Marchal


9. 1 Samuel

1 Samuel 1
Gehouden
*zondagmorgen 20 oktober 1974 in Folsgare
*zondagmorgen 19 juli 1987 in Hellendoorn
Bijbellezing: 1 Samuel 1: 1 – 18

Misschien mag ik ter inleiding en – naar ik hoop – ter verduidelijking iets over mijzelf vertellen. Ik heb een kaartsysteeem waarin ik alles wat ik lees en bestudeer opschrijf, zodat ik het later gemakkelijk terug kan vinden.
Dat doe ik ook met de krant, die we dagelijks onder ogen krijgen. Om de zoveel tijd blader ik de oude klanten nog eens door; ik knip de artikelen uit die, naar mijn inzicht, belangrijk zijn en bewaar deze knipsels in mappen.
Met behulp van het kaartsysteem kan ik het later nog eens lezen: voor dit en dat onderwerp, zie die en die map. Bij het doorkijken van de oude kranten doe ik telkens een merkwaardige ontdekking. Het nieuws dat op een bepaalde dag de voorpagina haalde en daar met grote woorden en vette letters werd afgedrukt blijkt, na korte tijd, weinig of geen effect meer te hebben; niemand praat of denkt er meer over; het is opgekomen, het heeft even geblonken en is toen weer in het niet verzonken. Wat werkelijk belangrijk nieuws was, lichtgevend voor het heden en baanbrekend voor de toekomst stond ergens op een binnenpagina of werd in het geheel niet meer vermeld.
Ik zeg dit niet om de mensen van de pers, die we wel dagelijks in onze voorbeden mogen gedenken, te kort te doen. Ik zeg dit omdat het wellicht typerend is voor onze wijze van leven.
We zijn, zoals, ik meen Evenhuis het in de Leeuwarder Courant uitdrukte, met z’n alles aan het ‘ver-Tros-sen’: we leven bij het amusement, de sensatie van het ogenblik, zonder ons te verdiepen in de wortels van het verleden en de vruchten voor de toekomst. We worden dagjesmensen, in plaats van pelgrimerend volk van God, dankbaar voor toen (het verleden), verantwoordelijk voor nu (het heden), uitziende naar straks (de toekomst).
Geen wonder dat er zo weinig oog is voor Gods geschiedenis met ons, mensen; zo weinig oor voor Gods nieuws aan ons, mensen. Deze God gaat niet luidruchtig en spectaculair zijn gang. Hij gaat te werk, zoals de profeet Jesaja van de Knecht des HEREN schrijft: ‘Hij zal niet schreeuwen, noch Zijn stem verheffen, noch die op de straat doen horen’. Maar zo maakt Hij geschiedenis, zo vertelt Hij blijvend nieuws: ‘Het geknakte riet zal Hij niet verbreken en de rokende vlaspit zal Hij niet uitdoven’.
Deze geschiedenis, dit nieuws, ontdekken en ontvangen we wanneer we luisterend op weg gaan in het boek Samuel. Het eerste hoofdstuk is op het eerste gezicht en eerste gehoor een weliswaar spannend en aandoenlijk, maar weinig schokkend verhaal. Het heeft iets weg van een roman met een happy end, een gelukkig slot. Hebben wij, na zoveel eeuwen, er nog een boodschap aan?
Laten we ons niet verkijken, ons niet vergissen. Door deze zeer menselijke familiegeschiedenis, maakt God geschiedenis tot op de dag van vandaag. In de omgang met deze gewone, door velen verachte en gesmade vrouw Hanna, tekent God de lijnen van Zijn gelaat, brengt Hij Zichzelf ter sprake, hartverwarmend en hoopgevend voor ieder die het feest.
De boeken Samuel staan in de Hebreeuwse Bijbel na het boek Richteren. In deze volgorde moeten we ze ook lezen. In 1 Samuel 1:1 vat God de draad van het slot van Richteren weer op. Het boek Richteren eindigt met de veelzeggende woorden: ‘In die dagen was er geen koning in Israël; ieder deed wat goed was in zijn ogen’.
Dat is verbijsterend. Israël was en is uitverkoren, niet ten koste van anderen, maar ten gunste van allen: om een licht, een zegen te zijn voor alle volkeren. Deze goddelijke plannen leden telkens weer schipbreuk. In plaats van de wil van God te doen deed ieder wat goed was in zijn eigen ogen. De wil van God voert ten leven, maar de eigen wil leidt tot chaos en verwildering. Hoe zal God nu reageren? Op de wijze van: boontje komt om zijn loontje, de liefde kan niet altijd van een kant komen?
