste zondag is van het kerkelijk jaar. Volgende week begint de Advent. Vandaag kijken we terug. We denken in eerbied aan al die mensen, ook uit onze gemeente, die het afgelopen jaar gestorven zijn. Ook over hen straalt het licht van de Advent. Ze worden niet vergeten. Niet door ons, maar, wat veel belangrijker is: helemaal niet door God. Hetzij we leven, hetzij we sterven, we zijn van Hem. Onvergetelijk!

===   ===   ===

Prediker 11
Gehouden op
*zondagmorgen 9 januari 1994, 8.30 en 10.30 uur in Hellendoorn;
*zondagavond 28 september 1997 in Beekbergen)
Bijbellezing: Prediker 11: 1 – 6

Ik kan moeilijk afscheid nemen van Prediker. In de laatste avonddienst lezen we vanaf Prediker 11 vers 7: ‘Het licht is zoet en het is aangenaam voor de ogen de zon te zien’.
Dit stukje van vandaag is ongelezen gebleven. Het begint met een regel die onze nieuwsgierigheid prikkelt en iets weg heeft van een spreekwoord: ‘Werp uw brood uit op het water, want gij zult het vinden na vele dagen’.
Niemand weet wat het precies betekent, waar het vandaan komt. Volgens sommigen is het een aansporing om te investeren in de zeevaart. Israel is een landje aan de zee. Toch is het nooit een zeevarende natie geworden. Waarom niet? Misschien omdat de zee in het geloofsleven van Israel altijd iets demonisch, iets uitermate bedreigends heeft gehouden. De zee herinnerde vooral aan de zondvloed, aan de chaos, het woest en ledig van voor de schepping. Staat er daarom in het laatste Bijbelboek, met het oog op de nieuwe hemel en de nieuwe aarde: ‘En de zee was niet meer’?
Investeren in de zeevaart. Volgens anderen is het een aansporing om aalmoezen te geven, onbaatzuchtig, belangeloos, zonder te denken: Ik geef, en straks krijg ik iets meer terug. Ik verbeeld mij niet dat ik het laatste, verlossende woord kan spreken, maar het verband wijst toch wel een weg.
Prediker zegt telkens dat het leven niet logisch in elkaar zit, niet redelijk te doorgronden is. Het leven is geen wiskundesom, die je met enig zwoegen en zweten kunt oplossen. Er zijn massa’s mensen die daar anders over denken.
Een voorbeeld: in de achttiende eeuw is er stroming opgekomen die diepe sporen heeft nagelaten: de Verlichting, in het Duits: de Aufklarung, met een onbegrensd vertrouwen in het verstandelijk vermogen, de rede, de redeneerkracht van de mens. In het licht van de rede zijn alle problemen, alle vragen, in de makrokosmos en in de mikrokosmos, in feite oplosbaar. Dat we nog niet zo ver zijn, is alleen een kwestie van tijd.
Die stroming verliest meer en meer grond onder de voeten. De werkelijkheid, in het klein, wordt steeds geheimzinniger. Hoe meer er wordt gevonden en verklaard, hoe groter het leger van vragen wordt.
Prediker kan het leven niet verstandelijk in kaart, niet logisch op een formule brengen. Is het leven dan ook zinloos? Prediker vindt van niet. Een mens bestaat uit meer dan verstand alleen. Het leven is niet een rekenkundige opgave, maar een genadegave. In vertrouwen op God mag een mens doen wat z’n hand vindt om te doen, wat z’n hart hem ingeeft, wat hij naar eer en geweten als z’n taak ziet. Ons werk is, zonder dat we het kunnen narekenen, ingevlochten in het grote werk van God. Ook de dingen waarvan je het nuttig effect niet zo gauw kunt aantonen. Soms heb je het verlammende gevoel dat je inspanning tevergeefs is, dat het allemaal niets uithaalt. Doe het toch maar, zegt Prediker, in vertrouwen op God.
Tegen deze achtergrond komen die vreemde woorden een beetje dichterbij: werp uw brood uit, zelfs op een plaats waarvan je volgens de wetten van de logica moet zeggen: onzin!; onbegonnen werk!; ’t haalt helemaal niets uit!
‘Werp uw brood uit op het water, want ge zult het vinden na vele dagen!’ Er komt iets van terug! Het draagt, op een wijze die je niet beredeneren kunt, vrucht!
Probeer dat nou eens voor uzelf in te vullen. In je werk als ouderling, als kerkvoogd, als diaken, als leidinggevende in het jeugdwerk, als koster, als dominee…. Energie steken, zorg investeren in een zaak, in een kring, waarvan je denkt: wat haalt het uit? ‘Werp uw brood uit op het water, want je zult het vinden na vele dagen’. Het betekent natuurlijk niet dat je maar aanrommelt. Je geeft echt het beste dat je in huis hebt, maar dan moet je het loslaten, je brengt het in op plaatsen en tijden, waarvan anderen niet zo’n hoge pet ophebben. ‘Werp uw brood uit op het water…’. Werk maken van, energie steken, in een verhouding, die verkild, bevroren is, een mens of een groep mensen, door iedereen afgeschreven, een project, een doel, waarvan iedereen zegt dat het toch niks wordt…
‘Werp uw brood uit op het water…’. Is het nou zo’n gekke gedachte om de HERE Jezus Christus Zelf voor ogen te houden? Hij, die het brood des levens is, liet zich dopen. Hij werd uitgestrooid op en in het water. Johannes zag er niks in, en zei: Moet dat nou? En moet dat nou zo? Maar Hij zei: aldus betaamt het ons, zo is het patroon van God, om alle gerechtigheid te vervullen. Hij droeg het oordeel: de straf die ons de vrede aanbrengt was op Hem…Wij hebben de vruchten van dit offer gevonden en ontvangen. Daarom vieren wij dit Heilig Avondmaal. Teken en zegel van Gods menslievendheid. We weten, om nooit te vergeten, dat onze arbeid niet tevergeefs is in de HERE.

