Marchal


Kaartsysteem

Als hij in 1963 met zijn theologische studie begint, legt Gert Marchal op advies van een freule een kaartsysteem aan. In de loop van de decennia groeit de verzameling uit tot een schat aan kaarten met Bijbelteksten, onderwerpen en citaten van voorgangers. Een deel daarvan is opgenomen in de bundels ‘Handwoorden’ (Gert Marchal, uitg. Merweboek, 2013 en ‘Het Groot Citatenboek over God, Geloof en Kerk’ (Rien van den Berg, Gert Marchal en Koos van Noppen, uitg. Boekencentrum 2001). De complete collectie verschijnt in de loop van de komende maanden op deze website.


Aanbidding 

*i.v.m. Gunning
Met kracht wees Gunning een mystiek af, die het aardse en Gods daden in de geschiedenis beschouwt als een aanloop om los van de aarde bij de Heer te verwijlen. De aarde en deze tijden zijn bestemd om doorwoond te worden door de Geest. Wie de Heer aanbidt, trekt de aarde mee in zijn aanbiddende verwondering en bewondering. Wie aanbidt, kan zich niet neerleggen bij wat Gods bedoelingen weerspreekt: het onheilige, het onrechtvaardige, het gemene en het doodse. Zo is de aanbidding ook de ziel van het maatschappelijk protest.

Beker / Gunning   J.H.G. Jr. Een theol. portret, p. 53

*…aanbidding is een opperste vlam van het bewustzijn die tot een sterrenwezen zich verstelligt…
K. H. Miskotte, VW 2, p. 128

*… de aanbidding is de streefdatum van alle arbeid-der-ziel. Zij komt daar, om zo te zeggen, heerlijk-uitgeput aan.
K. H. Miskotte De weg v.d. gebed 63

Aangezicht
*‘Aangezicht’  is het woord voor die kant van God die mensen is toegewend: zijn bezorgde, ziende, genadige kant, het meest typerende en onbegrijpelijke van hem.

Huub Oostenhuis, Deze geboren vreemdeling, 54

Aanknopingspunt
*In de Middelaar ligt volledige bemiddeling.

Beker / Hasselaar I p. 24

*(i.v.m. Barth)
Wanneer God Zich (…) bekend wil maken in zijn openbaring, moet Hij daarvoor Zelf eerst dat aanknopingspunt met een nieuwe scheppingsdaad in de herstellen. Anders zou zijn openbaring niet eens opgevangen kunnen worden (KD I / 1, 251 v).
Cit. B. v.d. Toren, Breuk en brug, 133

*(in de lijn van het augustinische mensbeeld)
Daarmee is de mens niet alleen aanknopingspunt gezien zijn gerichtheid op God op het ontische vlak, die de vaste structuur van zijn bestaan uitmaakt, op welke uiteenlopende maniereen de mens zijn bestaan ook vorm geeft. De mens is evenzeer aanknopingspunt in zijn vervreemding van God, omdat hij juist daardoor in tegenspraak zijn eigen natuur raakt, zodat zijn bestaan des te meer om zijn Schepper roept, hoezeer hij die leegte ook op andere manieren kan proberen te vullen.

B. v.d. Toren, Breuk en brug, 262

Aanraken
*Vele kwalen zijn met een gebaar te genezen. Door een streling kan een stemming omslaan. Mensen krijgen hoofdpijn, omdat zij een hand op hun hoofd missen.

Okke Jager, Verheldering, 356

*De huid is raakvlak / voor streling en kwetsing / de huid o zo dun – / een hand heeft mij aangeraakt / met dunne vingers van licht.
Inge Lievaart, Zien hoe het spiegelt, 33

Aanvechting
*…als de vragen als overhangende gevels van duistere gebouwen de straat waar wij gaan nauw maken…
K. H. Miskotte, In de Gecr. A. p. 20

*De nood-van-de-ziel (..) is nooit een bewijs van de dood, maar altijd een teken van leven.
K. H. Miskotte, De weg van het gebed (6), 13

*Zoals mijzelf dikwijls is overkomen, dat de duivel mij door middel van de wereld en mijn geweten zo beproefd heeft, dat het mij de adem en de levenskracht benam; zoals hij niet ophoudt en niet aflaat om ons angstig en vermoeid te maken door middel van de zonde en de dood. Evenzo moet de Heilige Geest ook niet ophouden daar tegenin het hart te troosten en je moed in te blazen opdat wij zulke dingen overwinnen.
Luther, Das xiv und xv Kap. S. Joh.
WA 45, 566, 22-27. Cit. J. Happee, Mediteren met L. 76

*(i.v.m. Luther)
Alleen het geloof is in staat de aanvechting te overwinnen. Dat gebeurt voor zover het telkens weer in het ‘opus alienum’ doorstoot naar het ‘opus proprium’, ‘contra deum ad deum’ vlucht en onder het goddelijke neem zijn ja vastgrijpt. De geloofsbeweging die zich zo voltrekt, refereert aan de voor de ‘theologia crucis’ kenmerkende eenheid van ‘Deus absconditus’ en ‘Deus revelatus’ en ontvangt van daaruit haar spanningsvolle karakter.
E. van der Veer, Cruciale Verborgenheid, 77

*(n.a.v. Luther)
….aanvechting is nodig en heilzaam. De aanvechting stoot een mens uit de schijnzekerheid weg. Wat Luther hier zegt, ligt in het verlengde van zijn indringende uitspraak dat het ontbreken van enigerlei aanvechting de allerergste aanvechting is.
K. Zwanepol, in: Door het donkere venster van het geloof, 174 / 175

*Storm buigt de bomen / een groot bovengronds woeden / geen wortel mij onbewogen / boven de storm ondergronds.
Inge Lievaart, Zien hoe het spiegelt, 32

*(i.v.m. Luther – sub contravia specie – )
Dit contrarieteitsmotief uit de kruisstheologie drukt een beslissend stempel op Luthers aanvechtingsbegrip.
E. van der Veer, Cruciale Verborgenheid, 76

*Bij het vallen van de nacht, / bij het falen van de kracht, / roepen dat het duister wordt, / hopen dat geluisterd wordt.
W. Barnard; A.F. Troost, Dichter bij – 95

Aarde
*De aarde heeft opgehouden aan de mensen toe te behoren.

Gheorghiu, 25 e uur, p. 260

*Hij (de dichter van Ps. 104) beseft er kennelijk ook iets van, dat de aarde niet meer is dan een verdwijnend klein stipje in het onmetelijke heelal. Maar dat is geen reden voor hem, om haar dan ook te gering te achten. Er ligt iets van de vrijheid en de humor van de soevereine God in, dat Hij daar ergens achter af, in een uithoek, om zo te zeggen in een gehucht van het heelal – op de aarde! – zijn mensenkinderen heeft gezet.
A. A. v. Ruler, Vertr. en G. p. 57

Abraham
*…was de roeping van Abraham een stellen van een nieuw aanvangspunt van menschelijke ontwikkeling in hernieuwde gemeenschap met God; een nieuwe daad van scheppende liefde, die in den samenhang van het bestaande werd ingevoegd, m.a.w. een wonder.

J. H. Gunning, Blikken I p. 133

*Hij is de vader, en bij Paulus het prototype der gelovigen. Zijn gehele meer dan honderdjarige leven lang heeft hij tot slof gediend, waaruit de HERE God een mens formeerde, die in het geloof stond – maar dan ook nergens anders in.
J. Koopmans, OhW p. 128

*(wegtrekkend -)
Abraham brengt beweging in de onwrikbaarheid van het lot, het gesloten systeem, waarin mensen zich uitleveren aan de grillen van gulzige goden.

H. Bouma, Dus ik besta, 67

*Abraham is werkelijk niet de vader der gelovigen geworden omdat hij met pak en zak het koninkrijk binnenwandelde, maar omdat hij het kind van de belofte aan God durfde te offeren. Toen bleek waar z’n schat en dus z’n was.
J.T. Bakker, Geloven Vragenderwijs, p. 16

*Het is het vreemde, dat hij geroepen is om een ander te worden teneinde zichzelf te zijn. Het is het vreemde dat hij altijd vreemdeling op deze aarde moet blijven, teneinde thuis te komen.
J. v.d. Hoeven, Wie doof is….p. 132

*….dat Gods belofte hem tot een behuizing geworden was.
J. M. Hasselaar, Beluisterde Schriftw. P. 11

*Zijn gehele meer dan honderdjarige leven lang heeft hij tot stof gediend, waaruit de Here God een mens formeerde, die in het geloof stond – maar dan ook nergens anders in.
J. Koopmans, Onder het Woord, p. 128

*Een stem doorbrak de stomme ring van het bestaan, waarin hij was besloten.
Guillaume van der Graft, cit. C. A. ter Linden, Een vader had, 62

*N.a.v. Gen. 12
Zijn pelgrimage was eenzaam, maar in geloof werd zij volbracht, in de meest reële omstandigheden. Abraham ging niet met gevleugelde voeten, of langs een hemelse baan, en zonder hindernissen of verleidingen. Het was een in zekere zin nuchtere tocht, door ongemakkelijke familieleden begeleid; zij voerde door dorre streken en bracht hem in penibele situaties, in ongeregelde verhoudingen. Zonder gevaarlijke ontmoetingen en botsingen liep het niet af. Maar in hem brandde de vlam der verwachting: hij verwachtte, zegt Hebreeen 11, de stad met fundamenten, waarvan God de ontwerper en bouwmeester is.
E. L. Smelik, Vrije P. p. 8

*i.v.m. Pred. 12: 13
De Prediker geeft op z’n eigen manier getuigenis aan Jezus Christus. Niet op de manier van Abraham, die de belofte van God uit de sterren afleest en in offeren van z’n zoon een schaduw laat zien van Golgotha.
O. Noordmans Verz. W. 8 p. 53

*(….) Vaarwel, wie eenmaal ging op weg
zal weten dat ik waarheid zeg
als ik beweer: wat men betreurt
is wat voorgoed moet zijn gebeurd.
Er is geen heen en weer, er is
alleen maar de geschiedenis.
W. Barnard, V.G. I p. 259

*Het leven van Abraham gaat geheel uit naar dat andere land, dat God hem wijzen zou. Wij lezen van hem eigenlijk geen levensgeschiedenis. Het is een verhaal van zijn geloof. Als levensgeschiedenis kunt ge er met een kogel doorheen schieten. Heel anders dan bij zijn kleinzoon Jakob. Abrahams leven kennen wij slechts als een skelet. Hij doet niets dan scheiden.
O. Noordmans, Verz. W. 8 p. 184

Adam
*i.v.m. Rom. 5: 12
Wij kunnen zeggen, dat Paulus de figuur van Adam tot spreken gebracht heeft. Noch in het Oude Testament noch in de Evangelien is Adams stamvaderschap een bepalende factor voor de verhouding van de mens tot God.