Nee, ook ‘als wij ontrouw zijn, Hij blijft getrouw, want Zichzelf verloochenen kan Hij niet’. Hij maakt een nieuw begin. Hij wijst een weg uit de chaos en de verwildering. Niet met donderend geweld, niet met veel tam-tam. Stil en verborgen gaat Hij Zijn gang. Ergens ten noorden van Jeruzalem, in het gebied dat vanouds aan Efraïm toegewezen was maakt Hij geschiedenis met een gewone, tot dusver onbekende vrouw, genaamd Hanna.
Deze vrouw worstelde met God, evenals Jacob eertijds bij de Jabbok, en uit deze worsteling wordt een spoor van licht zichtbaar, heenwijzend naar Gods trouw en barmhartigheid.
Een man, Elkana, heeft twee vrouwen, Hanna en Peninna. De eerste Hanna was kinderloos. Voor haar een bron van verdriet, voor de ander, Peninna, een bron van verwijten, plagerijen, pesterijen. Kinderloosheid gold in Israël als een kruis, dat niet te torsen viel. De angel van dit leed stak vooral hier: wie geen nageslacht had, had geen deel aan de Messias en aan Zijn Rijk. De lijn brak af, zodat er niemand was om de Messias bij Zijn komst te begroeten.
Jaar op jaar gingen Elkana en zijn gezin naar het heiligdom te Silo. Daar offerden zij, daar aten zij, naar de gewoonte van die dagen, een feestelijke maaltijd. Peninna en haar kinderen kregen elk een deel, maar aan Hanna gaf Elkana een dubbel deel, want hij had Hanna lief. Koren op de molen van Peninna: zij tergde Hanna des te meer. Jaar op jaar, wanneer zij gingen naar het huis des HEREN, handelde Elkana zo en tergde Peninna Hanna, zodat zij huilde en niet at.
En haar man Elkana, aandoenlijk om te horen, zei tot haar: ‘Hanna, waarom huil je en waarom eet je niet? Waarom ben je zo verdrietig? Ben ik je niet meer waard dan tien zonen?’ Goed bedoelde troost, maar zoals zo vaak gebeurt: een doekje voor het bloeden. Met deze verdrietige, soms tot wanhoop gedreven vrouw, door de een bemind, door de ander getergd, maakt God geschiedenis. Hanna gaat in hoger beroep en God laat Zich verbidden. Hanna gedraagt zich vorstelijk, als een echte Israëlitische, een strijdster met God. En God geeft Zich gewonnen, want Zichzelf verloochenen kan Hij niet. Wie het leest en hoort, verbaze zich mateloos.
Twee keer staat er van Hanna geschreven: ‘Zij was kinderloos, omdat de HERE haar moederschoot toegesloten had’. De hoogste wijsheid die wij dan bedenken kunnen: berusting. Alsof God een noodlot is, een wispelturig iemand, op wie geen pijl te trekken is. Niet het lot in God, maar het lot in God.
Over dit onbijbelse woordje berusting heeft een broeder, Dr. Jan Koopmans, die in de laatste dagen van de oorlog door een verdwaalde kogel gedood werd, geschreven: ‘De vrome menschen zeggen, dat men in Gods beschikking moet berusten, en zij houden dat voor het eind van alle wijsheid, van alle vroomheid, ja van alle geloof. De vrome menschen zijn erop uit den geheelen zin der Schrift naar het onschriftuurlijk recept der berusting scheef te trekken. Zij zeggen bij al wat hun overkomt: het wordt mij niet door menschen aangedaan – en houden het ervoor, dat zij daarmee den laatsten troost gevonden hebben. Alsof het niet juist te vreeslijker aanvechtimg wordt, wanneer het lijden ons niet door de menschen, maar door God wordt aangedaan!’
Bidden geschiedt op velerlei wijzen. Het kan onder andere de vorm aannemen van een motie van wantrouwen, zoals hier bij Hanna. De HERE had haar moederschoot toegesloten, maar Hanna beroept zich op God tegen God.
Ik weet niet wat zij gezegd heeft, maar ik denk ongeveer dit: ‘God van Abraham, Isaac en Jacob, God van het verbond, dit kan toch niet! Hiermee kunt U toch geen vrede hebben! Ik ben afgesneden van Uw toekomst! Ik raak het zicht kwijt op het spoor van Uw gezalfde!’
Als Hanna zo bidt, is zij dan alleen? Luister maar mee. De priester Eli denkt dat zij dronken is: ‘Hoelang zult gij u als een beschonkene gedragen?’ Zorg dat u uw roes kwijt raakt. Een dergelijk verwijt klonk later weer, op de Pinksterdag in Jeruzalem: ‘Zij hebben teveel zoete wijn gehad’.