===   ===    ====

Prediker 11
Gehouden op
*zondagmorgen 5 december 1993  (m.m.v. Chr. Mannenkoor Valerius o.l.v. Jelier Vlier) in Hellendoorn
*zondagavond 14 september 1997 in Beekbergen
*zondagmorgen 5 augustus 2012 in Welsum)
Bijbeltekst: Prediker 11: 7 – 10; Joh. 12 en Openbaring 21: 22 – 23

Ik las een regel van een rabbijn, die mij niet meer loslaat. Moet u horen! ‘Op de dag des oordeels zal de mens rekenschap moeten afleggen van alle goede dingen waarvan hij had kunnen genieten en het niet heeft gedaan…’.
Ik ben ervan geschrokken. Waarschijnlijk omdat ik me voel aangesproken. Ik vrees dat ik te hard werk. Dat klinkt heel goed en braaf, maar er zitten bedenkelijke kanten aan. Ik ervaar het werk niet als een last, al zijn er best weleens lastige dingen, maar vooral als een lust. Als je dan nog gezegend bent met een goede gezondheid, eigenlijk nooit moe bent, ja, dan ga je maar door, met preken in dit Godshuis, met praten in de gewone huizen, met onderricht en onderzoek, met…
Maar weet wel dat God jou, Gerrit Wijnand Marchal, in het gericht zal doen komen.
Ach, dat is iets voor de zware Bonders, die zo dwars liggen bij die nieuwe kerkorde, die staat te komen. Of voor de lieden, die nog rechtser zijn dan rechts, ultra-gereformeerd, zwarte kousen kerken. Ja, maar je moet geen boeketje maken van Bijbelteksten. Er zijn er nu eenmaal die ook over oordeel, gericht spreken. Als je dat niet leuk vindt, jammer dan, maar ’t staat er wel. En als een tekst u niet ligt, moet u zelf maar anders gaan liggen.
De dag van het oordeel. Mijn eerste gedachte is: verantwoording afleggen voor alles was niet goed, wat harstikke fout was. Dat is geen slechte gedachte, maar ’t is goed om deze ernstige zaak ook eens van een andere kant te bezien.
Om nog eens met die rabbijn te spreken: ‘Op de dag des oordeels zal de mens rekenschap moeten afleggen van alle goede dingen waarvan hij had kunnen genieten en het niet heeft gedaan…’.
Met deze uitspraak raken we het hart van dit stukje uit Prediker, een Bijbelboek, dat ons al weken lang bezig houdt en boeit. Het einde is in zicht, helaas, maar er zijn nog meer avonturenparken in deze bibliotheek-in-het-klein.
‘Het licht is zoet en het is aangenaam voor de ogen de zon te zien’. dat is toch een aansporing om te genieten? Als je verder leest, struikel je haast over de woorden: zich verheugen, vrolijk zijn, het verdriet en de kwalen op een afstand houden.
Ja, dat had je weer niet gedacht van die tobberige, ietwat zwaarmoedige man, Prediker. Hoewel…, door geduldig te luisteren hebben we toch een duidelijker portret voor ogen. Hij past echt niet in het koor van stemmen, dat vandaag de dag klaagt over de zinloosheid van het leven, de – met een deftig woord – absurditeit van het bestaan en dat in geuren en kleuren uitbeeldt in dans en muziek, op het toneel en in geuren en in boeken.
Het is blijkbaar goed en zelfs geboden om van de zon te genieten, de lichtzijde te zoeken en je daarin te laten koesteren. Is Prediker dan een oppervlakkige levensgenieter? Oppervlakkig in geen geval. Dat is buiten kijf, na deze lange speurtocht. Een levensgenieter wel.
Als hij voorbijkwam in de kom van het dorp, en hij zou een bekende op een terrasje bij ‘De Kroon’ in de zon zien zitten, met lekker iets te drinken en te eten, dan zou hij niet zeggen: ‘Wel, wel, heb je niks anders te doen? Werkt mijnheer niet meer?’ Hij zou zeggen: ‘Groot gelijk!’
En als hij een ander bij een bloem zag staan, bij de nieuwe knoppen van de rodo’s of van azalea’s, dan zou de die in geen geval zeggen: ‘Voel je je wel goed?’, maar eerder: ‘Wat mooi, hè? Is het geen wonder?’
‘Het licht is zoet en het is aangenaam voor de ogen de zon te zien’. Ik kan me voorstellen dat de zon zo tot de verbeelding spreekt, dat miljoenen mensen zonaanbidders zijn geworden. En nou bedoel ik, niet zozeer de mensen op het strand bij Scheveningen tijdens een klein hittegolfje, maar de voorstelling dat de zon iets goddelijks heeft. Dat kom je wereldwijd tegen in de godsdienstgeschiedenis. Het ligt ook wel voor de hand: de nacht als het gezicht, het masker van de boze, de dag, de stralende zon als het gezicht van een, de goede god, die alles en allen met z’n warmte doet op- en openbloeien. Ik vind die belijdenis: De zon is god! Of: De zon heeft op z’n minst iets goddelijks, zo gek nog niet. Maar als ik Prediker dan wat vragend aankijk, zie ik hem met z’n hoofd schudden. Waarom?
In de geschiedenis van Israel heeft ook dit heidendom eraan moeten geloven. Het begint al op de eerste bladzijde van de Bijbel, in het scheppingsverhaal: ‘En God maakte de beide grote lichten; het grootste licht tot heerschappij over de dag, en het kleinere licht tot heerschappij over de nacht, benevens de sterren’. God hangt als het ware de lampen op, en bevestigt ze aan het plafond. De zon, de maan en de sterren zijn werk van Gods handen, worden dus ont-goddelijkt. Maar ook de mensen in Israel konden het niet laten om terug te vallen in het heidendom. De profeet Jeremia bijvoorbeeld fulmineert tegen de verering van de koning in des hemels, en Ezechiël vertelt dat deze afgoderij zelfs doordrong in, de tempeldienst: ‘En zie, aan de ingang van de tempel des HEREN, tussen de voorhal en het altaar, waren ongeveer vijfentwintig mannen, met hun rug naar de tempel des HEREN en met hun gezicht naar de oosten, en zij bogen zich in de richting van de ogen de oosten neer voor de zon’.