J.M. Hasselaar, Erfzonde en Vrijheid, 7

*(in de oosterse theologie)
…meer als het prototype van de mens, dan als stamvader van zondaren.

J. M. Hasselaar, Erfzonde en V. 34

Aflaat
*i.v.m. Luthers strijd
Het zielenheil kopen door dure aflaten ten gunste van een pauselijke pronkkerk, wat een pervertering van de opvatting van de vrije genade van God tegenover de zondaar!

H. Kung, Grote chr. Denkers, 146

*Luther vond de aflaat, om door betaling van de zonde af te komen, een verschrikkelijk kwaad. ‘Men maakt op die manier van de ‘af-laat’ een ‘toelaat’ voor de zonde’.
W. Balke, Calvijn en de Bijbel, 82

Afscheiding
*Merkwaardig is, dat de klachten van de afgescheidenen allereerst betrekking hadden op het niet handhaven der belijdenis, en toen deze genegeerd werden pas zich richtten tegen de staatsinmenging in de kerk. (-> synodale reactie->) Het was of men in de afgescheidenen weggelopen lijfeigenen zag.
W.Balke, Heel het Woord 43/ 44

Afwezigheid van God
*Gods afwezigheid openbaart zich niet buiten de kerk, in de seculiere, atheïstische heidense of cultuur. Daar wordt niet de afwezigheid van God ervaren, maar de afwezigheid voorbij afwezigheid en aanwezigheid. Wie de afwezigheid van God ervaart is nog in de ban van Hem.

W. M. Dekker, Provocatie, 20

*Met welk recht en met welke bittere redenen mensen kunnen klagen over de afwezigheid Gods – een christen moet weten en belijden, dat er een afwezigheid Gods is als antwoord op bepaalde beslissingen en bindingen, die wij tot iedere prijs wensen te handhaven. Dus als goddelijk oordeel daarover. Juist vanwege onze solidariteit met het post- christelijke heidendom erkennen wil dat de afwezigheid Gods berust op onze afwezigheid op Gods weg…
J.M. Hasselaar, nav C.J. Dippel, In de Waagsch. Nw 11-13 p. 391

Agressie
*Ieder agressief antwoord dwingt ons de cirkel het machtsterrein van de agressor binnen te treden.

J.M. Hasselaar, Beluisterde Schriftw. p. 106

Alcohol
*Drankmisbruik: je bril schoonmaken met alcohol.

Fons Jansen

Alleen
*Het zich regelmatig terugtrekken van het ‘ik’ is niet tegennatuurlijk. Het is integendeel de normale ademhaling van het gezonde ‘ik’.

G. van Duinen, A Dieu Eenzaamheid, 21

Allegorese
*De eerbiediging van het Israëlitisch karakter van de Schrift en de afwijzing van de allegorese hangen nauw samen.

Beker / Hasselaar, W. en Kr. I, p. 125

*Het is niet toevallig, dat allegorie en hellenisering van het christelijk geloof hand in hand gaan.
H. Berkhof, Chr. Geloof p. 240

*Allegorie heet de stijlfiguur waarbij beelden uit de ene (vaak concrete) sfeer gebruikt worden om (vaak abstracte) begrippen uit een andere sfeer aan te duiden.
Th. M. van Leeuwen, Van horen zeggen, 19

*De letterlijke en historische betekenis doet het; daar is leven, kracht, troost, leer en praktijk bijeen; al het andere is dwaasheid, hoe hoge vlucht het ook neemt.
Luther
Cit. W. Aalders, Luther en de angst van het W. p. 21

*…het gaat (..) niet om iets anders dan wat er staat, maar om datgene wat zich in de historie legitiem aan de tekst heeft vastgehecht.
H. W. de Knijff, Woorden tegen willekeur, p. 21

*In de letter is een diepte de vraagt om bizonder begrip, om een verstaansmiddel van eigen aard. Men staat met de auteur van de tekst niet op zulk een gelijke voet als de algemene hermenentiek wil. Men kan de Geest niet uit de exegese verbannen, wil men niet geheel naast de betekenis van de tekst belanden. Daarom dus: de geest is in de letter; en: allegorese in, of: binnen de omheining van de letter.
H. W. de Knijff, Geest en Gestalte, p. 19/20

*(toegepast op het O.T.)
Dat is een inwendig, mystiek geweld dat op het O.T. wordt uitgeoefend.
A. A. van Ruler, Religie en P. p. 129

*i.v.m. O.T.; Marcion; Philo
Die is nog gevaarlijker dan de weg der afschaffing.
A. A. van Ruler, Droom en G. p. 98

*N. toch een goed woordje, ondanks de gevaren
…hier kon men dan toch merken, dat iemand zocht naar de zin. En kinderlijk zoeken is stichtelijker dan volwassen geblaseerdheid.
O. Noordmans, Verz. W. II p. 61

*Ofschoon de Heilige Schrift door de anagogische, de topologische, de analogische en soortgelijke methoden van verklaring tot heil van de kerk op verschillende plaatsen kan worden toegepast, heeft ze toch slechts een onmiddellijke en zekere zin: de grammaticale en historische.
Synopsis purioris theologiae (1625)
Cit. H. Mulder, Bijb. Handb. 3, 555

*De ‘orthodoxie’ heeft in haar liturgie de gewoonte, verhalen uit her Oude Testament te combineren met (en zo te doen verwijzen naar) wat het Nieuwe Testament vertelt. Met noemt dat ‘allegorese’, maar ik vind dit bij uitstek poetisch: het leggen van een zinsverband, waardoor het ene beeld een gelijkenis wordt van het andere. ‘Leven in zinsverband’, zich betekenissen.
W. Barnard   AD Dagb. 282

*Allegorese is van oudsher niet alleen geoorloofd geacht, maar noodzakelijk. Het ligt in de aard van de poezie om meerzinnig te zijn.
W. Barnard AD Dagb. 239

*Allegorese betekent dat de tekst op iets anders duidt dan er letterlijk staat.
NB. Plato verwerpt deze manier van uitleg als ‘boerenwijsheid’. Ook de sceptici en de volgelingen van Epicurus verwierpen de allegorese.
E. Meijering Als de uitleg maar goed is, 20

*De verwerping van de allegorische exegese wil verwijzen naar de noodzakelijkheid om altijd weer naar de woorden der Schrift terug te keren in hun perspicuitas en sufficietia.
Berkouwer De HS I, 184

*De allegorische verklaring draagt niets bij tot de zekerheid van het geloof; ze brengt het gezag van de Schrift aan het wankelen (labefactat auctoritatem scripturae).
Melanchton cit. H. Mulder, Bijb. Handb. 3, 549

*Het gaat misschien te ver om te zeggen dat Calvijn met zijn Schriftverklaring aan de allegorische methode de genade slag heeft toegebracht. Ook na hem heeft deze telkens weer (tot in onze tijd) de kop opgestoken. Maar wel mag worden uitgesproken dat Calvijn de oppermachtige positie van deze wijze van uitleggen definitief heeft verzwakt. In die zin mag hij niet slechts de meest vruchtbare, maar ook de meest gezaghebbende en invloedrijke exegeet onder de Reformatoren worden genoemd.
H. Mulder, Bijb. Handb. 3, 553

*Voor alles, broeders, willen wij u in de naam des Heren met de grootste nadruk vermanen en erop wijzen dat, wanneer u een toelichting hoort van de zinnebeeldige betekenis van in de Heilige Schrift vermelde feiten, u eerst moet geloven dat wat u voorgelezen is, ook gebeurd is zoals het is voorgelezen. Wanneer men immers de feitelijke grondslag wegneemt, bouwt men als het ware in de lucht.
Augustines Serm. 2, 7 : cit. H. Mulder, Bijb. Handb. 3, 539

*n.a.v. Ez. 16
Zoals het trouwens altijd is met poëzie, het gaat over meer dan een ding tegelijk, er zijn opeenvolgende vlakken in het spel, ingebouwde trappen van vergelijking. Het is veeleer bekrompen te noemen als men van ‘allegorese’ niet weten wil, dan gezocht als men dat wel aanneemt. Men moet er alleen niet voetstoots van uitgaan, men moet het telkens weer onder gaan, hoe het volgende besef het voorgaande aanvult, de boventoon de grondtoon verrijkt en de diepere zin de directe betekenis meer resonans verleent.
W. Barnard, Stille O. 835

*De allegorese kan van het biblicisme bevrijden, omdat die vleugels kan geven aan teksten en verhalen, zodat die uit het verre verleden tot ons kunnen komen en spreken. Iedere plediker doet tot op zekere hoogte aan allegorese, wil de preek iets anders zijn dan een (mislukte) exegetische lezing.
E.P. Meijering   cit. Th. M.van Leeuwen, Van horen zeggen, 284 aant. 11

*(al te gemakkelijk haar zo maar als ‘onbijbels’ af te wijzen)
Zij is een kenmerk van de levende voortgang van een traditie, waarin geheiligde wijsheid haar plaats zoekt te behouden in nieuwe werkelijkheden van kennis en wereldverklaring. Zij oscilleert tussen theologie en filosofie en zij begeleidt menigmaal de geboorte van grootse theologische denksystemen. Haar kracht en haar zwakheid is heel kort zo weer te geven: Zij gaat uit van de inspiratie van de tekst; anders gezegd: zij zoekt iets achter de woorden.
H. W. de Knijff, Sleutel en Slot, p. 14