Maar hier was geen sprake van openbare dronkenschap, maar van het onnaspeurlijke werk van de Heilige Geest. Hanna bidt niet alleen, want de Heilige Geest Zelf komt haar zwakheid, haar verdriet te hulp en kreunt door haar met onuitsprekelijke verzuchtingen: Abba, Vader!
Zo ontmoet God Zichzelf, Zijn eigen beloften, door de mond van deze biddende vrouw. Daarom kon een andere broeder, Dr. Oepke Noordmans, eens schrijven: ‘De Heilige Geest weet zulke sterke gebeden uit het mensenhart persen, dat God Zijn raad daarnaar verandert’.
Dat is het wonder van deze God van Israël, de Vader van onze HERE Jezus Christus. Hij is geen brok beton, star en onbeweeglijk. Hij is geen noodlot, onder wie de mensen buigen zoals koeien in de wei onder een schoer hagel. Hij kan Zijn plannen veranderen. Van Hem wordt zelfs getuigd: het berouwde de HERE dat Hij zus en zo besloten had, dat Hij de moederschoot van Hanna toegestoten had. Op haar gebed antwoordde Hij bij monde van Eli, de priester: ‘Ga heen in vrede, en de God van Israël zal u geven wat gij van Hem gebeden hebt’.
Hoe wist Eli dat? Dit is een vragen naar de bekende weg. Het is immers weer het onnaspeurlijke werk van de Heilige Geest over wie we in het Evangelie lezen: ‘Zeg wat u in die ure gegeven wordt; want gij zijt het niet die spreekt, maar de Heilige Geest’.
‘Toen ging de vrouw haars weegs, zij at weer en haar gelaat toonde geen droefheid meer’. Niet alleen vanwege het kind dat zeker komen zou, maar vooral omdat ze wist: ik ben ingeweven in het patroon van God; mijn leven, mijn werk, mijn lijden, het is niet tevergeefs in de HERE.
Hartverwarmende geschiedenis, die nog steeds aanstekelijk wil werken. Wij mogen vertrouwend lopen, want God doet de toekomst open. Waar alles lijkt op te houden, maakt Hij een nieuw begin. Niet spectaculair, niet met veel tam-tam, maar wel zo dat kleine, geslagen mensen opstaan tot de vreugde en heengaan in vrede.
Toen er geen koning was in Israël en ieder deed wat goed was in eigen ogen, toen liet God Zich verbidden. Samuel werd geboren en achter hem dagen nieuwe vergezichten, tot in het hart van God. In het spoor van Samuel ontwaren we Saul en even verder David. En veel verder – de grote Zoon van David, de Gezalfde bij uitstek, de HERE Jezus Christus. Geboren uit een vrouw, Maria, die veel trekken gemeen heeft met Hanna. Zij zingen, zoals we later zien zullen, haast dezelfde lofzang.
Met deze God, betrouwbaar tot in eeuwigheid, hebben hij te doen. Wij mogen tot Hem bidden, zoals Hanna deed. Al biddend gaan we danken, want Hij laat geen mens in de steek: ‘Welk mens onder u zal, als zijn zoon hem om een brood vraagt, een steen geven? Of een slang in plaats van een vis? Indien dan wij, hoewel wij slecht zijn, goede gaven weten te geven aan onze kinderen, hoeveel te meer zal onze Vader in de hemelen het goede geven aan hen, die Hem daarom bidden?’

===   ===    ===

1 Samuel 3 (1)
Gehouden
*zondagmorgen 3 november 1974 in Abbega

Ik val direct met de deur in huis, want ook dit derde hoofdstuk is een schatkamer, waarin van alles te ontdekken is. In het eerste vers lezen we: ‘Nu was in die dagen het Woord des HEREN schaars; gezichten waren niet talrijk’.
Dat is een ijzige, huiveringwekkende regel. Het ergste wat een mens kan overkomen, is hier uitgesproken. Het Woord des HEREN was schaars: leven onder een vrijwel gesloten hemel, leven op een aarde waar weinig sprake van God wordt vernomen, dat is geen leven; gezichten waren niet talrijk: bijna niemand die de trekken van Gods gelaat te zien kreeg en dus ook bijna niemand die Gods gedachten over Zijn volk te verwoorden kreeg.
Heeft men dit in die dagen gevoeld als een pijnlijk, ja dodelijk gemis? Ik vermoed van niet. Men voelt pas goed wat kou is, als men ooit warm is geweest; men weet pas goed wat duisternis is, als men ooit weet heeft gehad van licht.
Zo ook hier: het gemis, de armoede, ontstaan door een schaarste aan het Woord des HEREN beseft men pas ten volle vanuit de overvloed, de rijkdom van een sprekende God, wiens Woord scheppend, bevrijdend, zingevend is.