Het licht is zoet en het is aangenaam voor de ogen de zon te zien, maar genieten is niet het enige. Gaan we nou alles wat er gezegd is over dat zitten op een terrasje, dat kijken naar een bloem, dat spelen in het licht, weer terugnemen en doorstrepen? Nee, het blijft allemaal staan. Maar er is meer. Goddank, want als dit het enige was, waar bleven dan de zieken, de zwaarmoedigen, de gehandicapten, kortom de mensen die verkreukeld en verfomfaaid zijn? Zij vielen dan buiten de boot, telden niet mee.
‘De zon maakt wel bruin, maar niet zalig!’ Die regel is van prof. Rothuizen, jarenlang professor in Kampen, levensgenieter bij uitstek, maar een slopende ziekte maakte een eind aan z’n bruisende leven. Hij had en houdt gelijk: ‘De zon maakt wel bruin, maar niet zalig’. Om mens te kunnen zijn en te kunnen blijven heb je aan de schepping, aan het licht van de zon, hoe zoet en aangenaam dan ook, niet genoeg. De Bijbel vertelt dat er met de schepping iets gebeurd is, door toedoen van ons mensen. Er is niet alleen het ritme van de natuur, dag en nacht, licht en donker. Er gebeuren verschrikkelijke, duistere dingen op klaarlichte dag. In het groot en in het klein. In het voormalige Joegoslavië, in de brandend hete zon van Somalië, van de Gazastrook…Op klaarlichte dag worden mensen weggemaaid door het verkeer, worden ze ineens geknakt door een hersenbloeding.
Terwijl de zon schijnt trekken de mensen het donker van de bitterheid, de onverschilligheid, de haat over zich heen. We hebben aan de schepping niet genoeg. De Bijbel zegt: Er is verlossing nodig uit alle vormen van verderf en verloedering. Lezen we daarom ergens in het Nieuwe Testament: ‘Meer dan Salomo is hier’?
Die woorden krijgen een extra zeggingskracht als we bedenken dat achter de naam van Prediker dikwijls die van Salomo is vermoed. Het opschrift van dit Bijbelboek is immers: ‘De woorden van Prediker, de zoon van David, koning te Jeruzalem’. Meer dan Salomo…, dat wordt gezegd door Hem, die zei: ‘Ik ben het licht der wereld’, met andere woorden: Ik ben de zon! Zijn licht schijnt over de duisternis van de schuld, die verzoend wordt, en door de duisternis van de dood heen, die overwonnen wordt. Daarom is Hij, de Verlosser, gekomen.
Ik voel me steeds ongelukkiger bij al die Jezus-beelden, die wij produceren: de ideale mens, die ons op een hogere trap van leven brengt, de partijganger van de armen, die de bestaande verhoudingen op hun kop zet, de lieve man, die ons inspireert om….noem maar op. Ik zal de waarheidselementen van al deze uitspraken niet ontkennen, maar ze zeggen meer over ons-zelf dan over Hem. Ik denk aan een regel van Dr. Oepke Noordmans: ‘De Zoon kent de ‘revers’ van de stof des levens; de onderkant van de planken van het wereldtoneel’.
Hij is voor alles de Verzoener van de schuld, de Overwinnaar van de dood. Dat is zo ingrijpend, dat het zelfs het licht van de zon in de schaduw stelt. Lezen we daarom in het laatste Bijbelboek die wonderlijke woorden: ‘En de stad, het nieuwe Jeruzalem, heeft de zon en de maan niet van node, dat die haar beschijnen, want de heerlijkheid Gods verlicht haar en haar lamp is het Lam’ (21: 23).
Genieten van de schepping. Jazeker, dat blijft staan. ‘Op de dag des oordeels zal de mens rekenschap moeten afleggen van alle goede dingen waarvan hij had kunnen genieten en het heeft gedaan…’.
Maar dat genieten stuit telkens tegen grenzen, brengt ons ook vaak in verlegenheid. Naast dat genieten is er een getroost worden door, een dankbaar zijn voor de herschepping: de Verlosser is gekomen, de Zonne der gerechtigheid…. ‘Ik ben het licht der wereld’, zegt Hij, ‘wie mij volgt, zal nimmer in de duisternis wandelen, maar hij zal het licht des levens hebben’.
Er is nog een element, broeders en zusters, dat in dit verband genoemd moet worden. Het is niet zonder gevaar om kriskras door de Bijbel heen te lopen, van Prediker naar Johannes en dan naar Openbaring. En toch: wie goed luistert, ontdekt dat de woorden overal samenstemmen in de ene melodie. Het licht des levens hebben… hoorden we zopas. Niet als een bezit, niet als een verdienste, maar als een geschenk, een genade. Dat licht geeft ook weer een uitstraling. Zegt Jezus daarom op een andere plaats in het Evangelie: ‘Gij zijt het licht der wereld!’ Niet: je moet zus of zo, evenmin: het zou fijn zijn als…, maar: ‘Gij zijt het licht der wereld’.
Een wonderlijke combinatie van gezichtspunten op deze tweede zondag in de Advent: het genieten van de schepping, de troost van de herschepping, en onderweg, als burger van twee werelden – de oude die ten einde loopt en de nieuwe die staat te komen – lichtbron zijn, door het Licht, de Zon, aangestoken. Eenvoudiger is het leven van een gelovige niet.