*En nu moest dit vaststaan, ten eerste, dat wij daarvan geen gebruik maken waar de bijbeltext zeer duidelijk (en dit is doorgaans het geval) een letterlijke, werkelijke, historische opvatting bedoelt, en ten tweede, dat wij, waar dit niet het geval is (gelijk b.v. in de apocalypt), de allegorese hebben te binden aan de structuur van de Bijbel zelf. Valse, onmogelijke vergeestelijking is die, waarvan de gehanteerde begrippen aan de Bijbel vreemd zijn. Ja, met haar grond conceptie strijden.
K. H. Miskotte, Hoofdsom – p. 238

*Wij houden de ‘allegorische’ interpretatie op geen enkele plaats voor legitiem; wij zoeken niet overeenkomsten of parallellen; wij niet uit naar voorlopers, wij achten de ‘typologie’ van figuren en situaties overbodig. Maar de profetie-der-geschiedenis van Israël in haar geheel is ons adaequate praefiguratie van de profetie-der-geschiedenis van Jezus Christus.
K. H. Miskotte, Als de goden zwijgen, 383

*Ook ik geloof, dat we de allegorese niet kunnen missen. Maar ik zie haar eisch reformatorich, binnen de omheining der letter (….). De Bijbel is geen leesboek. Als Christus niet uit de uitlegkundige synagoge geworpen wordt, maar de rol mag houden, dan spreekt er ook wel een Geest uit de letter, waarover velen die Hem horen zich ontzetten.
O. Noordmans, Geest. Persp. p. 7

*i.v.m. geref. Schriftleer 16 / 17 eeuw – typologie enz.
Het grote bezwaar tegen de allegorese kan dan niet zijn dat zij uitgaat van een diepere geestelijke betekenis in de letterlijke woordbetekenis, maar wel dat zij die geeselijke niet ontleent aan de totaliteit van de boodschap die de samenhang van Gods voortgaande handelen laat zien. De allegorische benadering gaat niet uit van deze ‘analogie fidei’ die gebaseerd is op het getuigenis van de Schrift aks geheel, maar zij gaat uit van een vooropgezet kader dat bepalend wordt voor het Schrift verstaan.
B. Loonstra, De geloofwaardigheid van de Bijbel, 116

Alles
*n.a.v. Mt.4: 8-11

Dat woord ‘alle’ is betoverend en benevelend voor ’n mens. Al ons verlangen naar bezit en macht, al onze machtdriften, heel onze droom naar alomvattendheid, heel ons instinct om wat te zijn en veel te omvatten zijn ermee aangegeven. ’t Kind wil alles hebben. De gierigaard wil alles bezitten. De imperialist wil alle volken. De idealist wil alle mensen veranderen. De denker wil alles weten.
D.Tromp, Verbond tegen het lot, p. 94

Almacht
*vrijheid te scheppen, toe te laten dat er wezens zijn die Hem kunnen ongehoorzaam zijn, dat is een oneindig waagstuk, waartoe alleen de volkomen Almachtige in staat is.
J.H. Gunning, Goed van God denken, Teksten uit Magdalena, 65

*als een vrijheid scheppende macht, die zijn toppunt bereikt als de mens ‘zelf’ in gemeenschap met God treedt.
i.v.m. J. H. Gunning Jr
Zie J. H.Gunning, Goed van God denken, Teksten uit Magdalena 25

*dat Gods Almacht niet betekent dat Hij alles kan, maar dat Hij in wat Hij doet ten slotte onweerstaanbaar is.
Rochus Zuurmond, Niet te geloven, 53

*En in den volstrekt weerloozen Nazarener wordt almacht openbaar.
A. J. Th. Jonker, Op weg naar I, p. 129

*i.v.m. het Apostolicum
Het Apostolicum belijdt hier niet de verschrikkelijke almacht van een Geweldenaar, maar de lieflijke almacht van een liefde, die mij vasthoudt midden in het verderf, en mij redt en zaligt.
G. C. van Niftrik, De belijdenis aller eeuwen, 55

*vgl. Apostolinum: ‘In Deum, Patrem onnipotentem’ – o. bijv. nw!
Gods almacht betekent, dat God niets in de weg staat om Zijn Vaderschap, Zijn liefde, aan ons te bewijzen en Zijn doel met ons te bereiken. Daarom wordt Zijn Almacht het allerrijkst geopenbaard in het huis van Jezus Christus, voor ons besef juist een openbaring van Gods volstrekte machteloosheid.

J. J. Buskes, God en het lijden, Den Haag, zj. p. 17

*…de ware Almacht, d.i. aan de in de Opstanding openbaar geworden heils- en machtsdaad des kruises.
D. Tromp, Verbond tegen het lot, 168

*Te spreken over de ‘Almacht’ Gods is een abstractie, en wel een bijzonder dodelijke abstractie. Daarbij wordt het woord ‘God’ leeg gelaten, zodat dat wat op zichzelf al een abstractie is, nl. macht-an-sich, nog tot in het oneindige vermenigvuldigd wordt door de ‘bijstelling’: ‘al’. In de ‘Almacht’ op zichzelf te geloven, betekent zich verliezen in de afgrond van de oneindige mogelijkheden, zich openstellen voor de daemonie van het naakte gebeuren, zich te ontslaan van elke rekenschap ten aanzien van onze menselijke bestemming, keuze en verantwoordelijkheid.
K. H. Miskotte, VW II, p. 113

*n.a.v. K.D. Barth – tegen abstractie
De almacht Gods is een concrete macht, ze is heilsmacht, ze is scheppende en verzoenende en verlossende macht, eenvoudig omdat ze de macht is van deze God, wiens deugden, wiens volkomenheden de Schrift telkens weer in hymnische dankbaarheid opsomt.
K. H. Miskotte, VW II, p. 113

*God is niet primair macht. Hij is pas aan het einde openbaar als macht en in de tijd vertoont Hij zijn ‘onmacht’.
Miskotte
Cit. M. J. G. van der Velden, M. H. Miskotte als prediker, 157

*(..) men zou het de erfschuld van het Westen kunnen noemen als ik het eens globaal mag zeggen, dat men God toch eigenlijk altijd gedacht heeft naar de gelijkenis van het bestaande, ja veel hoger dan het bestaande, ja veel hoger dan het bestaande, machtiger dan het bestaande, vooral machtiger, maar eigenlijk zoiets als het bestaande. En op z’n hoogst kwam daar de matiging bij, dat men ook sprak van Gods recht. Ja, Hij was ook recht, dat was heel simpel, heel simpel heel vaag en heel minutieus uitgewerkt: elk voor zich, maar ieder het zijne.
Miskotte
Cit. M.J.G. van der Velden, K.H. Miskotte als prediker, 158 / 59

*Ik vrees dat het onuitroeibaar gewas van de notie macht / almacht ons verhindert, lieve mensen, blij en ontspannen te zijn in het leven en als we de krant lezen. De wereld wordt saamgedrongen in ontsteltenis, maar wij zijn ook de wereld. Maar ons is gegeven te horen een andere stem die zegt: houdt op en weet dat Ik God ben.
Miskotte
Cit. M.J.G. van der Velden, K.H. Miskotte als prediker, 160

*i.v.m. de opgestane, verschenen, verhoogde Messias
de gehele Godsregering gaat door de transformater van onze aarde menselijkheid heen.

A. A. van Ruler, De dood wordt – p. 16

*Met name ook de almacht van God gaat door deze geweldige transformator van de liefde heen. Zij wordt bijkans gelijk aan heilsmacht en zelfs aan onmacht.
A. A. van Ruler, Ik geloof, p. 115

*Pantocratie is zeggenschap over alle dingen. Het is in het Nieuwe Testament de ‘macht’ die zich in de Messias Jezus manifesteerde. Als je dat ‘macht’ wilt noemen… Zeker niet in de zin van machtsverheffing en machtsevenwicht.
W. Barnard, In de Waagsch. Nw. Jrg. 5, no. 16, p386

*…dat het woord ‘almachtig’ een blijk van ontoereikende vertaalkunst is (…) maar ook dat de Pantokratoor (de ‘albeheerser’) nooit, althans naar christelijk inzicht, een oppergrootvader-met-baard is, klikkebollend op de hemeltrans, doch altijd de gemartelde, het gedoodverfde Slachtoffer, de Rechtvaardige die onderdoorging en overeind kwam (…) Het vignet van de Pantokratoor is in die oudste kerken dan ook te vinden boven het altaar. De notie ‘almacht’ correspondeert met de noodzaak van het Offer.
W. Barnard, Stille Omgang, 1073 / 4

*Almachtige is de voor de hand liggende weergave van het Latijnse ‘omnipotens’, dat teruggaat op het Griekse ‘pantokratoor’, dat teruggaat op het Hebreeuwse ‘JHWH Zebaoth’. En dat betekent naar mijn stellige overtuiging ‘boven alle machten uit’ (en eventueel onder alle machten door) ‘komende’.
W. Barnard, Stille Omgang, p. 1074

*… ‘pantokratoor’ is de term waarmee de rabbijnen van de Septuagint de zegswijze JHWH Zebaoth (of Tsewaoth) weergaven, d.w.z. ‘Heer over de machten’ ook wel ‘die zijn zal, geschiede wil, hoe dan ook, wanneer dan ook, boven de kosmische krachten uit of tegen alle elementaire machten in of desnoods onder de machten en krachten door’.
W. Barnard, Tot in Athene, 195

*n.a.v. Ps. 12
Dat is toch opvallend, hoe beslist een passie voor het recht wordt toegeschreven aan de godheid! Niet een almachtigheid die probleemloos balanceert op de naald van onze angstige eerbied, geen zelfgenoegzame allesbezitter die het geweld wat goed vindt zo, nee, veeleer een Robin Hood, een Che Geuvara, een Don Quichotte bijna, en opstandeling die het pantheon uitrent om actie te gaan voeren. En (zegt het tweede testament) om de ‘passie’ te doorstaan. Deze obsessie met het recht, die passie die compassie is, doortrekt dat eerste, dat ‘oude’ testament. Niet de schoonheid, niet de onthevendheid, niet het absolute nee dat geschiedenis loochent, maar een besmeurd ja, betrokkenheid, vuile handen. JHWH is een rebel, niet een aandeelhouder in de firma Kracht, Macht en Majesteit N.V.
W. Barnard, Tegen David aan praten, 61 / 62