‘Nu was in die dagen het Woord des HEREN schaars’. Geen wonder. Hij, God, vond bijna nergens een open, een ontvankelijk hart.
Op staatkundig, politiek gebied was het een chaos. Het boek Richteren besluit met de trieste regel: ‘Ieder deed wat goed was in zijn eigen ogen’.
Op kerkelijk, godsdienstig gebied was het niet veel beter. De oude gebruiken werden voortgezet, de traditie leefde voort, maar het hart van de dingen was er uit, omdat het hart van de mensen er niet bij was. Wat wil men? De Zaak van God, in en om het heiligdom, was verworden tot een menselijk zaakje en dat is niet veel zaaks.
‘De lippen van de priester bewaren kennis en uit zijn mond zoekt men onderricht in de wet, want een bode van de HERE des heerscharen is Hij’.
Maar in die dagen waren priesters Hofni en Pinehas, van wie geschreven staat in hoofdstuk 2: ‘De zonen van Eli nu waren nietswaardige lieden; zij rekenden niet met de HERE, noch met het recht der priesters tegenover het volk’.
Geen rechtsbetrachting, maar rechtsverkrachting; geen goed bestuur, maar bloed-bestuur, geen dienst van en aan de levende God, maar – onder het mom van Zijn Naam – dienst van en aan de goden. Hoe zal God Zich dan verstaanbaar kunnen maken? Hoe zal Hij dan in een gezicht, Zijn gezicht kunnen laten zien?
Nu was in die dagen… Of mogen we misschien zeggen: nu is in deze dagen het Woord des HEREN schaars; gezichten zijn niet talrijk. Er wordt ook in onze dagen gesproken en geschreven over de afwezigheid, het zwijgen van God.
De Joodse denker Martin Buber sprak met het oog op onze tijd van Gods-verduistering. Zoals de maan op zeker moment het licht, de warmte van de zon kan afschermen, zo kunnen onze daden en praktijken, op politiek en godsdienstig gebied, het lichtend aangezicht van God verduisteren. Dan verwelkt en verdort het menselijke leven.
IJzige, huiveringwekkende regel: het Woord des HEREN schaars, gezichten niet talrijk. Maar nogmaals: deze armoede, deze leegte zullen we pas beseffen vanuit de rijkdom, de overvloed van de levende God, wiens Woord scheppend, bevrijdend, zingevend is.
En toch laat de HERE Zich niet onbetuigd. Ondanks de verwarring op staatkundig-politiek, ondanks de hutspot op kerkelijk-godsdienstig gebied, laat Hij, de HERE, van Zich horen.
Maar wie zal in deze heksenketel Zijn Stem verstaan? Wie oren heeft om te horen, die hore! De oeroude belijdenis van Israël luidt immers:  Hoor, Israël, de HERE is onze God, de HERE is één, Hij is uniek!’
Er zijn, er blijven altijd een paar mensen die aan deze belijdenis vasthouden. In het tweede hoofdstuk is sprake van een man Gods; zijn naam wordt niet vermeld, hij is alleen maar een boodschapper van God, die aan Eli en aan zijn huis het oordeel aanzegt.
‘Zo zegt de HERE: zie de dagen komen dat Ik uw kracht en die van uws vaders huis verbreken zal, zodat er geen oud man in uw huis zal zijn. Uw beide zonen zullen op een dag sterven’.
Is het oordeel dan het laatste? Wie kan zonder een priester leven, die namens God spreekt tot de mensen, die namens de mensen intreedt bij God? Deze onbekende man Gods zegt nog meer: ‘Ik, de HERE, zal Mij een betrouwbaar priester aanstellen die naar mijn hart en in Mijn geest handelt en Ik zal voor hem een duurzaam huis bouwen, zodat hij te allen tijde voor het aangezicht van Mijn gezalfde wandelen zal’.
Zo brengt God Zichzelf ter sprake door de mond van een man Gods. Hij laat niet varen de werken Zijner handen. Een betrouwbaar priester met het oog op de kerk. Naast hem een gezalfde, met het oog op de staat. Deze beiden, kerk en staat, hebben een roeping in Gods heilsplan.
Hoewel het Woord des HEREN schaars was in die dagen, wordt Zijn Stem opnieuw vernomen. In het heiligdom te Silo liggen twee mensen te slapen: een oude man, Eli en in een ander vertrek een kleine jongen, Samuel.