===   ===   ===

Prediker 12 (1)
Gehouden op
*zondagavond 12 oktober 1997 in Beekbergen
*zondagavond 26 oktober 1997 in Zwolle – Emmaus
Bijbellezing: Prediker 12: 1 – 7; 2 Timotheüs 2: 3 – 9

Dit laatste hoofdstuk van Prediker zet in met een werkwoord dat te denken en nog meer te danken geeft: gedenken! Het is een kernwoord, een sleutelwoord in de Bijbel. Het heeft, als ik een beeld mag gebruiken, de functie van stemvork. Stel je voor, een orkest als PJB of een koor als Sursum Corda, Hosanna of His Voice. Iedereen zet voor zichzelf ergens in, blaast, speelt, zingt er lustig op los. ‘t Kan mooi klinken, als je direct de goeie toonhoogte hebt, maar ’t kan ook zo vals klinken als een kraai. Je weet niet wat je hoort en hebt de neiging om gillend weg te lopen.
Gedenken heeft iets van een stemvork, zodat je niet uit de toon valt of van de wijs raakt. Het grijpt diep in. Het gaat je niet in de koude kleren zitten. Het is een dringend appèl om je te bekeren, en dat ligt ons niet zo, want: we zullen zelf wel uitmaken….enzovoort.
Gedenk dat je slaven bent geweest in dat ellendige land Egypte. Dus nooit meer hoog van de toren blazen, nooit meer op een ander neerzien, omdat jij toevallig een paar duizend gulden meer op de bank hebt.
Gedenk de sabbatdag, dat je die heiligt. Anders zou je misschien gaan denken dat je leeft om te werken.
Gedenk dat Jezus Christus uit de doden is opgewekt. Anders zou je misschien ook niet verder komen dan: dood is dood, en het leven – welk leven trouwens? – gaat verder.
Ook God gedenkt wonderlijkerwijze. Soms komen golven van toorn opzetten en vlagen van berouw dat Hij ooit iets in de mens gezien heeft. Ik kan mij daarbij wel iets voorstellen. Maar dan komt Hij weer tot Zichzelf, tot de diepste grond van Zijn wezen, door te gedenken, of door mensen tot gedenken opgeroepen te worden. Wonderlijk is dat: een God die door mensen – om zo te zeggen – aan Z’n jasje wordt getrokken: ‘Gedenk Uw barmhartigheid, Uw genade, Uw trouw!’ Hij gedenkt voor eeuwig Zijn verbond!
‘Gedenk Uw Schepper!’ Die woorden hebben, als je ze tot je door laat dringen (dat moet toch?; want gedenken is iets anders dan eventjes denken aan) die woorden hebben een enorme uitstraling.
Gedenk uw Schepper, dat betekent onder meer: goed dat je er bent! Waar, wanneer hoor je dat nog? Hans Bouma heeft er een prachtig boekje over geschreven: ‘Goed dat je er bent!’ Het lijkt heel simpel, heel gewoon, maar het is echt een wonder. Wie dat niet meer hoort van de ander, om je heen, die loopt leeg als een doorgeprikte ballon; die gaat twijfelen aan zichzelf en vraagt zich vertwijfeld af: Waar is het allemaal goed voor? Wie heeft me werkelijk nodig? Wie mist me eventueel? Het zijn de eerste stappen op de weg van de vermoeidheid, de grauwsluiers van mist en regen, waar de zon verdwijnt. ‘Goed dat je er bent!’
Waar dat niet meer opklinkt, daar verdwaalt een klein, kwetsbaar mens in een mallemolen van somberheid, in een tunnel van depressie. Dat leger van sombere, droefgeestige mensen wordt alsmaar groter. De wachtkamers van de psychiaters en psychologen zijn overvol. Zou het misschien ook samenhangen met het tanende geloof in God? Ik bedoel dat natuurlijk weer niet simpel, op de wijze van: twee geloofsaspro’s en u bent weer fit. Maar die woorden van Prediker hebben wel de functie van een stemvork, roepen je op tot bekering, schudden je wakker uit je neerslachtigheid en je gevoel van hopeloosheid. ‘Goed dat je er bent!’
‘Gedenk uw Schepper!’ Niet zomaar de Schepper van alle mensen, dieren en dingen, maar heel persoonlijk: ‘uw Schepper!’ Met andere woorden: jij bent niet een vlokje schuim, ergens uitgesprongen, niet een zeepbel, ergens opgeblazen, je bent niet een strootje mest op de akker van de toekomst. Je bent gewild van Hogerhand. Van Godswege wordt over jouw bestaan, hoe bouwvallig dan ook, gezegd: het is goed dat je er bent.
We zijn werk van Gods hand, wezens naar Gods hart, hoeveel hartzeer Hij ook van ons heeft. Dat hartzeer kun je aflezen aan de geschiedenis van Jezus Christus, die ten diepste heeft laten zien wie God is, wat Hij wil, en hoezeer wij, mensen, Hem ter harte gaan. Als dit grondbesef verloren gaat, wat gebeurt er dan met je leven en met de samenleving? Dan raakt alles in de knoop en in de war. Dan speelt ieder z’n eigen partij, zingt ieder haar eigen lied, maar er is geen touw aan vast te knopen. Het is een kakofonie, een heksenketel van geluiden. Ik snap er dan ook niets van dat mensen zo rustig kunnen praten over de godsdienst als een randverschijnsel, over kerkverlating, nou ja, jammer dan….
Wie zichzelf en de ander niet meer ziet in dit licht, van Hem die uw en mijn Schepper is, die opent de deur naar andere vertrekken, waarin mensen beschouwd worden als een nummer, als een winst, of een gebruiksobject, als een te verwaarlozen factor, als een nazaat van een kosmisch ongeval, als…ik weet niet wat, maar ik word van dit hele rijtje zo eindeloos somber en verdrietig. We doen onszelf en elkaar de das om, we knopen elkaar op, als we dit niet meer belijden en beleven: ‘gedenk uw Schepper!; goed dat je er bent!’
Zopas zei ik dat die woorden een uitwaaiering van betekenissen hebben, een enorme uitstraling. Behalve ‘goed dat je er bent’ zou je ook andere dingen naar voren kunnen halen: beseffen dat je voor God staat, niet alleen op zondag, maar ook op maandag, niet alleen als je de Bijbel openstaat, maar ook als je de krant opslaat, weten dus dat je verantwoording schuldig bent aan Hem die je gewild heeft, die je aanvaardt en bemint. Dat betekent ook dat je gedagvaard wordt voor Gods gericht: Wat heb je met jouw leven, Mijn geschenk gedaan? Wat heb je gedaan met de woorden van verzoening en vergeving die, om Christus’ wil, over de aarde uitgeroepen zijn? Uw Schepper, dat wil zeggen: ook Degene die het leven van al die mensen, groten en kleinen, gewild heeft, die kreperen van de honger, omdat het voedsel zo ongelijk verdeeld is; die elkaar uitmoorden, omdat de rijke landen er wapens in pompen, zodat de een z’n dood de ander z’n brood is. ‘Gedenk uw Schepper’. Dat wil ook zeggen: je realiseren dat alles wat groeit en is, niet berust op stom toeval, waarmee jij kunt doen wat je wilt, maar werk van Gods handen en dus heilig.
‘Gedenk dan uw Schepper in uw jongelingsjaren, voordat de kwade dagen komen en de jaren naderen, waarvan gij zegt: ik heb daarin geen behagen’. Wonderlijke woorden! Het heel bewust bezig zijn met het geloof in God, en alles wat daarmee samenhangt, schuiven we meestal door naar later. Dat heeft de tijd nog wel. Heel veel mensen beginnen er pas echt werk van te maken als hun krachten minder worden, als ziekte op de loer ligt, of al toeslaat, als de dood in het vizier komt. God is voor massa’s mensen alleen de laatste hulp bij ongelukken. En nu zegt Prediker: ‘Hoe eerder hoe beter! Oefen je in het geloof in de kracht van je leven! Wacht niet tot je zwakker en afhankelijk wordt!’
Ik denk dat ook heel veel stichtelijke boeken daarop inspelen. Ik vind dat een zwaktebod. Als kerk moet je alles in het werk stellen om mensen in de kracht van hun leven aan te spreken en niet in hun zwakheid. Dan wordt God een soort gatenvuller voor de dingen die we zelf niet voor elkaar kunnen krijgen, en dat is niet fair, het getuigt ook niet van moed. Breng deze overtuiging maar in op het terrein van de politiek, van de wetenschap, van de vragen en verlegenheden waarmee de samenleving worstelt.
Wat gebeurt er trouwens als je ouder wordt? Ik weet het uit verhalen en ontmoetingen, die mij diep raken. Sommigen verstaan de hoge kunst om ouder te worden en zelfs om echt oud te durven zijn. In een gesprekskring in de Vier Dorpen schreef ik onlangs het woordje ‘oud’ op een groot stuk papier. Ik vroeg de mensen om de tafel: welk woord schiet u daarbij als eerste verbindende schakel te binnen? Een onvergetelijke krans van woorden en een indringend gesprek.
Prediker is nogal somber over de ouderdom. Hij haalt vooral de negatieve punten naar voren en hij doet dat in beeldrijke taal. Eerst schildert hij de ouderdom naar het voorbeeld van een winterdag in Israel, volop in de regentijd: de zon wordt verduisterd, het licht is weg, ook de maan en de sterren zijn verdwenen. Er is alleen maar regen. De ouderdom als een verregende namiddag, met slierten mist en damp.
Een ander beeld is dat van een paleis. Daar lijkt het leven op. De wachters zijn de armen en de handen, maar zij krommen zich; de maalsters zijn de tanden en de kiezen, maar zij staken hun werk; de schone jongvrouwen die vroeger stralend uit de vensters keken zijn de ogen; de deuren naar de straat, de oren zijn gesloten; de stem wordt hoog en piepend…’.
Dat is niet de beste tijd om je Schepper te gedenken, zegt Prediker. Begin ermee in je jonge jaren. Dan kun je erop teren als je ouder wordt.
Zou Prediker ook bedoelen dat je ouderdom, door je Schepper vroegtijdig te gedenken, ook een andere kleur en glans krijgt? Dan overheersen niet meer de negatieve kanten, maar de positieve die je ontvangen hebt. In al je beperkingen mag je weten dat je bestaan in Gods hand geborgen is. dat God je de tijd geeft, zelfs over de grens van de dood heen.
Ik denk aan een gedicht van Wilma, waarin Christus wordt aangeduid als de ‘Man met de lantaren’:

