Marchal


20. Spreuken

Spreuken 17
Gehouden
*zondagavond 26 mei 2002 in de GROTE KERK in Apeldoorn
Bijbellezing: O.T. Spreuken 17:13-17; N.T. Filippenzen 2:5-11

‘Een vriend heeft te allen tijde lief, maar een broeder wordt voor de nood geboren.’ Een spreuk uit het bijbelboek waarin er meer verzameld zijn: Spreuken. Er is blijkbaar zo vaak sprake van dat het verdicht is tot een min of meer vaste regel. Om er dichterbij te komen, noem ik twee voorbeelden. Eerst van een dichter, dan van mijzelf. Kees van Baardewijk woont in Apeldoorn. Hij schrijft kostelijke stukjes, uit het leven gegrepen, ook uit het leven van een gelovige. Een van zijn versjes – zo noemt hij zijn pennenvruchten in alle bescheidenheid – kun je lezen als een commentaar bij de spreuk over een vriend, die te allen tijde liefheeft, en een broeder, voor de nood geboren. Het gaat over een begrafenis waarbij collega Duko Noordmans de wijze raad meegeeft: ‘Als u straks afscheid neemt, zeg dan niet: “Ik kom gauw!” Doe het maar.’ Van Baardewijk schrijft in ditzelfde verband: ‘Toen ze hem achterlieten / in de aarde, / keken ze meermalen / dierbaar om. / Al gauw daarna / viel zij in een diep gat: / niemand keek naar haar om.’ Een vriend heeft te allen tijde lief, maar een broeder wordt voor de nood geboren…
Nog een voorbeeld om dichterbij te komen, uit mijn eigen leven. Veertien jaar geleden zag ik mijn beste vriend verongelukken. Het gebeurde terwijl ik erbij stond. Ik was kapot. Wie is de pastor voor de dominee, die ook een mens is zoals iedereen? Ik heb heel veel vrienden, maar ik zal diegene niet vergeten die, zodra hij dat slechte nieuws hoorde, op de stoep stond om te vragen: ‘Hoe is het nou met jou?’ We zaten geruime tijd getweeën. Hij deed een gebed met en voor mij, zo echt dat alleen een broeder zoiets kan en wil; voor de nood geboren.
Hoe zit het trouwens met uw vrienden, aangenomen dat u die heeft? Er zijn immers ook mensen – ik vrees: heel veel! – als die man van wie het Evangelie vertelt: 38 jaar ziek, zijn dagen slijtend bij het badwater van Siloam, die eerlijk moet bekennen: ik heb niemand…
Hoe zit het dus met uw vrienden? (Ik houd niet van zulke retorische vragen, vooral niet in de kerk. Ooit zei een jongen: ‘Onze dominee stelt vragen waar ik nooit op zou komen en de vragen waar ik echt mee zit, komen zelden of nooit aan bod.’ Het verhaal gaat ook dat een voorganger die vraag stelde en helemaal van slag raakte toen er iemand inderdaad opstond en recht-toe-recht-aan antwoord gaf.) Je behoort doorgaans algauw tot de categorie van vrienden, vooral als de zon schijnt. Je hebt een gezellig praatje tijdens een feestje, je staat samen op een camping en deelt allerlei leuke dingen, je gaat een avondje uit en je hebt bij kaarslicht en een glaasje een openhartig gesprek… Is dat allemaal niks? Ik zal de laatste zijn om zoiets te zeggen. Wees er dankbaar voor en zuinig op als je elkaar nader komt. Het leven is toch al zo hard en haastig en hebberig dat vrienden een opwarmer, een opsteker zijn. Ik wil niet flauw zijn en vooral geen roet in het eten gooien, maar de vraag blijft wel staan: hoe ver en hoe diep gaat die vriendschap?
In deze spreuk is sprake van een vriend die te allen tijde liefheeft. Ik denk niet dat het gaat om een allemansvriend die nooit van slag raakt, nooit van zijn stuk, nooit in verlegenheid. Voor alle situaties heeft hij een passend woordje dat je zelf ook wel kunt bedenken: goed maar niet gek, moed verloren al verloren, na regen komt zonneschijn, of – met een godsdienstig tintje – vraag niet waarom, maar waartoe; de mens wikt, maar God beschikt.