De oude man kan er niet meer, de jongen kan er nog niet tegen op. De oude man heeft zich teruggetrokken, de jongen is nog niet geroepen. Tot drie keer toe komt de jongen bij de oude man: ‘Hier ben ik, gij hebt mij immers geroepen!’ En het antwoord van Eli is telkens weer: ‘Ik heb niet geroepen; je hebt het je verbeeld, je hebt vast gedroomd, ga rustig weer slapen’.
Dan, na de derde keer, herinnert Eli zich met een schok dat er nog zoiets als een Godsspraak bestaat. In zijn oude, bijna verstorven hart, daagt het besef: Het zou kunnen zijn dat dat de HERE ons bezocht met Zijn richtend, rechtzettend en daarom heilzaam Woord. Geschokt, zwevend tussen hoop en vrees, zegt de oude man Eli tot de jongen, Samuel: ‘Ga heen, leg u weer neer en als Hij u roept, zeg dan: spreek HERE, want Uw knecht hoort!
Toen kwam de HERE, bleef door staan en riep als de vorige keren: Samuel, Samuel!’ Dat zijn aangrijpende woorden die ons veel kunnen leren en ons ook veel af kunnen leren.
Er zijn in ieder geval drie woorden, waar we een dikke streep onder moeten zetten: de bijwoorden ‘toen’ en ‘daar’, en het werkwoord: ‘roepen’. Op deze wijze openbaart God Zich, brengt Hij Zichzelf ter sprake. Toen en daar! Wij spreken vaak en vlot over openbaring in het algemeen. Je kunt God overal en altijd ontmoeten. Dat is voor velen een argument om de eredienst over te slaan: als ik in het vrije veld ben voel ik me soms veel dichter bij God. Bij welke God mag Joost dan weten, maar de levende God openbaart Zich doorgaans anders. Natuurlijk is de HERE altijd, van eeuwigheid tot eeuwigheid, zonder begin van dagen, wiens rijk geen einde zal hebben, maar wij kunnen Hem toch niet altijd ontmoeten.
Daarom lezen we in de profetieën van Jesaja: ‘Zoekt de HERE terwijl Hij Zich laat vinden, roept Hem aan terwijl Hij nabij is’.
Toen kwam de HERE. Natuurlijk is de HERE overal, op bergen en in dalen, boven de wolken en verder dan de sterren, maar wij kunnen Hem toch niet overal ontmoeten. ‘Toen kwam de HERE en stelde Zich daar, ging daar staan’.
Openbaring is zelden algemene op de wijze van: altijd en overal: een God in het algemeen is een algemene God en dat is een menselijk gedrocht.
Openbaring is steeds bijzonder: daar en toen, hier en nu! Als dit wonder gebeurt, als God Zich openbaart, wat is er dan te zien? Weinig of niets. Er is des te meer te horen. ‘Toen kwam de HERE, bleef daar staan en riep’. De belijdenis van Israël is immers: ‘hoor Israël, de HERE is onze God, de HERE is een!’ Het geloof is niet uit het gezicht, maar uit het gehoor. Hij riep en roept mensen bij name, zoals Hij deed toen en daar: Samuel, Samuel!
Geen wonder dat het Oude Testament zo terughoudend is ten aanzien van het zien van God. Mozes, de man Gods, vroeg eens de heerlijkheid des HEREN te mogen zien. Maar Hij kreeg ten antwoord: ‘Gij zult Mijn aangezicht niet kunnen zien, want geen mens zal Mij zien en leven’.
Denk in dit verband ook aan de openbaring van God aan Elia, bij de berg Horeb. En aan het roepingsvisioen  van de profeet Jesaja, die uitroept: ‘Wee mij, ik ga ten onder, want ik ben een man onrein van lippen en mijn ogen hebben de Koning, de HERE der heerscharen gezien!’
‘Toen en daar riep de HERE!’ Als mensen een besef hebben van Zijn tegenwoordigheid, dan zeggen zij met Samuel: ‘Spreek, HERE, want uw knecht hoort!’
Spreek! Verbreek het vreselijke zwijgen waaronder Uw volk moet lijden! Het weet niet wat het lijdt, want het weet niet wat het mist! Het lijdt en kwijnt weg, een kerk die schijnt te leven, maar zij is op sterven na dood; een gemeente, rijk en verrijkt, zo te zien aan geen enkel ding gebrek hebbend, maar in werkelijkheid arm en blind en naakt. Spreek HERE! Kom tot ons met Uw oordeel en Uw gericht. Vreselijk om te vernemen, ‘Want Uw Woord is een twee-snijdend, scherp zwaard en het dringt door, zo diep dat het vaneen scheidt ziel en geest, gewrichten en merg en het schift overleggingen en gedachten des harten’.