‘Heer,
ik had gedacht nu ‘k oud geworden ben
te gaan langs lichte paden
met U, naast mij…
Maar Gij gaat voor mij uit,
de Man met de lantaren.
Rondom is duisternis,
voor mij, een voetstap slechts
in kleine krans van licht, niet meer.
Maar Gij kijkt telkens naar mij om,
of ik wel volg,
of ik nog weet…
Mijn Heer en God,
vergeef mijn tranen
en vergeet
dat ik zo wankelend U volg
na alles wat Gij voor mij deed’.

===   ===    ===

Prediker 12 (2)
Gehouden op
*zondagmorgen 26 december 1993, Tweede Kerstdag, in Hellendoorn
Bijbellezing
Prediker 12: 1 – 7; Lucas 2: 25 –32

Kun je dat wel maken: Prediker uitnodigen op het Kerstfeest? Wat weet zo’n man nou van de engelen en de herders, van de wrede koning Herodes en die vreemde koninklijke figuren, wijzen uit het Oosten? Wat weet zo’n man nou… – maar hier begin ik toch een beetje te aarzelen – …van het Kind dat geboren is?Het Oude Testament ademt – is zwanger – van de Messias, de Christus. Dus ook Prediker heeft tenminste enig vermoeden van Hem. Blijft de vraag: moet je zo’n man een voorname plaats en uitgebreid het woord geven op het Kerstfeest, ook al is het nu dan de tweede dag? Ik heb er echt mee gezeten. Ik wist ongeveer wat hij zou gaan zeggen. De tekst van z’n toespraak hebben we al lange tijd in ons bezit. ’t Is ook bekend waar hij inzet en stopt: het eerste deel van het laatste hoofdstuk, want daar is hij en zijn wij een vorige keer gebleven.
Is dat zo’n duidelijke kerstboodschap? ’t Gaat over de zwier van de jeugd en over de zorgen, de zwarigheid van de ouderdom. Ja, misschien valt Prediker wat uit de toon. Maar een andere overweging telt toch ook zwaar: Prediker is maandenlang in onze kring geweest. Hij is nog niet uitgesproken. En nu zou je moeten zeggen: ‘’t Spijt me! Kerst is andere koek! Misschien trekken we u volgend jaar nog eens aan de jas.’ Dat kun je toch ook niet maken… Vandaar!
De kerstboodschap, in ieder geval: de boodschap op het Kerstfeest van Prediker. Heel apart. Misschien wel een verademing.
‘Gedenk dan uw Schepper in uw jongelingsjaren…’. Zo begint de tekst van Prediker dit keer. Het haakt in op het stukje dat we een paar weken geleden, ook op zo’n bijzondere dag, 5 december, gehoord hebben: over het licht dat zoet is en over de zon, aangenaam voor de ogen; over het genieten en over het gericht; over de zon die wel bruin, maar niet zalig maakt. Daar borduurt Prediker nu op voort: ‘Gedenk dan uw Schepper in uw jonge jaren’.
Gedenken, wat houdt dat in? ’t Is een heel geladen woord in de Bijbel. Het heeft, als ik dat beeld mag gebruiken, de functie van een stemvork. Iedereen zet voor zichzelf ergens in, blaast, speelt, zingt er lustig op los. ’t Kan mooi klinken, als je direct de goeie toonhoogte had, maar ’t kan ook zo vals klinken als een kraai; je weet niet wat je hoort!
Gedenken heeft iets van een stemvork, om in de maat en op toon te blijven. Anders gebeuren er gekke, dwaze dingen. Gedenken gaat je, met andere woorden, niet in de koude kleren zitten. Het is een dringend appèl om je te bekeren, en dat ligt ons niet zo, want: we zullen zelf wel uitmaken…
Gedenk dat je slaven bent geweest in dat ellendige land Egypte! Gedenk de sabbatdag, dat ge die heiligt! Gedenk dat Jezus Christus uit de doden is opgewekt!
Ook God gedenkt wonderlijkerwijze. Soms komen golven van toorn opzetten en vlagen van berouw dat Hij ooit iets in de mens gezien heeft. Maar dan komt Hij weer tot Zichzelf, tot de diepste grond van z’n wezen, door te gedenken of door mensen Hem tot gedenken oproepen: Hij gedenkt voor eeuwig Zijn verbond! Gedenk Uw barmhartigheid, Uw genade, Uw trouw!
Dat woordje gedenken, door Prediker aangereikt, daar zou je best eens werk van kunnen maken op het Kerstfeest. Alleen om dit ene woordje is het goed dat die wonderlijke Prediker in de kring zit. Wij gedenken de komst van Christus op deze wereld. Maar als gedenken nou iets van een stemvork, en veel van bekering heeft, wat betekent het dan op dit Kerstfeest anno 1993?
Denk je alleen maar terug aan dat aandoenlijke tafereel: een man, een vrouw en een kind, ver van huis en haard, vreemdelingen in een grote, vijandige, onberekenbare wereld.
‘Denken aan’ geeft je de vrijheid om, na een kortstondige ontroering, straks weer de oude draad op te pakken, maar bij ‘gedenken’ lukt je dat niet.
Terug naar Prediker, want hij kan ons veel meer vertellen. ‘Gedenk uw Schepper’. Nou ga ik niet diepzinnig doen, dat kan ik trouwens ook helemaal niet, maar die paar woorden hebben een enorme uitstraling. Gedenk uw Schepper, dat betekent onder meer: goed dat je er bent. Waar, wanneer hoor je dat nog? Hans Bouma heeft er een prachtig boekje over geschreven: ‘Goed dat je er bent’. Het lijkt heel simpel, heel vanzelfsprekend, maar het is een wonder. Wie dat niet meer hoort van de ander, die loopt leeg als een doorgeprikte ballon; die gaat twijfelen aan zichzelf, en vraagt zich steeds sterker af: waar is het allemaal goed voor?; wie heeft me werkelijk nodig?; wie mist me eigenlijk? Het zijn de eerste stappen op de weg van de vermoeidheid, de grauwsluiers van mist en regen, waar de zon verdwijnt. ‘Goed dat je er bent!’ Waar dat verdwijnt, daar verdwaalt een klein, kwetsbaar mens in een mallemolen van somberheid, in een tunnel van depressie. Dat leger van sombere, droefgeestige mensen wordt almaar groter. De wachtkamers van de psychiaters en psychologen zitten overvol. Zou het misschien ook samenhangen met het tanende geloof in God? Ik durf het haast niet hardop te zeggen, want de meeste mensen zullen je aankijken alsof je gek bent. Ik bedoel het natuurlijk niet zo simpel, als zou je als gelovige immuun zijn voor allerlei problemen. Integendeel, denk ik. Maar die woorden van Prediker hebben wel de functie van een stemvork, roepen je op tot bekering, schudden je wakker uit je neerslachtigheid en je gevoel van hopeloosheid. ‘Gedenk uw Schepper’.