*In de oude basilica’s, waar men met beeldentaal het messiaanse geloof tot uitdrukking bracht (niet alleen omdat het volk ongeletterd was, maar ook en vooral omdat men beeldspraak de voorkeur gaf boven begrippentaal ) zag je de ‘Pantokratoor;, letterlijk dus de Almachtige, uitgetekend in mozaiek. Dat is op zichzelf al veelzeggend: talloze kleine scherfjes vervolmaakten een groot geheel. Die ‘pantokratoor’ had de gestalte van de goede herder, de nieuwe Adam, de triomferende Messias. Een mensengestalte dus, een jonge man. Maar die voorstelling bevond zich boven het altaar. Zij berustte als het ware op de notie van het offer.
W. Barnard, Een stille duif, 101 / 2

*Epicurus (341-270 v. Chr.)
Of God wil het kwaad wegnemen en is er niet toe in staat, of hij is ertoe in staat, maar hij wil het niet. Het is ook mogelijk, dat hij het noch wil, noch ertoe in staat is of zowel wil als ook ertoe is staat is. Als hij het wil, maar het niet kan, dan is hij niet almachtig en dat past niet bij God. Als hij ertoe in staat is, maar het niet wil, dan is hij afgunstig, en dat is even vreemd aan God. Als hij het niet wil, noch ertoe in staat is, is hij zowel afgunstig als niet almachtig en dus geen God. Als hij het wil en ertoe in staat is (en dat alleen past God) wat is dan de oorsprong van het kwaad, en waarom zorgt hij er niet voor dat het verdwijnt?

Cit. A. F. Troost, Morgen zal het Pasen zijn, 30

*Geven wij de gedachte aan Gods alvermogen volledig prijs, dan heeft dat als consequentie dat het godsbegrip volstrekt ongewis en de geschapen werkelijkheid angstaanjagend wordt.
L. J. van de Brom
Cit. A.F. Troost, Morgen zal het Pasen zijn, 117

*God is enkel liefde en niet daarnaast ook nog wat anders. Maar is God dan niet ook almachtig? Neen Hij, geenszins. Hij is niet ook almachtig. Hij is enkel weerloze en uiterst kwetsbare liefde, en in die liefde is Hij almachtig onweerstaanbaar. Niet ook nog, alleen zo is Hij almachtig.
P. B. Suurmond, God is machtig, maar hoe? 83

*n.a.v. Hemelvaart – Christus Koning
…de ware Almacht, d.i. (..) de in de Opstanding openbaar geworden heils- machtsdaad des Kruises.

Tromp, In de Waagsch. 1-35, 1-6-46, p. 1

*Het spreken over de ‘almacht’ van God is telkens weer gecorrumpeerd, omdat zowel wereldlijke als kerkelijke heersers hun eigen machtsmisbruik rechtvaardigden met een beroep op de macht van God. Als Gods macht kwantitief en kwalitatief onvergelijkbaar is met de macht van mensen, dan staat de theologie voor de opgave om op een nieuwe en andere wijze te spreken over de macht van God.
Schoon, De weg van Jezus, p.125

*Als de ‘almacht’ van God de kwantitatieve veralgemening is van de menselijke macht en niet een kwalitatief totaal andere macht, dan moet God verantwoordelijk worden gesteld in zijn machtsuitoefening voor alle catastrofes in de wereld.
Schoon, De weg van Jezus, p. 125

*De macht van God kan omschreven worden als de liefde van God, waarmee Hij de schepping uiteindelijk tot haar bestemming voert. Maar God werkt in zijn liefde op de wijze van het verbond; Hij schept ruimte voor mensen om zijn partners te zijn. Hij vraagt van hen dat ze hun verantwoordelijkheid als zijn schepselen aanvaarden. God is daarbij een onvoorstelbaar risico aangegaan. De realiteit van Auschwitz vormt hiervoor misschien wel het gruwelijkste bewijs.
Schoon, De weg van Jezus, p. 128

*…dat wil zeggen de niet met ons besef van macht te meten mogendheid.
W. Barnard, Stille Omgang, 329

*God kan alleen wat Hij in zijn soevereine vrijhuis wil en Hij wil dat, wat met hart en wezen overeenstemt. Zijn almacht is de almacht van zijn liefdewezen.
J.T. Wiersma, Het geloof van – 414/ 5

*Dat Luther zo stellig en absoluut spreekt over omnipotentia, praesientia, immutabilitas en necesstas, komt doordat de zekerheid en de troost van het geloof ermee gemoeid zijn.
Van de Veer, Cruciale Verb. 165

*LXX vertaling – hoe Adonaj en Sjaddaj te vertalen?
Sommigen: Pantokrator / Omnipotens

*Simeon liet het woord vallen – in 2 stukken: Sja – Daj : Die genoeg is. Hikanom
Gilhuis – C. H. van Schaik, De dag is sterker, p. 46

*Gods almacht is de inhoud van een anticiperende belijdenis, de schreeuw van het nochtans, de uitdrukking van het vertrouwen in Gods verborgen overmacht, die straks als almacht triomferen zal.
H. Berkhof, In de Waagsch. 24-17, p. 329

*Spreken over God is altijd een metafoor. ‘Iets wat niet echt gezegd kan worden, wordt toch gezegd. ‘God is almachtig’ betekent dan niet dat God alles kan, maar dat alles wat machtig is, in God zijn oorsprong heeft. Hij is de bron van alles. Er is geen macht naast God tegen God. Uiteindelijk zal God zegevieren over het kwaad’.
Vergote
In: Marijke Verduyn, De grote woorden voorbij, 71

*De macht van God is niet een peilloze afgrond van willekeur waarbij we alle houvast verliezen. De macht van God in juist de vaste grond van zijn liefde waarin we enige, werkelijke houvast vinden.
J.P. Versteeg, Bijbelwoorden op de man af, 103

*Gods almacht moet de rand van Gods liefde zijn, wil die liefde inderdaad sterker zijn dan de dood.
E. P. Meyering, Insp. Uit de trad., 102

Alomtegenwoordigheid
Hilarius van Poitiers
Het bijzondere van God is volgens hem dat God twee dingen tegelijkertijd vermag, die elkaar in de wereld van de schepselen uitsluiten: God kan in Zijn totaliteit alles van binnen vervullen en het tegelijkertijd van buiten omvatten.

E. P. Meyering, voorbij de vadermoord, 61

*Aan de ‘alomtegenwoordigheid’ hebben wij niets, als we haar niet kunnen kennen als de alomtegenwoordigheid van Iemand!; wie is bestendig om mij heen?
K. H. Miskotte, Hoofdsom –  p. 363

Alverzoening
*
Ik denk altijd aan wat een zendingsman in de vorige eeuw gezegd heeft: ‘als iemand diep in zijn hart nooit eens hoopt op alverzoening, dan is hij een os. En als iemand daaruit concludeert niet van het Evangelie te moeten getuigen, dan is hij een ezel’.
J. Verkuyl
In K. v/d Zwaag, De kerk op weg naar 2000, p. 46

*Wat God, in Jezus Christus in de verbondgeschiedenis voor de Zijnen heeft gedaan, is anticipatie op datgene, wat Hij aan alle schepselen zal doen.
Beker /Deurloo, Het beleid over ons bestaan, p. 132

*…alle schepselen zijn voor het heil bestemd, omdat de geschiedenis van het verbond, die zich in een bepaalde tijd en ruimte voltrekt, ertoe bestemd is alle tijden en ruimten te vervullen. Dat wordt dan tegen alle heilloze factoren en mensen ingesproken die de aarde zichtbaar met zoveel macht bederven.
Beker / Deurloo, Het beleid ons bestaan, p. 133

*De vraag moet openblijven, omdat het even vermetel is een eeuwige het te leren zonder meer, als een wederkeer van allen zonder meer. Het eerste zou betekenen dat God tot in eeuwigheid in een groot deel van zijn schepping niet verheerlijkt wordt; het tweede zou erop neerkomen, dat het zedelijk leven eigenlijk een natuurproces is, waarin vanzelf alles terechtkomt. Het is dus een goede zaak, dat ons denken hier vastloopt.
Okke Jager, Verheldering, 631

*Ons principiële bezwaar tegen de eschatologie van de dubbele praedestinatieleer richt zich – mutatis mutandis (…) – ook tegen de eschatologie van de alverzoeningsleer: Christus’ rechterschap functioneert in beide eschatologieen slechts als de onthulling van een reeds bestaande stand van zaken en positie van personen. Beide theologoumena begrenzen en verzakelijken Jezus Christus en maken Hem tot een praedicaat hetzij van een oerbeslissing, hetzij van het verzoeningsgebeuren.
Beker / Hasselaar, Wegen en Kruispunten…2, 176

*Met zulk een leer als voorgegeven kader gaat zij (de gemeente) voorbij aan de ernst van het laatste gericht en vat zij de heiligheid van zijn genadeoordeel als het enige en ene oordeel ten leven, dat ook het eerste en laatste oordeel is, waaraan haar leven hangt, niet ernstig op.
Beker / Hasselaar, Wegen en Kruis. 5, p. 182

*Omdat God in de tijd en ruimte van Jezus Christus’ leven vanaf zijn geboorte tot aan zijn hemelvaart, de tijden en ruimten van Israel vervuld heeft en vervult, staan alle tijden en alle ruimten nog zoveel te wachten. Want in Israel en in Jezus Christus toont God wat Hij met ‘alle’ mensen voorheeft.
Beker / Deurloo, Het beleid over ons bestaan, p. 132

*Zijn bewaring staat in het teken van het heil voor allen. In zijn heil oordeelt Hij allen. Ook de moedwillige heilschenders die Hem in zijn waarheid met hart en ziel kennen en zich toch met hart en ziel tegen Hem keren, zullen zijn heil zien, maar zich op zijn heil stuklopen en op zijn leven zich doodlopen – maar nimmer oordeelt Hij buiten zijn genade om; en niet een gedeelte van de mensen, de z.g. uitverkorenen bewaart Hij voor het Rijk, maar allen bewaart Hij voor het altijd weer verrassende oordeel van zijn genade ‘dat Hij in kruis en opstanding van de Messias uitgesproken heeft ten behoeve van allen en universeel aan het licht zal brengen aan het einde der dagen. Met het oog op deze bewaring van allen, bewaart Hij zijn gemeente.
Beker / Deurloo, Het beleid over ons bestaan, p. 41