Alles is beter dan het zwijgen, waaronder wij nu verwelken en verdorren. Spreek HERE! Uw oordeel, Uw gericht is vreselijk, maar alleen door deze afbraak van ons-zelf heen, zullen we Uw genade ontvangen en daarvan leven.
Daarom kon een man Gods, Johannes Calvijn, eens schrijven: ‘Niemand leeft in nieuwheid des levens, tenzij hij zich heeft laten treffen door het zwaard des Geestes ‘ad nihilum’ dat wil zeggen: ten dode toe’.
‘Spreek HERE, want Uw knecht hoort! Toen zei de HERE tot Samuel: Zie, Ik ga in Israël iets doen, zodat de oren van allen die ervan horen, zullen tuiten’.
‘Spreek HERE, want Uw knecht hoort’. Zo staat ook de kerk, de gemeente van Christus in deze wereld, althans: zo behoort zij te staan. Vooral in een tijd als deze, waarin het Woord des HEREN schaars is, en gezichten niet talrijk zijn. Een tijd waarin het lichtend aangezicht van God verduisterd is, omdat de verwarring, de verscheurdheid, de ravage op allerlei gebeid groot geworden is. Rondom Woord en Sacrament wordt de gemeente van Christus verzameld. Daar is Hij te vinden, daar is Hij tegenwoordig. Rondom Woord en Sacrament klinken de woorden van de profeet Jesaja: ‘Zoekt de HERE terwijl Hij Zich laat vinden, roept Hem aan terwijl Hij nabij’. Toen en daar riep de HERE. Hij is nog steeds Dezelfde: hier en nu roept de HERE. Het luisteren is het leven van Christus’ gemeente, van mensen wier naam verrassend en verlossend is geroepen door de nacht. ‘Spreek HERE, want Uw knecht hoort’.
Ten slotte een opmerking, om misverstand te voorkomen. Het luisteren, het horen is ons leven. Sommigen vinden dit was magertjes. Behalve het luisteren is er toch ook de taak, ons opgelegd? Behalve het horen is er toch ook het doen? Dat wij zo denken komt, doordat wij horen hebben ingeperkt en vernauwd tot stilletjes zitten te luisteren op de wijze van: stilletjes zitten te rentenieren. Maar horen, luisteren betekent in de Bijbel veel meer. Om dat duidelijk te maken laat ik nog eens Dr. Jan Koopmans aan het woord, sprekende nadat hij gestorven is: ‘Het Woord dat ten oore ingaat wordt door de gehele mens in al zijn vezelen en beenderen gehoord. Het goddelijk Woord verlangt niet uw zijn instemming, maar uw bekering, niet uw luisterlust, maar uw gehoorzaamheid, niet uw bewondering, maar uw geloof. Horen…, dat is niet weinig, maar alles en meer dan een menseleven kan verwerken. Het betekent: het leven te laten richten en zegenen door de heilige kennis uit Christus’ Evangelie. Spreek HEERE, want Uw knecht hoort. Dat is alles, voor nu en voor eeuwig’. Op dit Woord van God en dit woord van een broeder kan men alleen maar zeggen: Amen.

===   ===   ===

1 Samuel 3
Gehouden
*zondagavond 9 september 1990 in Hellendoorn
Bijbellezing: 1 Samuel 3: 1 – 10

Vier keer, telkens op zaterdagavond, is Godfried Bomans in beeld. Hij stierf vrij plotseling, twintig jaar geleden. Een meester-verteller en een boeiende schrijver. Vlak voor zijn dood zond de N.C.R.V. enkele documentaires uit: Bomans op reis in Engeland, op zoek naar spookkastelen; Bomans op pelgrimstocht in het heilige land en, niet te vergeten, Bomans in gesprek met zijn broer Jan en zijn zuster Borromee, beiden sinds jaar en dag in een klooster.
Die opnamen worden nu, na twintig jaar, opnieuw uitgezonden. Vooral dat gesprek met zijn broer en zuster is onvergetelijk. Bomans is opgegroeid in de wereld van het ‘rijke roomse leven’. God was overal bijna tastbaar aanwezig.
In de loop van de jaren is dat anders geworden. God verdween steeds meer naar de rand van onze gedachten- en leefwereld. Bomans heeft dat als een enorme verarming en verkilling ervaren. Een van zijn boeken, samen met zijn vriend, de dichter Michel van der Plas, geschreven heet dan ook: ‘In de kou’.
Waar God en Zijn Evangelie niet meer als een levende werkelijkheid ervaren worden, daar wordt alles vlak en vaal, koud en kil. In een van die uitzendingen zegt Bomans: De kerk brokkelt af, wordt als maar kleiner; daar moet je niet wanhopig van worden; de eeuwen door zie je zo’n golfbeweging; op het dieptepunt, in het dal verschijnt dan een heilige, een mens of een groep mensen met een uitstraling, waardoor alles weer wordt opgetild.