Niet zomaar de Schepper van alle mensen, dieren en dingen, maar heel persoonlijk: uw Schepper! Met andere woorden: jij bent niet een vlokje schuim, ergens uitgesprongen, niet een zeepbel, ergens opgeblazen, je bent niet een strootje mest op de akker van de toekomst. Je bent gewild, van Hogerhand. Van Godswege wordt over jouw bestaan, hoe bouwvallig dan ook, gezegd: Het is goed dat je er bent!
We zijn werk van Gods handen, wezens naar Gods hart. Als dat besef verloren gaat, wat gebeurt er dan met je leven en met de samenleving? Dan raakt alles in de war en in de knoop. Misschien mag je wel zeggen: dan raakt alles verkankerd. Ik snap er dan ook geen barst van dat mensen zo rustig kunnen praten over de godsdienst als een randverschijnsel, over kerkverlating, nou ja, jammer dan…..
Wie zichzelf en de ander niet meer ziet in dit licht, van Hem die uw en mijn Schepper is, die opent de deur naar andere vertrekken, waarin mensen beschouwd worden als een nummer, als een winst- of een gebruiksobject, als een te verwaarlozen factor, als nazaat van een kosmisch ongeval, als …..ik weet niet wat, maar ik word van dit hele rijtje zo eindeloos somber en verdrietig. We doen onszelf en elkaar de das om, we knopen elkaar op, als we dit niet meer belijden en beleven: ‘Gedenk uw Schepper!’; ‘Goed dat je er bent!’
Zopas zei ik dat die woorden een uitwaaiering van betekenissen, een enorme uitstraling hebben. We hebben er een genoemd: ‘Goed dat je er bent!’, maar je zou ook andere dingen naar voren kunnen halen: beseffen dat je voor God staat, niet alleen op zondag, maar ook op maandag, niet alleen als je de Bijbel openslaat, maar ook als je de krant opslaat; weten dat je dus verantwoording schuldig bent aan Hem die je gewild heeft, die je aanvaardt en bemint, dat je gedagvaard wordt voor Gods gericht: Wat heb je met jouw leven, Mijn geschenk, gedaan? Je realiseren dat alles wat groeit en is, niet berust op stom toeval, waarmee jij kunt doen wat je wilt, maar werk van Gods handen, en dus heilig.
‘Gedenk uw Schepper’. Toch maar goed dat Prediker in de kring zit en zijn boodschap overbrengt. Zou hij vreemd opkijken als hij zou horen: de Schepper is zo gek met ons, dat Hij zelf als mens gekomen is om al het kwade te verzoenen, al het boze te overwinnen, om al het donker te doorlichten? Zou Prediker er vreemd van opkijken? Ik denk van niet. Misschien zou hij wel zeggen: bij deze God sta je telkens voor verrassingen; bij Hem kom je nooit op de koffie, je staat nooit in je hemd. Hij zou het Groot-Gloria ‘Ere zij God’ zomaar meezingen…!
‘Gedenk dan uw Schepper in uw jongelingsjaren, voordat de kwade dagen komen en de jaren naderen, waarvan gij zegt: Ik heb daaraan geen behagen’. Wonderlijke woorden. Het heel bewust bezig zijn met het geloof in God, en alles wat daarmee samenhangt, schuiven we meestal door naar later. Dat heeft de tijd nog wel… Heel veel mensen beginnen er pas echt werk van te maken als de dood in het vizier komt. God is voor massa’s mensen alleen de laatste hulp bij ongelukken.
En nu zegt Prediker: Hoe eerder hoe beter! Oefen je in het geloof in de kracht van je leven, en wacht niet tot je zwakker en afhankelijk wordt. Wat gebeurt er als een mens ouder wordt? Ik weet het uit verhalen. Sommigen verstaan de hoge kunst om ouder en zelfs oud te zijn. Anderen hebben er de grootste moeite mee. Daarover zouden we eens verder van gedachten moeten wisselen.
Prediker is nogal somber over de ouderdom. Hij haalt vooral de negatieve punten naar voren, en hij doet dat in beeldrijke taal. Eerst schildert hij de ouderdom naar het voorbeeld van een winterdag in Israël, volop in de regentijd: de zon wordt verduisterd, het licht is weg, ook de maan en de sterren zijn verdwenen. Er is alleen maar regen. De ouderdom als een verregende namiddag, met slierten mist en damp.
Een ander beeld is dat van een paleis. Daar lijkt het leven op. De wachters zijn de armen en de handen, maar zij beginnen te beven; de sterke mannen zijn de benen, maar zij krommen zich; de maalsters zijn de tanden en de kiezen, maar zij staken hun werk; en de schone jonkvrouwen, die vroeger stralend uit de vensters keken zijn de ogen; de deuren naar de straat, de oren, zijn gesloten; de stem wordt hoog en piepend…Dat is niet de beste tijd om je Schepper te gedenken, zegt Prediker. Begin ermee in je jonge jaren. Dan kun je erop teren als je ouder wordt.
Zou Prediker ook bedoelen dat je ouderdom, door je Schepper te gedenken, in het licht van God dus, ook een andere kleur en glans krijgt? Dan overheersen niet meer de negatieve kanten, van wat je mist, maar de positieve dingen, die je ontvangen hebt? Zou daar niet het geheim liggen van die twee oude mensen, rondom het kind Jezus? Simeon zingt: ‘Nu laat Gij, HERE, Uw dienstknecht gaan in vrede, naar Uw Woord’. En Anna, de profetes spreekt over dit Kind tot allen, die voor Jeruzalem verlossing verwachten. De dagen mogen dan verregend zijn, de wolken zwaar en zwart, maar er is iets gebeurd, dat mijnheer Zwaving nu laat horen en dat we straks samen zingen: Gezang 26.