*De heerlijkheid Gods, die aan het einde geopenbaard wordt, gaat én de zaligheid der verkorenen én de verlorenheid der verworpenen ver te boven. Vandaar, dat het mogelijk is, dat in het Schriftuurlijke spraakgebruik de mors aeterna gedurig geheel wegvalt in de beschrijving van de toekomst.
A.v. Ruler, Verv. der Wet, p. 56
Cit. J.H.P. v. Rooyen, Kerk en Staat, p. 44

*We moeten de bijbelse elementen van vrees en vertrouwen beiden (sic!) vasthouden. Zeker, de Bijbel sluit niet de mogelijkheid uit om verloren te gaan, maar aan de andere kant houdt het ons ook vol (sic!) te hopen dat allen gered worden.
Leslie Newbigin, in: K. v.d. Zwaag, De kerk op weg naar 2000, p. 60

*Het is een ketterij, ik weet het wel, maar in mij is ze nooit tot zwijgen te brengen, zomin als de kerk van alle eeuwen die ooit verloor: geen eeuw waarin het niet veroordeeld en geloofd, gehoopt is.
P. B. Suurmond, God is machtig, 115

*Iedere vertolking van het evangelie, die niet wijst in de richting van de ketterij der algemeene verzoening, is geen vertolking van het evangelie!
A. A. v. Ruler, Religie en P.  p. 79

Amalek
*Amalek is niet een volk waarvan je de woonplaats op de kaart kunt aanwijzen. Amalek woont in de bijbel. Het is een modelvolk, en dan  in negatieve zin.

Piet van Midden, Van Ver halen, 69

*Het is in de Bijbel vooral een andere naam voor het ultieme kwaad.
Willem Maarten Dekker, Provocatie, 125

Ambt
*i.v.m. de ontwikkeling v.h. woord
Toen nu naast ‘ambacht’ door samentrekking ‘ambt’ ontstond, is men van lieverlede het eerste voor de hogere, het laatste voor de hogere diensten gaan gebruiken. Voor kerkelijke diensten raakte ‘ambacht’ geheel in onbruik en zo bleef in de kerkelijke taal het woord ‘ambt’ beschikbaar voor de meest gevestigde kerkelijke diensten.

O. Noordmans, Verz. W. II, p. 476

*Mijn zoon, wij hebben een te goede Heer om Hem klagende te dienen.
J. J. van Oosterzee in een brief aan zijn zoon

*Het bijzondere ambt wortelt in het algemeen priesterschap van de gelovigen. Maar het komt op uit de daad en de gave van de drie-enige God. Hij geeft het. Hij stelt het in. Hij deelt het toe.
A. A. v. Ruler, Ref. Opm. p. 89

*i.v.m. Calvijn
Het eigenlijke doel van de ambten is: onze zwakheid te hulp te komen. Wij moeten ’t woord Gods uit mensenmond horen.

O. Noordmans V. W. 5., p. 173

*En elke poging om een presbyteriale kerkregering zomaar uit de bijbel over te nemen, is een van de ergste anachronismen die ik ken. Een goede uit legging van de tekst van het N.T. zal niet de gelijkheid maar het verschil aan de dan brengen.
O. Noordmans, V.W. 5, p. 148

*Wie werkelijk in het ambt is gezet en bezet en besef heeft van het christocratische gezag, dat daaraan eigen is, gaat zouden enige twijfel dagelijks door duizend verzoekingen van deze aard heen, maar als hij zichzelf, zijn ambt, het gezag van zijn ambt goed verstaat, zal hij deze verzoekingen te boven komen
A. A. v. Ruler, T.W. 2, p. 176

*i.v.m. predikant
…zijn ambt onderscheidt hem wel wat zijn taak betreft, maar niet wat zijn aard betreft.
Berkelbach v.d. S
Cit. E. S. Klein Kr.  Trialoog, p. 76

*Ambtsdrager
Er is altijd weer die apartheid. En altijd weer dat gegrinnik van de gewone mensen om de man van de godsdienst. In dat gegrinnik steekt latent de antiklerikale priestermoord

A. A. van Ruler, T.W. 2, p. 144 / 5

*Zijn eigenlijke wortel heeft het ambt in het ondoorzichtige werk van de Geest (…). In zijn kern en essentie komt het ambt niet op uit de gemeente, het komt uit Gods openbaring, zoals deze Geest deze via de kerk als instelling, de wereld indraagt!
A. A. v. Ruler
Cit. F. G. Immink, Zo de ouden zongen, 172

*Het werk van de deus creator is tenminste met handen te grijpen. Daarom: was ik maar timmerman of wiskundige of pianist – maar ik ben dominee, ouderling, diaken. Mijn God, wat een aanvechtingen!
A. A. v. Ruler, T.W. 2, p. 144

*De ambten zijn geen organen van de kerk, maar werktuigen van God. De ruimte waarin zij werken is geen zichtbaar lichaam. Niet het leven is de categorie waaruit zij begrepen moeten worden, maar het geloof.
O. Noordmans, V.W. 5, p. 372 (in het vervoeg verwijst N. naar Calvijn, Inst. 4, 3.1)

*i.v.m. Gunning
Het bijzonder ambt van de dienaar des Woord noemde Gunning de nederigste functie in de gemeente, omdat door dit ambt wordt verkondigd dat de gemeente afhankelijk is van de in haar nederdalende liefde Gods. Deze nederdaling der liefde heeft niemand in de hand, ook de ambtsdrager niet. Het bijzondere van het ambt is, dat het van zichzelf afwijst en erkent dat wij principieel machteloos zijn ten aanzien van de tegenwoordigheid van het Woord.
Beker / den Boer, J.H.Gunning Jr.. Een theol. portret, p. 117

*Velen hebben gemeend dat er niet meer mee bedoeld werd dan een werk, een opdracht. Maar kerkelijk is er toch meer mee bedoeld. Het moet een vorm zijn die staan kan, liefst eeuwen. Wanneer men het niet zo lichamelijk uit de Schrift kan afleiden, dan moet men het liever een andere naam geven. (….)
Een ambt is een kerkelijke vorm, uit de bijbel afgeleid, waarin iets van de maakt der schepping ligt. Toen Calvijn op het bord de pion van de ouderling trok, zette hij daarmee de paus schaakmat.
O. Noordmans, V.W. 5, p. 396

*Het ambt geschiedt uit kracht van de opdracht Gods en namens de gemeente. En het kan alleen recht geschieden wanneer het in de biddende gemeente wortelt en tegelijker tijd in een vrijheid coram Deo wordt uitgeoefend die het rekenschap geven niet schuwt. Hier ligt het geheimenis van het door de gemeente en ‘mitsdien’ door God geroepen zijn.
Meyers, In: De kerk verbouwen, p. 152

*Ook bij Calvijn staan de ambten niet naar binnen en naar elkaar, maar naar buiten gericht. Het zijn geen organen van de kerk, in dienst van haar eigen heerlijkheid, maar instrumenten van God, in dienst van zijn eer.
Haarsma, Geest en kerk, p. 278

*Ambt is dat een mens gebruikt wordt door de Geest, om het werk, dat de Geest doet, te verrichten op de aarde
A. v. Ruler, Ref. Opm. p. 138

*…de ambtsdrager is meer dan afgevaardigde van de gemeente, zijn dienst is de functie van een gezondene; hij is meer dan een vertegenwoordigt van het algemene ambt, hij vertegenwoordigt Christus bij en tegenover de gemeente; hij komt, als het ware, als een teken in ons midden, dat we niet onder-elkaar, onder-ons zijn, maar dat er Iemand tegenover ons staat, die ons ziet, die zegt: ‘Ik zal raad geven, Mijn oog zal op u zijn.’
K. H. Miskotte, Kern v.d. zaak, p. 189

*Calvijn over deze ‘dienst van mensen’, over hun ‘plaatsvervangende werkzaamheid
Christus wendt deze niet aan ‘om op hen Zijn recht en eer over te dragen, maar alleen om door hun mond Zijn eigen werk te volbrengen, gelijk ook een handwerksman tot het maken van zijn werk gereedschap gebruikt’.
Inst. IV, 3.1  (vert. A.Sizoo, 8 e dr. III, p. 54)

*Het bijzondere ambt ‘rust’ wel in het algemeen priesterschap der gelovigen; het komt er in zekere zin zelfs uit voort, namelijk in zoverre het er door gevoed wordt; maar het is en niet identiek mee, evenmin als de boom identiek is met de bodem, waarin hij rust en waardoor hij gevoed wordt; de boom zelf komt voort uit het zaad dat in de bodem gelegd is.
A. A. v. Ruler, Bijz. Alg. A. p. 44

*niet slechts een functie, een werkzaamheid
Een ambt duidt een stand aan, waaraan zekere werkzaamheden verbanden zijn. (…) Een ambt is dus een door God afgezonderde en omschreven kling van werkzaamheden waarvoor Hij zelf de dragers aanwijst, die Hij met garen des Geestes toerust, opdat zij het volk, in dit geval de gemeente mogen dienen.
Ph. J. Hoedemaker, In: Hoedemaker herdacht, p. 46*

Het ambt, het toegespitste ambt (want ook het kerkgangerschap is een ambt), is veel te zwaar voor een mens, het drukt hem, het weegt op de drager, maar ieder die er van harte mee bezig is geweest, kent ook de keerzijde van die waarheid, heeft weet de omkering ervan. Het ambt  ‘draagt’ ook degene die het bekleedt. Zo noemen wij dat: een ambt ‘bekleden’ alsof wij de mantel waren die het mogelijk maakt voor het ‘naakte ambt’ nu onder de mensen te verschijnen.
W. Barnard, Verz. Vertoog, p. 293/ 4

*Een dienst is ambtelijk van karakter, wanneer die dienst niet slechts naast, maar ook tegenover de dienst van anderen verricht wordt. Een ambt is daarom altijd een dienst die verricht wordt door sommigen in de kerk die met elkaar een groep vormen die duidelijk herkenbaar is en bij de anderen in de kerk ook daadwerkelijk erkenning vindt of dient te vinden. Een ambt is zo een dienst van sommigen in de kerk ten dienste van het dienen van alle anderen in de kerk.
J. P. Versteeg, Geest / Ambt / Uitz. , p. 68

*i.v.m. Ef. 4: 1 – 16
Oecumenisch moeten we erkennen, dat alle kerkelijke structuren vereenzijdigingen zijn en niet zonder het gevaar van verabsolutering. Niets heeft blijvende waarde zonder gemeenschap met de bisschop? Of: ‘Der Plarrer soll es tun?’