In de kou. Twintig jaar geleden en nu misschien nog wel meer. Het Bijbelverhaal dat we vanavond gelezen hebben, ademt eenzelfde atmosfeer.
We lezen aan het begin: ‘Nu was in die dagen het Woord des HEREN schaars; gezichten waren niet talrijk’. Vreemd woord: gezichten. Er waren natuurlijk gezichten, zoals u en ik hebben, in overvloed: ogen, neus, mond, oren… Ook al een wonder trouwens. Maar hier wordt bedoeld: weinig mensen met visie, bijna niemand die de dingen en de mensen doorzichtig kon maken naar God toe.
Is dat zo gemakkelijk? Nee, helemaal niet. Misschien is het wel het allermoeilijkste wat er is. Want de dingen zijn ingewikkeld en de mensen heel wisselvallig en wankelmoedig.
Maar als het waar is wat de Bijbel vertelt: een God die contact zoekt met de mensen, die zich niet laat afschepen, door wie of wat dan ook, dan moet het toch kunnen: in je gewone leven, met alles wat d’r op en d’r an is, zicht krijgen naar Hem toe. Maar hier: ‘gezichten waren niet talrijk’. Mensen in de kou, op het erf van de kerk en daarbuiten.
Waarom? Als je daar een antwoord op weet, kun je misschien ook beter zeggen waarom vandaag de dag zoveel mensen, groten en kleinen, het gevoel hebben dat ze in de kou staan.
Al lezend komen we wel een paar dingen op het spoor. Voor de beide boeken van Samuel hoort het boek Richteren te staan. In onze Bijbeluitgave is het kleine boekje Ruth er tussen geschoven, maar dat is een verlegenheidsoplossing. Dat boek Richteren eindigt met: ‘In die dagen was er geen koning in Israël; ieder deed wat goed was in zijn ogen’.
Als je nu allemaal ideale mensen hebt, zonder vlek of rimpel, dan is er geen vuiltje aan de lucht. Maar ideaal zijn we niet. Wat goed is in onze eigen ogen is doorgaans niet zo best of zelfs uitgesproken slecht voor de ander. Ben ik nou somber? Of moet je zeggen: eerlijk is eerlijk, zo werkt het eigenlijk wel. Een samenleving kan niet zonder duidelijke regels en harde afspraken, die soms in je eigen vlees snijden. Een voorbeeld dat ik vorige week zondag, in de vroegdienst noemde: als ieder z’n eigen belasting mocht bepalen, wat zou dat betekenen voor de bejaarden, de werklozen, de gehandicapten, om nog maar te zwijgen van de post ontwikkelingshulp? Als ieder doet wat goed is in eigen ogen, dan wordt die regel iets minder onbegrijpelijk: ‘Nu was in die dagen het Woord des HEREN schaars; gezichten waren niet talrijk’.
En wat we ook al lezend ontdekken, is dit: op het kerkelijk erf was het niet veel beter. De zonen van Eli, Hofni en Pinehas, waren handelaren in godsdienstige artikelen. Handelaar zijn is niet verkeerd, maar als je de Zaak van God tot een eigen zaakje maakt, dan ben je wel, om het vriendelijk te zeggen, verkeerd bezig.
Hun vader Eli zag het met lede ogen aan. Z’n energie, wellicht ook z’n geloofsenergie was op. Hij zag het niet meer zitten en liet alles maar op z’n beloop. Er werd nog gebeden, geofferd, gezongen, de oude gebruiken bleven bestaan, maar als je zou vragen: hoe dan?; dan moest het antwoord zijn: een lege vorm, een dooie bedoeling, want het hart, de spirit, was er al lang uit.
Zo’n kerkelijke bedoening is natuurlijk ook niet bevorderlijk voor het opvangen van woorden van de Ander, van God, en dus ook niet voor het doorzicht naar Hem toe. Ik snap het nu een beetje: ‘Nu was in die dagen het Woord des HEREN schaars, gezichten waren niet talrijk’.
In de kou, zei Godfried Bomans twintig jaar geleden. Sindsdien is het vooral niet warmer geworden anno 1990. Om dezelfde redenen als toen? Doet iedereen op politiek gebied wat goed is in eigen ogen? Is het in Nederland, om zo te zeggen, echt een puin hoop, omdat ieder maar wat aanrommelt? Je kunt best een paar dingen noemen waar het echt rammelt: in de visserij, waar de hand wordt gelicht met de vangstbeperking, in de belastingen omdat er miljoenen zwart gemaakt worden, in de omgang met buitenlanders, die ook vaak echt buiten blijven en nog veel meer.