===    ===   ===

Prediker 12 (3)
Gehouden op
Oudejaarsavond 1993 in Hellendoorn
Bijbellezing
Prediker 12: 8 – 14; Romeinen 14: 7 – 12

Deze kerk heeft een eeuwenoude geschiedenis. Wat er vroeger, pakweg in 1750, gezegd en gedaan is, is voor een deel bewaard gebleven en ook geboekstaafd. Door de goede zorgen en de noeste arbeid van mevrouw Hekkert en mijnheer Ter Avest is het archief op orde gebracht.
In 1750, om dat jaar nog even aan te houden, werd alles met sierlijke letters beschreven in het kerkeraadsboek. Met zo’n boek kon je jaren vooruit. Kom daar vandaag eens om! Moet je eens kijken wat we aan papier binnen krijgen en produceren. De verzameling van een jaar is niet te tillen. Is dat verkeerd? Je kunt de klok niet terug zetten. er wordt een stortvloed van informatie over ons uitgegoten. We bestoken elkaar met wetenswaardigheden over dit en dat en honderdduizend dingen meer. Per jaar komen er meer dan een half miljoen nieuwe titels van boeken bij. Over de spijsvertering van de langpootmug tot aan de kraters op de planeet Mars, en alles wat er tussen zit.
In de dagen van Prediker, ver voor de uitvinding van de boekdrukkunst, was die papierwinkel eigenlijk niets vergeleken bij de onze, maar toen liet hij al een waarschuwing horen: ‘Er is geen einde aan het maken van veel boeken en veel doorvorsen is afmatting voor het lichaam’.
Is dat een uitnodiging en een aanmoediging om maar dom te blijven en nergens over na te denken? In geen geval. Prediker heeft zich, blijkens de voorgaande hoofdstukken, overal in verdiept, grondig nagedacht, boeken verslonden om een beetje wegwijs te raken in deze bonte, boeiende, vaak ook barre wereld.
Wie vandaag de dag een beetje bewust leeft doet niet anders. Je kunt natuurlijk niet alles lezen, maar je kunt – met al die bibliotheken en die altijd-maar-doorgaande informatiestroom – wel de vraag stellen: wat zijn we nu echt wijzer geworden? Ja, natuurlijk, heel veel vragen van vroeger hebben een antwoord gekregen, maar onderweg zijn er eindeloos veel vragen bij gekomen. Van het kleinste atoom – waarvan we vroeger dachten dat het echt het kleinste deeltje was; atoom betekent ook ondeelbaar – tot het uitdijend heelal, waar je echt duizelig van wordt.
Zijn we echt wijzer geworden, als het gaat om de wereld om ons heen en de wereld die we zelf zijn? De werkelijkheid wordt wellicht steeds wonderbaarlijker.
Wat zegt Prediker nu aan het eind van z’n zoektocht? ‘Van al het gehoorde is het slotwoord…’. Waarom niet gewoon: van al het gelezene? Er zijn mensen die veronderstellen dat deze laatste verzen toegevoegd zijn door iemand anders. In een tijd, waarin dit merkwaardige geschrift al werd voorgelezen in de eredienst, op bijzondere dagen. Vandaar: al het gehoorde.
’t Kan ook zijn, en dat lijkt mij waarschijklijker, dat Prediker zelf aan het woord is. Eeuwenlang werd er hardop gelezen. Dat is zo’n goeie methode! De woorden in je opnemen en door je eigen adem weer naar buiten laten gaan. Dan kunnen ze hun werk van binnen veel beter doen dan wanneer je stilletjes en steeds sneller met je ogen langs de regels gaat. Daarom dus: ‘Van al het gehoorde…’.
Prediker heeft al die boeken, toentertijd op de markt, met een XX vermeerderd. Het is na nogal wat vijven en zessen, na allerlei zorgelijk en zwaar gepraat, toch in de canon opgenomen. De canon, dat wil zeggen: de lijst van geschriften, doorademd door de Geest, doortrokken door Gods liefdeslied.
Wat hebben we zoal gehoord van Prediker? In deze ruimte is hij na de zomervakantie uitvoerig aan het woord geweest. Ook als u niet alles of bijna niets gehoord hebt zal het portret, het verhaal van Prediker u niet onbekend zijn.
Laten we eens terug-luisteren. Op deze Oudejaarsavond zijn we sowieso in de stemming om achterom te zien. Wat mij – en ik hoop dat u deze ervaring herkent – wat mij zo mateloos boeit, is het ruige realisme, de ontwapenende eerlijkheid van Prediker. De wereld is raadselachtig en het leven is ondoorgrondelijk. Dat zullen talloze mensen beamen, maar ze zetten er een schoon scherm voor, ze geven er een stichtelijke draai aan, of ze bedekken alles met de zogeheten mantel der liefde, bestikt met Bijbelteksten of met goedbedoelde woorden van elders.
Prediker zit nergens aan te frunniken of te friemelen. Hij stuit op steeds meer dingen, waar hij geen weg mee weet, geen licht in ziet. Dat zegt hij dan ook eerlijk. Hij maakt de dingen niet mooier dan ze in werkelijkheid zijn.
’t Is een verademing om zulke mensen te ontmoeten. We zijn bijna allemaal optuigers, versierders van de werkelijkheid, zoals die zich aan ons voordoet. Prediker blijft doorvragen, zonder zich met welk kluitje dan ook in het riet te laten sturen. Prediker is niet tevreden met zoethoudertjes, snoepjes bij de levertraan zogezegd; hij laat zich ook niet in een roes brengen, waarin je de zaken niet meer zo scherp ziet en geneigd bent om te zeggen: Nou ja, toe dan maar, zo zal het wel ongeveer wezen….
Terugluisteren naar de woorden van Prediker. Terugkijken, terugluisteren naar het jaar 1993, We hebben eindeloos veel gehoord en gezien, we hebben ook enorm veel papier -kranten, tijdschriften, boeken – kunnen verslinden. Zijn we er veel, echt wijzer van geworden? Wat heeft je nou echt geraakt? Wat is een wezenlijke bijdrage geweest om mens te kunnen zijn?