J. M. Hasselaar, Beluisterde Schriftwoorden, p. 216*

n.a.v. Ef. 4: 1 – 16 (ten dienste van de gemeente)
Indien dit subject-zijn van de gemeente (de zgn. leken!) bevorderd wordt, is ambtelijk gezag een zegen. Als het verduisterd of gefrustreerd wordt, is ambtelijk gezag – van dorpsdominee tot paus – een vloek.
J. M. Hasselaar, Beluisterde Schriftw. , p. 218.

*i.t.t. bewondering eer voor bijv. persoonlijkheden – zie ook 1 Tim. 3: 1vv
Daar vinden we niets van de luister van menselijk begaafdheden, van de brillante eigenschappen, van een ‘geestelijke persoonlijkheid’. De ambtsdrager is de eenvoudige, in geloof en leven gezonde, trouwe man, die zijn dienst aan de gemeente goed verricht. Zijn gezag ligt in de uitoefening van zijn dienst, aan de man zelf valt niets te bewonderen

D. Bonhoeffer, Leven met elkander, p. 77

*het ambt van dienaar des Woords, ouderling en diaken vinden hun informatief, aansprekend en oproepend karakter van de Waarheid Gods. De Waarheid wordt door het ambt namens God verkondigd, overgedragen, gevierd en gedaan aan de gemeente en mede door de gemeente aan de wereld.
H. Jonker, Theol. Prax. , p. 289

*in de bemiddeling van het heil
de rol van poortwachter, d.w.z. eerder een controlerende functie en bij Gods gratie een bemiddelende functie. Zo blijft er een beslissend onderscheid tussen wat mensen doen en wat God doet
C. v.d. Kooi, Tegenwoordigheid van Geest, 196

*Het zuivere congregationalisme berust op een belofte die pas in het eschaton verwerkelijkt wordt. Tot dan is er, af en toe, ambt nodig, als tijdelijke maatregel, dat erop toeziet dat de gemeente als volk van God niet achter eenmaal genomen wissels terugvalt en haar eigen geschiedenis vergeet.
C. v.d. Kooi, Tegenwoordigheid van Geest, 195

*Het ambt wordt niet van bovenaf ervaren, voor de eeuwigheid met gezag bekleed. Het ambt wordt van onderop bevraagd hoe zinvol, bevrijdend, helpend met zingeving het is.
L. de Liefde, Ongedachte nabijheid, p, 41

*In de trits: dienaar des Woords (prediking is tegenwoordigstelling van het heil) – ouderling (de tucht als heiliging van het leven) – diaken (hulp en gerechtigheid; het sociale ideaal) ligt een climax inzoverre  het volgende meer Gods oorspronkelijke en uiteindelijke bedoeling uitdrukt dan het voorgaande.
A. A. v. Ruler, Verwachting en voltooiing, p. 161

*Want het ambt is ‘uit’ Christus, maar toch allen ‘door’ de kerk.
A. A. Spijkerboer / H. Ridderbos, Een belijdende kerk, p. 69

*Ambt 3 voudig van Chr.
Wat de naam Christus betekent kunnen wij niet uitleggen, als wij niet mogen teruggrijpen op de oud-testamentische ambten van profeet, priester en koning. De profeet is Gods mond, de priester zijn hart, de koning zijn hand.

O. Noordmans, Herschepping, p. 89/90

*De profeet is de ziener en zegger van de zin der historie. De priester is de verzoener van de onzin der historie, die wij gemaakt hebben en maken. Koning is de kenner, hij, die de zin der historie kan aan de dag brengen, die regeert met dit doelwit. Dat alles viel in Jezus samen.
D. Tromp, Verbond tegen het lot, p. 218

*In het ambt treedt Christus zelf in zijn bijzonderheid op ‘in een tegenover’ met de zijnen. Om het schematiserend te zeggen: in het geweten is Christus ‘in’ ons; in het sacrament is hij ‘bij’ ons; in het ambt is hij ‘tegenover’ ons.
A. A. v. Ruler, Bijzonder en Algemeen Ambt, p. 78

*n.a.v. Zijlstra’s interpretatie Geest en geest
Een risico van het sterke accent op de gedachte van het ‘Tegenover’ lijkt me, dat ze theologen en predikers suggereert dat ze altijd met nieuwe, controversiële uitspraken dienen te komen (en dat is kramp verwekkend). Niet alles wat kerk en geloof te vertellen hebben, behoeft het karakter van een ‘Tegenover’ te hebben.

H. Lindijer, in Leidse Lezingen, Een wijder perspectief, 51

*verstaat onder kerkelijk ambt die functie, die beoogt de gemeente boven de kerk in haar feitelijk geloofsleven te stellen voor het apostolisch schriftgetuigenis als heer ‘tegenover’,  waarin de Geest tot haar komt in zijn – haar vernieuwende – kracht.
Beker / Hasselaar, W. en Kr. 5, p. 81

*Het ambt heeft alleen een apostolisch recht in de gemeente als het erkent dat zijn plaats in de gemeente principieel een wijkende plaats is. het gaat de gemeente voor in het wijken voor de stem van Christus uit den Hoge naar wie het apostolisch schriftgetuigenis verwijst.
Beker / Hasselaar, W. en Kr. 5, p. 83

*gezag van het ambt (donatistische opvatting van de hand gewezen)
De kerk rust niet op een ‘converted ministry’, maar op de waarheid in haar verkiezende overmacht, die haar – op de wijze van het horen, waarin het ambt haar voorgaat – haar bekering doet inwachten.

Beker / Hasselaar, W. en Kr., 5, p. 85

*Het leven en werken der kerk wordt geordend en geleid door de dienst der ambten, waardoor Christus zijn profetisch, priesterlijk en koninklijk ambt in het midden der Gemeente uitoefent. Deze dienst draagt Hij aan de ambtsdragers op, zouden hen nochtans over te dragen. Slechts in de onderschikking en gehoorzaamheid aan het Christusgetuigenis ontvangt de ambtelijke dienst volmacht en belofte.
K. H. Miskotte, Kern v.d. zaak, p. 182; Fundam. en Perspectieven, art. 13b

*Weliswaar is het niet zo, dat de bijzondere, kerkelijke ambten in de structuur van het lichaam van Christus slechts een uitvinding zijn op grond van organisatorische behoeften, maar nooit mag over het hoofd gezien worden, dat de apostel Paulus de ‘ambten’ bespreekt als charismata temidden van een pluriformiteit van genadegaven, waardoor de ongedeelde als subject leeft en werkt.
Beker / Hasselaar, W. en Kr. 4, p. 66

*i.v.m. Lima-rapport
In de oecumenische dialoog tussen de kerkelijke tradities schijnt het verschil in ambtsopvatting nog steeds het zwaarste gewicht is de schaal te leggen.
Beker / Hasselaar, W. en Kr. 4, p. 180

*Er mag zeker een bijzonder ambt in de gemeente zijn, de orde der kerk brengt dat als vanzelf mee, maar de grens tussen dat officiële ambt en de ‘gewone’ gelovige mag niet te scherp worden getrokken. Dat is heilzaam zowel voor de ambtsdrager als voor de gelovige. Anders gaat het ambt lijden aan formalisering en de gelovige kan de eer van zijn situatie verwaarlozen. Alexandre Vinet deed er goed aan de priester te beschouwen als een chretien accompli, en de christen als een pretre commence (uitgegroeid christen en priester in aanleg, vertalen we)
L. Smelik, Achterstallige Postille, p. 95

*God levert de ambten niet af met de grenspalen erbij; Hij strooit ze uit als een zaaier.
Okke Jager

*In de verkondiging van wat Gods vrijmacht is en blijft, ligt de opdracht van de ambtsdragers der kerk en van de gelovigen.
Smelik, Het Evg. naar Joh., p. 287

*Voor zover er in legitieme zin sprake zal zijn van ambten in de kerk, zullen zij permanent op de grens moeten staan tussen het door uitverkiezing ambtelijke wezen van de door heiliging ambtelijke bestemming van de werkelijkheid.
A. A. v. Ruler, T.W. 5, P. 132

*Dat de oecumenische ontmoeting van de kerken zich in de laatste decennia zo heeft toegespitst op de ambt vraag werd een geschiedenis van weinig ‘grandeur’ en van veel ‘misere’. Meer een ongelukkig stokken en vastlopen in kerkelijk zelfbewust zijn dan een bemoedigende progressie naar groter vrijheid.
Beker / Hasselaar, W. en Kr. 4, p. 114

*i.v.m. Hand. 16: 6-10
Vreemd dat de apostelen last van elkaar hadden. Zij waren toch allen door Jezus gezonden. En toch leert de Bijbel het ons. De apostelen waren geen ambtenaren, maar hadden een ambt ontvangen; zij waren elk afzonderlijk aan Jezus verantwoording schuldig. Zij hadden een vrij arbeidsveld nodig. Daarom gaat Paulus van Petrus af, en van Barnabas af, een andere kant op, waar de Heilige Geest hen leiden zal.
O. Noordmans, VW 7, p. 357

*drievoudig
De profeet is ziener en zegger van de zin der historie. De priester is de verzoener van de onzin der historie, die wij hebben gemaakt en maken. Koning is de kenner, hij, die de zin der historie kan aan de gag brengen, die regeert met dit doelwit. Dat alles viel in Jezus samen.
Tromp, In de Waagsch. I -33, 18 / 5 – 1946, p. 1