Straks met Prinsjesdag komt er weer een stroom van kritiek, maar welke garantie heb je dat de ander het echt beter zal doen? Het blijft zo vaak bij wat kreten slaken. Het kwaad zit in je eigen hart ingebakken, en een beetje zelfkennis maakt je voorzichtig en bescheiden. In welk politiek beleid kan het Woord des HEREN gedijen en krijgen gezichten de ruimte? Ik weet dat niet zo goed en ik wil me graag laten leren en leiden door mensen die het beter weten. En wat de kerk betreft: daar ben ik soms, vaak, somber over. Al die kerken met al die grote woorden! Daar word ik niet warm van. Soms denk ik: we zijn met allerlei dingetjes bezig, die anderen ook en misschien veel beter kunnen doen, en dingen waar de mensen echt mee zitten, laten we mooi liggen of we geven er een plechtig, maar nietszeggend antwoord op.
Als allerlei franje en tierelantijntjes wegvallen, dan ontmoet je elkaar pas echt, dan krijgt het Woord des HEREN een kans en dan valt er, hoe fragmentarisch dan ook iets te zien.
In die week met gehandicapten, in het Roosevelthuis in Doorn, heb ik daar iets van ervaren: zo kunnen mensen, gezonden en zieken en – waar loopt de grenslijn? – zo kunnen mensen met elkaar omgaan en dan gebeurt er wat.
In de kou, zei Godfried Bomans. Maar soms ontmoet je een heilige. Nee, niet een heilig boontje, een gewoon mens, maar toch….er gebeurt iets met je. En hier lezen we: ‘Nu was in die dagen het Woord des HEREN schaars, gezichten waren niet talrijk’. Wonder boven wonder kont er een jongetje naar voren: Samuel. Door hem maakt God alles en allen warmer. Later wordt hij ziener genoemd: iemand die de mensen en de dingen doorzichtig maakt naar God toe. Hij wordt geroepen op een wijze die Eli, oppasser in het kerkelijk bedrijf, eigenlijk niet meer voor mogelijk houdt. Na een hele poos gaat het bij hem dagen: stel je voor dat de HERE werkelijk contact zoekt, contact legt. Stel je voor dat de HERE echt aan de deur van Zijn huis klopt, omdat Hij niet meer binnen kon zijn, maar toch binnen wil komen. En dan gebeurt het met Samuel, op advies van Eli: ‘Spreek HERE, want Uw knecht hoort!’
En nu de hamvraag, want daarom zijn we met dit oude verhaal bezig: gebeurt zoiets vandaag de dag ook nog? Zo’n regelrecht contact met de Eeuwige? Dat zou een warmtebron zijn voor al die mensen in de kou!
Laat ik dicht bij huis beginnen: ik heb er geen ervaring mee, althans niet op deze wijze dat ik ooit een stem heb gehoord. Wil dat zeggen dat het dus nooit gebeurt? Mijn kleine ervaring is niet maatgevend. Stel je voor! Ik weet dat er mensen zijn die zeggen: ik heb het wel ervaren. Mensen in de ultra-orthodoxe hoek met die tale Kanaans: toen kwam het te gebeuren dat…. Ook mensen in de Pinkstergroepen: de HERE heeft mij gezegd, mij laten zien….
Ik moet u eerlijk zeggen dat ik in de ontmoeting met deze mensen zelden warm word. Dat is geen katterigheid, geen jaloezie. Ik vraag me altijd af: waar loopt de grens tussen psychologie en theologie?; tussen wat je denkt en voelt en wilt en wat je blijkbaar hoort. Trouwens, zou de HERE God sinds de komst van Christus, Zijn uitgesproken Woord, nog wel zo direct spreken met mensen?
Waar ik wel warm van word is: die oude woorden van de Profeten en van de Psalmen, van de Evangelisten en Apostelen, al die woorden waarvan Christus het hart, het middelpunt is, lezen en overwegen, doorvertalen naar onze leefwereld hier en nu, zonder dat je om iets of iemand heenloopt.
Aan dat zwoegen en zweten, want het is een klus, heeft God een belofte verbonden: dat die woorden ineens een stukje muziek worden, waardoor je jezelf en de ander en de dingen net even anders gaat zien.
Dat wonder heet in de Bijbel het werk van de Geest. Die hebben wij niet op zak en niet in een doosje. Dat is maar goed ook. Maar zo zoeken we onze weg in de wirwar van de wegen. Bij het licht van Gods Woord, biddend om Zijn Geest. Dan kan het niet altijd koud blijven.

===   ===    ===