Het klinkt allemaal tamelijk diepzinnig , maar dit onderscheidt ons toch van een kip, een koe, een kraai, dat we kunnen nadenken over onszelf, dat we ons kunnen afvragen: Wat is de zin, het doel van dit alles, aangenomen dat er ergens een zin, een doel is? Wat zou uw en mijn slotsom zijn van al die indrukken?
Ik zou het niet zo gauw kunnen zeggen. Ik word in geen geval optimistischer of vrolijker van alles wat ik zie, hoor en lees. In de vorige eeuw dacht men in brede kringen: Onze beschaving klimt steeds hoger en de wetenschap komt nog zo ver, dat alles doorzichtig wordt. Er zijn nog altijd zulke dromers als laatsten der Mohikanen, maar de beide wereldoorlogen en alles wat er daarna gebeurd is, hebben dit optimisme aan flarden geschoten. En zo sjokken we maar verder, het oude jaar uit, het nieuwe jaar in. Maar… stel je voor dat er wel iets wezenlijke te zeggen, te zingen, te geloven en te beleven is! Luister nou eens, wat Prediker ons aanreikt: ‘Vrees God en onderhoud zijn geboden!’ Temidden van alle raadsels en blinde vlekken, alle open vragen en al het ondoorzichtige leed, twijfelt Prediker niet aan het bestaan van God. Hij zou wellicht eerder aan zichzelf gaan twijfelen, dan aan God. Als je deze verhouding van mens tot God en andersom: God tot mens, niet meer laat gelden, dan wordt alles in het platte vlak getrokken; een heleboel vragen en spanningen verdwijnen, alles wordt enorm versimpeld. De hoogste wijsheid is dan: Zo gebeuren de dingen nou eenmaal, Joost mag weten waarom, probeer er maar wat van te maken…
Prediker blijft een gelovige bij de gratie Gods, en de eredienst is hem hoogst heilig. Het woordje God is dan ook geen leeg begrip, dat ieder naar eigen believen kan invullen. In de eredienst, waar de Schriften opengaan, worden de lijnen van Gods gelaat uitgetekend: niet een hogere macht, niet een onpersoonlijk Opperwezen, niet een geheimzinnige oerkracht, maar de God van Abraham, Isaac en Jacob, de God van het verbond, en – mogen wij zeggen – de Vader van Jezus, de Christus.
Vrees God, dat wil zeggen: laat Hem God zijn, op de wijze die Hij verkiest! Probeer Hem niet te modelleren, te kneden naar jouw eigen, menselijk beeld, want dan heb je zomaar een afgod in handen en voor ogen; respecteer Hem in Zijn eigenaardigheid, laat Hem in Zijn eigen waarde, ook als Hij wegen gaat en vormen van openbaring kiest, die jou niet zo liggen. Vrees God, ook als Hij de gestalte aanneemt van een Kind, als Hij zich vereenzelvigt met een Man van Smarten, zelfs als Hij wordt weggehoond en weggewerkt aan een kruis. Vrees God en onderhoud Zijn geboden!
Wat goed of kwaad is hangt niet af van jouw smaak of voorkeur, want je rekent toch altijd naar jezelf toe, maar hangt af van Zijn oordeel, hangt aan Zijn Woord. Waar die grens tussen goed en kwaad loopt, is niet altijd even helder. Dat behoort ook tot al het gehoorde van Prediker. Hij zegt immers in hoofdstuk 7: ‘Wees niet te zeer rechtvaardig en gedraag u niet al te wijs; waarom zoudt gij u zelf tot verbijstering brengen? Wees niet te zeer goddeloos en wees geen dwaas, waarom zoudt gij sterven voor uw tijd?’
En waar loopt die grens vandaag de dag op het gebied van de sociale zekerheid, de belastingwetgeving, gelijke kansen voor iedereen, het asielbeleid, de verdeling van de grondstoffen en de vruchten van deze wereld, enzovoort?
En toch, wie het verschil tussen goed en kwaad verdonkeremaant, pleegt verraad aan alles. ‘Onderhoud Zijn geboden!’ Dat vergt oefening, kennis van zaken, humor, geduld. Met andere woorden – van de apostel Paulus – ‘Tracht te verstaan wat de wil des HEREN is’.
Prediker noemt nog een ding, als slotsom van al het gehoorde. Goed en kwaad zullen eens definitief gescheiden worden. De beul zal niet altijd een voorsprong houden op het slachtoffer. God brengt voorgoed scheiding aan in het gericht: ‘Want God zal elke daad doen komen in het gericht over al het verborgene, hetzij goed, hetzij kwaad’. Het gericht, dat klinkt onheilspellend en naargeestig. En toch…, het is de fleur van onze menselijkheid, wat deftiger gezegd: de kroon van de humaniteit. Ons bestaan, ons doen en laten wordt serieus genomen. De tijd staat onder de hoogspanning van Gods eeuwigheid. Dat geeft juist de moed, de inspiratie om aan de slag te gaan, de geboden te onderhouden, God te vrezen, wetend dat ons bestaan niet zomaar vervluchtigt, in het niets verdwijnt, maar dat we verantwoording zullen moeten afleggen, antwoord geven op vragen zoals: Waar was je? Wat deed je? Was je wel iemand? Wat heb je met al het gehoorde, met Mijn woorden gedaan?
De blijde wetenschap dat de Rechter onze Redder is, maakt alles alleen maar spannender en meer uitdagend.
Wat is uw slotsom van dit jaar 1993 en wat verwacht u van het jaar dat komt? Ik weet niet beter te doen, dan deze woorden van Prediker ter harte en ter hand te nemen. Nog eens: een slotsom is iets anders dan een sluitend betoog, dat als een loper op alle sloten past. Maar temidden van alle lichtpunten en donkere vlekken, met de snippers en de rafels van zoveel dingen in onze handen, met al onze littekens en deuken houden we vast aan God, die te vrezen is, aan de geboden, die onderhouden mogen worden, aan het gericht, dat komt. Al doende zullen we ontdekken dat wíj niet zozeer vasthouden aan…, maar dat we zelf vastgehouden worden, ook in het nieuwe jaar, anno Domini 1994