*(–)
Is de hartslag van het leven
niet de liefde van de Heer?
Liefde draagt hen meer en meer,
die in dienst van Hem zich geven.
Alle dingen hebben tijd
maar Gods liefde eeuwigheid.
Hans Mudde, Het lied bij het Woord, 34

*(–) Christus bekrachtige de profeten, apostelen, de martelaren. Op dat fundament is de kerk gebouwd. Dat is de functie van het ambt, om daarvan orgaan te zijn. Dat is de zin van Doop en Avondmaal.
O. Noordmans, VW 7, P. 436

*…het ambt ontleent zijn gezag niet alleen rechtstreeks aan God met uitschakeling van de gemeente; dat zou Rooms zijn, de gemeente van het ambt is deren  en haar onmondig maken: de gemeente zou geestelijk uitgehold worden en wegsmelten; (…) Het ambt ontleent zijn gezag echter ook niet alleen aan de gemeente; dat zou independentistich zijn het ambt zijn ruggegraat benemen, de gemeente geestelijk overspannen en haar door gebrek aan dak  stuur buiten het evangelie doen verdwalen.
Bartels, 10 jaren strijd…, p. 217

*(// Chalceden: ongescheiden, ongedeeld, onvermengd, onveranderd: )
Daarom is het enerzijds ten volle God zelf, die in het ambt op ons toetreedt, met al het gezag en al de liefde, welke Hem eigen zijn. Maar anderzijds doet Hij dit op een ten volle goddelijke wijze, dat is ook: ten volle in de verhulling van het menselijke.
A. A. v. Ruler, T.W. 5, p. 83

*De hele ambtsidee en de ambten zelve komen uit het binnenste wezen der kerk, uit Christus, den messias, dat is: de ambtsdrager bij uitnemendheid op!
A. A. v. Ruler, Droom en Gestalte, p. 212

*….het is juist karakteristiek voor het bijbels gevulde ambtsbegrip, dat het met zich meebrengt, dat het werk van God ambtelijk ook geheel op menselijke wijze geschiedt, dat wil zeggen, dat men er rekenschap van moet afleggen
A. A. v. Ruler, T.W. I, p. 214

*Het ‘ambt’ is niet meer dan het overspringen van de vonk, slechts symbool, dat verschijnt en verdwijnt, dat dienst doet en weer opgeheven wordt. Er is aan het ambt iets vluchtigs eigen, dat in wijder verband aan de gehele ekklesia eigen is. De gehele kerk heeft iets symbolisch en ambtelijks tussen God en de wereld.
A. A. v. Ruler, Bijz. Alg. A. p. 80

*Een echte en hechte wortel heeft het ambt in het katholieke denken niet; daarvoor weet het te weinig weg met het element van het historische in de christologie (de verzoening) en de pneumatologie (de praedestinatie) en maakt het te weinig ernst met de unieke positie van de kanon.
A. A. v. Ruler, Bijz. Alg. A. p. 85 (Zie ook p. 73)

*De ambtelijkheid van het ambt-in-actu-hangt ten enenmale aan zijn schriftuurlijkheid.
A. A. v. Ruler, Bijz. Alg. A. p. 83

*In Gods gebruiken van middelen liggen meer verborgenheden dan wij weten. Ambtelijke autoritiet is dan ook een geloofsobject, onlosmakelijk gebonden aan het gezag van het Woord.
A. A. v. Ruler, Bijz. Alg. A. p. 79

*Het ambt in de ekklesia is meer dan uitwendige ordening van zedelijke diensten. Ook meer dan voorbeeldige demonstratie van het algemeen priesterschap der gelovigen. Het is orgaan van Christus zelf, waardoor hij zelf zijn lichaam opbouwt en handelend optreedt in en door de ekklesia.
A. A. v. Ruler, Bijz. Alg. A. p. 76

*Het ambt is ten volle ambt: taak-en-macht-van-Godswege.
A. A. v. Ruler, Bijz. Alg. A.. p. 76

*Wanneer de kerk groeit van Jezus uit, dan penetreert de ambtelijkheid mee door het gehele lichaam!
A. A. v. Ruler, Bijz. Alg. A. p. 70

*Ook terzake van het ambt staat alles in het gloedwitte licht van de praedestinatie.
A. A. v. Ruler, Bijz. Alg. A. p. 54

*De notie ‘ambt’ heeft intrinsiek het bijzondere aan zich. Er ligt uitverkiezing in. Iets of iemand staat alleen in een ambt tegenover iets anders of tegenover anderen; zo bijv. de geschapen werkelijkheid tegenover het niets, het menszijn de natuur, de gelovige tegenover oude Adam.
A. A. v. Ruler, Bijz. Alg. A. p. 43

*Het is de hoge positie van de mens, dat hij op vele manieren de plaats van God kan innemen en in naam van God het werk van God op de aarde kan en moet volbrengen. Dat is de onophefbare betekenis van het ambtelijke in het menselijke leven en samenleven.
A. A. v. Ruler, Marcus 14, 15, 16, p. 31

*De ambten worden niet door de kerk uitgevonden en ingesteld. Dat ware – in het kerkelijke – de burgerlijkheid ten top: de in zichzelf besloten eindigheid van het lichaam van Christus!
A. A. v. Ruler, T.W. II, p. 120 / 1

*…de vreugde, de glorie van God en van alles wat is! het wezen van de kerk ligt toch daarin, dat God zelf en de mens zelf te zamen, in wederkerigheid deze vreugde vieren? Als dat zo is, dan is er van een ambt van de gelovige in de kerk helemaal geen sprake meer. Dat moderne theologoumenon is dan het bederf van het beste, namelijk van het kerk zijn en van het gelovige zijn
A. A. v. Ruler, T.W. II, p. 145 / 6

*Het ambt is van de Heer en zo is het in en van kerk. Wie een ambt aanvaardt en vervult,  levert dus in eerste aanleg een bijdrage aan God, aan Christus, van de heerschappij van Christus ook zijn gemeente en kerk. Alleen via deze omweg kan men zeggen, dat hij ook een bijdrage levert van de gemeente.
A. A. v. Ruler, Waaarom zou ik…p. 103

*De ene ambtsdrager kan een universitair geschoold geleerde zijn en andere rijdt dagelijks de koemest uit de stal – maar dat maakt voor de ambtelijkheid van beider ambt niet het minste verschil.
A. A. v. Ruler, Waarom zou ik….p. 104

*Wij moeten goed in ons hoofd en hart prenten, dat het gelovige zijn, van de kant van mens gezien, meer en wezenlijker is dan het ambtsdrager zijn. Als ambtsdrager is men slechts instrument, symbool van God, aan zijn zijde staande en Hem vertegenwoordigende. Als gelovige staat men in een tegenover met God, is men zijn tegenspeler, zijn partner. Dat is de kern en het hart van het ongeschonden mens-zijn.
A. A. v. Ruler, Waarom zou ik…p. 103

*Het is de hoge positie van de mens, dat hij op vele manieren de plaats van God kan innemen en in naam van God het werk van God op aarde kan en moet volbrengen. Dat is de onophefbare betekenis van het ambtelijke in het menselijke leven en samenleven.
A. A. v. Ruler, Marc. 14 -16, p. 3

*Christus heerst vanaf het hout, te midden van zijn vijanden, in de duisternissen. In het kader van deze verlossende heerschappij – die centraal een verzoenende heerschappij is – staat het ambt, met zijn gezag.
A. A. v. Ruler, T.W. II, p. 175

*Men moet over duizend afgronden heen gezet worden om werkelijk in het ambt en in deszelfs werk te volharden.
A. A. v. Ruler, T.W. II, p. 17

*De gemeenschap van de gemeente van Christus heft van Christuswege haar gelaat in de ambtelijkheid.
A. A. v. Ruler, T.W. 5, p. 110

*Het ambt verfomfaait een mens als mens enigszins.
A. A. v. Ruler, Ref. Opm. p. 192

*Dat is het wezen van het ambt: gebruikt te worden door de drie-enige God zelf.
A. A. v. Ruler, Ref. Opm. p. 90

*De praesentie van Christus betekent geen identiteit, wel gemeenschap: maar in deze gemeenschap speelt de gehoorzaamheid een gewichtige rol: het handelen van God blijft menselijk toegaan.
A. A. v. Ruler, Bijz. Alg. A. p. 76

*Het N.T. geeft geen kerkorde. Zelfs geen leer van de ambten. Het is ook in opzicht kerugma. Verhaal van enige daden van God
A. A. v. Ruler, Bijz. Alg. A. p. 33

*De ambten zijn in hun kern noch liturgische, noch sociologische, maar eschatologische grootheden.
A. A. v. Ruler, Bijz. en Alg. A. p. 23

*Vooronderstellingen van het ambt: iets van de exorcist, iets van de Staretz, iets van de kunstenaar, iets van de schoolmeester. Niet verondersteld is, dat men een ‘gelovige’ is, maar wel, dat men beeft voor Gods Woord, waar het over ons vaardig wordt.
K. H. Miskotte, 1-5-1926, V.W. 4, p. 298

De heerlijkheid van het ambt is mede, dat de uitoefening in zekere zin moet worden verstaan als opus operatum.
K. H. Miskotte, 8-9-1929, V.W. 4, p. 443

*De geestelijke mens is geen dogmen-drager evenmin als hij ambtsdrager is; want ‘das geistliche Amt ist nur ein Amt, ein Dienst, eine Schaffnerei’(Luther). Wat we aldus kunnen overzetten: geestelijk werk is maar gewoon werk, arbeiderswerk, een karwei. Het algemene priesterschap der gelovigen brengt mee, dat geestelijk en lichamelijk, dogmatisch en ambtelijk het priestergewaad wordt afgelegd. Het is hinderlijk bij de arbeid.
O. Noordmans, Verz. W. I, p. 194

*van Christus
Het leek een star schema, als men sprak van het ‘drievoudige ambt’ van de messias, maar het is een werkzaam geheim.
W. Barnard, Tot in Athene, 108

*Het ambt is….het orgaan, waardoor Christus Zijne heerschappij in de gemeente uitoefent…Het gaat….in het ambt om de levende tegenwoordigheid van de levende Christus in Zijne gemeente.
Ph. J. Hoedemaker, cit. G.Ph. Scheers Diss. p. 230