Als je deze voorspelbare reacties, hoe goed ook bedoeld, op je laat inwerken en de balans opmaakt, herken je de verzuchting van een student in de theologie in Engeland die zijn hoogleraar hoorde oreren en toen zei: ‘It may be true, but is it real?’ Het kan wel waar zijn, maar is het ook écht? Later moest die student – wie weet – aan het werk in de slums, de achterbuurten van Londen. Of misschien zag hij zich al zitten aan het sterfbed van een moeder met drie jonge kinderen.
Een vriend heeft te allen tijde lief, maar een broeder is voor de nood geboren. Een broeder is dus een vriend die ook en vooral in de diepte, in het donker niet verstek laat gaan. Iedereen keek naar hém om, schreef Kees van Baardewijk, en zei bij het afscheid – terwijl Noordmans er niet bij was om te waarschuwen – ‘Ik kom gauw!’ Maar: ‘Al gauw daarna / viel zij in een diep gat: / niemand keek naar haar om.’
We zijn tot nu toe in het platte vlak gebleven. U denkt misschien: ‘Eindelijk komt de geestelijke aap uit de mouw.’ U hoeft niet bang te zijn dat ik nu ga zweven of een reuzenzwaai maak aan de geestelijke rekstok. De God van wie de Bijbel getuigt, is niet zweverig, ook niet zielig, misschien wel veel minder religieus dan wij zijn. Hij heeft een merkwaardige voorkeur voor het volle leven, vooral als het onder druk staat, scheuren vertoont of aan flarden ligt. Als je het woordje ‘Vriend’ en het woordje ‘Broeder’ in die regel ‘Een vriend heeft te allen tijde lief, maar een broeder is voor de nood geboren’ met hoofdletters schrijft, kom je heel dicht bij het bijbelse profiel van God. Een God als vriend die te allen tijde liefheeft, lijkt verdacht veel op de figuur van Onze-Lieve-Heer, die vrijwel overal goed voor is.
Okke Jager, een meester in korte, kernachtige spreuken en uitspraken, schreef terecht: ‘God is te goed om overal goed voor te zijn.’ De lieve heer komt alom ter sprake, soms te pas, meestal te onpas. Je krijgt dan zomaar een mengelmoes, een hutspot van al te menselijke, bovenmenselijke dingen. Die emoties hadden, hebben bij zoveel mensen een religieuze lading. We zijn blijkbaar ongeneeslijk religieus en zoeken, met de moed van de hoop en meer nog: met de moed van de wanhoop naar mensen en dingen die ons, als een magneet, optrekken uit het platte vlak. Weer de vraag van die student uit Engeland: ‘It may be true, but is it real?’ Het is misschien wel waar, maar is het écht? Al die commotie, die emotie raakt mij diep omdat het de hunkering, het hartzeer, het heimwee van mensen onthult.
Ik zeg er dus geen kwaad woord over, maar de goede woorden zijn, naar mijn diepste overtuiging, ergens anders te vinden. De levende God heeft het profiel van de Broeder die voor de nood geboren is. Aan zo’n God hebben we niet gedacht, van zo’n God hebben we niet gedroomd. Niet iemand die ons ontheft aan de aarde, maar die Zelf op de aarde komt, in de modder en de misère van ons bestaan, om hier en zo te zeggen wie Hij is, wat Hij met ons voorheeft. In de gestalte van Jezus Christus, sprekend Hem, heeft Hij, God, Zijn diepste Woord gesproken, Zijn hart tot op de bodem onthuld.
De apostel Paulus heeft dat wonder bezongen in een lied, opgenomen in zijn brief aan de Filippenzen, toentertijd een stad in Griekenland. Het is nog steeds van kracht: een God die onze Broeder is, voor de nood geboren. De nood van de schuld, de angst, de pijn, de dood. Niet om dit alles even (!) op te lossen of weg te nemen, maar om het te doorlichten met Zijn trouw, Zijn weergaloze liefde. André Troost heeft dit lied van de apostel Paulus op deze wijze verwoord: ‘Hij droeg gehoorzaam en geduldig / de last der zonde, zwaar en groot; / hoog aan het kruis heeft Hij onschuldig, / verhoogd, Hem met een Naam gekroond / die niemand ongenoemd kan laten, / die boven alle namen troont – / opdat zich elke knie zou buigen / in naam van Jezus, God ter eer, / en alle tongen zouden juichen: / geloofd zij Christus, onze Heer.’