*i.v.m. Calvijn
Het eigenlijke doel van de ambten is: onze zwakheid te hulp komen. Wij moeten ’t woord Gods uit mensenmond horen.
O. Noordmans, V.W. 5, p. 173

*Het ambt is de weg, dien het Evangelie wil volgen onder de menschen.
J. Koopmans, NGB, p. 196

*Het ambt heft het menselijke in de mens niet op, maar stelt het in dienst van Christus.
G. Brillenburg Wurth, cit. E.S. Klein Kranenburg,   Trialoog, p. 86

*De ambten gaan de gemeente voor in het horend zich ontledigen voor het Woord Gods.
Beker / Hasselaar, W. en Kr. 5, p. 17 / 18

*Het ambt is dienst ten dienste van het charismatisch dienen van de gelovigen.
J. P. Versteeg, cit. T. Brienen, Van ambt naar dienst, 72

*Het ambt vindt haar oorsprong in God, die Zijn Zoon in deze wereld heeft gezonden (Joh. 3: 16) en die door Zijn Geest mensen uitzendt om, gedragen door Zijn belofte, het Evangelie in deze wereld te verkondigen.
R. de Reuver,  in: Een voortref. Werk, handr. Voor ambtsdragers, 9

*De basisvraag rond het ambt is heel simpel: hoe kunnen we de kerk zo ordenen, dat daar ‘His Master’s Voice’ gehoord en verstaan wordt door de mensen van vandaag?
Eddy van der Borgt, cit. W. en Dienst 9-6, 2001, blz. 6

*Alle officium is niets dan toespitsing van het gemeente- lidmaatschap.
W. Barnard, Op een stoel staan, 2, p. 149

*…als omgehangen waardigheid.
W. Barnard, cit. A. F. Troost, Dichter bij…267

Amen
*Amen achter het gebed zetten, is Christus achter het gebed zetten. Zonder dit einde was er geen beginnen aan. Nu is er het eind van weg.

G. Th. Rothuizen, Allemaal zondagen, 187

*Het is de zucht van het kind dat eindelijk rustig inslaapt. Het is de uiting van een volmaakt vertrouwen en de bezegeling van een onwankelbaar verbond tussen twee boezemvrienden, die elkaar opnieuw gevonden en verstaan hebben. Het is vervuld discipelschap.
Aalders, Onze V. 116

Amsterdamse school
*Het gaat om een beweging met verschillende componenten. Er is verscheidenheid naar invalshoek, zowel als naar practische uitwering. Toch kan met een zeker recht samenvattend gesprken worden van een ‘structuur-gerichte’ benaderingswijze van de oudtestamentische (c.q. van de bijbelse) teksten. Waarbij ook inderdaad verreikende implicatres in het geding zijn: exegetisch, maar ook vertaalkundig, bijbels-theologisch, homiletisch, en op het vlak van de liturg is ja tot in de practische theologie (in politicis) toe.

R. Oost, Omstreden Bijbeluitleg, 11

*Centraal staat in deze benadering in wezen de concentratie op de ‘gegeven’ eenheid van de kanonieke Schrift, en binnen dat kader op de structuur en de functie van de afzonderlijke literaire eenheden (het meest dogmatisch verwoord bij Deurloo).
R. Oost, Omstreden Bijbeluitleg, 79

Angst
*Des morgens kruipt een beest van vrees

door aderen en ingewanden,
en maakt mij weder tot een ander,
dan die ik slapend ben geweest.
G. Achterberg, Het weerlicht op de kimmen, p. 24  (1905 – 1962)

*De angst ontstaat ten opzichte van het raadsel, hij heeft geen plaats meer tegenover het geheim, waartoe wij mogen opwaken.
K. H. Miskotte, Om de waarheid te zeggen. p. 268

*Angst ondergraaft alles
Er bleef niets meer van me over.
Het gevoel: voor niets te bestaan…*
voor niemand te bestaan…
niet te bestaan.
Ida Kalmijn, Gekooid kind, 31

*Er is gezegd – onder anderen door Paul Tillich -, dat de mensheid, globaal gezien, drie soorten van angst heeft gekend. In de antieke wereld, in de oudheid was dat de angst voor het Noodlot, het Fatum. De Middeleeuwen – Luther is het grote voorbeeld – kenden de angst voor God vanwege de schuld. ‘Hoe krijg ik een genadige God?’ Maar de moderne mens stelt deze vraag niet meer. Hem gaat het om de zin van het leven. Heeft het leven zin? Wat is de zin? Nu is er de angst dat alles zinloos is.
A. v. Haarlem, Doorlicht Bestaan, 31

*De ‘angst’ wordt alleen dodelijk getroffen door de ons toegerekende Toekomst.
K. H. Miskotte, Om de waarheid te zeggen, p. 268

*Angst is geen schande; kinderangst niet, levensangst niet, doodsangst ook niet, maar God zij dank hoeft niemand er meer door verlamd te worden.
W. ter Horst, Wijs me de weg, 84

*Angst is wat het leven ons aandoet omdat wij als mensen de menswordende God eerbiedigen. Angst is de voelbare ernst van wat wij theologisch onbeholpen ‘erfzonde’ noemen.
W. Barnard, Stille Omgang, p. 173

*Angst is vrees, waar men invloed op zich zelf aan heeft gegeven.
E. L. Smelik, Vrije P. p. 188

*Angst is de respons van onvermogen tegenover een onbeantwoordbare situatie. Waar de chaos zich aan ons openbaart, ontstaat angst, zo roept het ongewone angst op.
N. H. Frijda  cit. A.F. Verheule, Angst en Bevr., 201

*Angst is de gevoelsmatige, psychische – zowel als lichamelijke reactie op een bedreiging. Angst is een gevoel van onlust en spanning, dat ons er toe brengt veiligheidsmaatregelen te nemen om het angstgevoel op te heffen.
A. F. Verheule, Angst en Bevr., 202

*Het is een schrikwekkende wijze om de realiteit te ontmoeten, dat namelijk alle leven zweeft boven een Niets waarin het uiteindelijk zal oplossen. Zo lang er mensen moeten sterven zullen er mensen zijn die de verschrikkingen van de angst zullen ervaren.
Rubenstein, God v.d. Joden…221

*Angst betekent letterlijk ‘vernauwing’. Waar het leven-lichamelijk of geestelijk, in die engte gedreven wordt, is het de angst zelf, die de overhand neemt.
Janse de Jonge, Karakterk.  p. 28

*Het is zeker niet toevallig, dat in onze dagen zoveel gedacht en geschreven wordt over de angst. Wij leven niet met de werkelijkheden van ons bestaan, die zich juist door deze ontkenning in de vorm van een onbestemde angst aan ons opdringen. De angst is de bodem van ons schijnbaar zo vrolijke en gezonde leven.
J. v.d. Berg, Psych.  v.h. z.(5), p. 17

*Primum in orbe deus fecit timorem.
Freud   cit.
H. Godan, Chr. und Hippokrates, S. 46

*Angst is vrees, waar men invloed op zichzelf aan heeft gegeven. Angst is beklemdheid, tot verstikking toe. De angst vergroot het geen bevreesd wordt. Angst ruimt plaats in aan de tegenmachten. In de angst verspeelt men zijn laatste vertrouwen, geeft zichzelf prijs en verergert de toestand, zodat men alle kijk op de werkelijkheid kwijtraakt.
E. L. Smelik, Vrije P. , p. 188

*De angst, dat is het bewust zijn der engte.
K. H. Miskotte, De vreemde vrijspraak, p. 113

*Tegen de angst helpt geen redeneren. Het enige wapen, het enige teken van een laatste vrijheid, gegrondvest in God, is het gebed. Het gebed, niet als teken van een onaardse vroomheid, maar als de enige verzetsdaad die we nog ter beschikking hebben.
A. Geense, Geen reiszak voor o.,  p 145

*Op de vloer van het zijn ligt de angst.
Of is er geen vloer en is dat de angst

van het hart dat verlangt
en schreeuwt om een hand die vangt?
Tot de vloer van het zijn daalde. Een
en vond er geen vloer, dood schrik alleen.

Toen, met al onze last,
hing Hij aan God, hield Hij zich vast.

Op de vloer van mijn zijn staat de rust.
Werd Hij niet die vloer, is dat niet die rust,

die hand die ons houdt,
door geen tevergeefs vertrouwd?

Inge Lievaart, Anno Domini, p. 56

*Angst
Ik trek uw woorden
als een deken

over me heen
mijn kin.

God,
stop me in
G. Boogaard, Niet vergeefs, p. 7

*Angst is de ‘hoogtevrees van de vrijheid.
S. Kierekegaard

*Ich weiss nicht, was mich in der Welt angstigt, wenn ich bedenke: Jesus lebt!
Chr. Blumhardt 2, S. 349

*De angst van kind af aan, als je niet kunt schreeuwen, als alles gesloten is, de adem zit in de kooi, mijn ribben worden tralies, ik ben de gevangene van mezelf, een lijf in een lijk.
W. Barnard, Stille O. , 307

*De angst is een teken van het geworteld zijn in het leven; voor een mens zonder angstmoet men bang zijn, hij is tot alles in staat.
D. Solle, Lijden, p. 64

*Want zie, de ziel die kent des Vaders wezen
Vreesloos getuige van zijn eigen vrezen

Drijft stil in triomferend evenwicht.
K. H. Miskotte, In de Gecr. A., p. 200

*Angst ist der Vorraum zur Holle.
Cit. Erinnern, nicht vergessen, S. 69

*Prachtig getuigenis der taal: de mens ‘maakt’ zich beangst; weerschijn van het evangelie.
K. H. Miskotte, Het gewone leven, p. 227

*In de bedreigdheid van het bestaan worden we ons bewust van ons eenzaam zelf, worden we uit vlakke verbintenissen met mensen uitgestoten, uit doodse gewoonten opgedolven, en voorgeleid voor de realiteit, maar het is er een die zonder hart en zonder aangezicht is en die, als de verveling, walging wekt of in een panische vlucht ons drijft – waarheen?; waartoe?
K. H. Miskotte, De kern van de zaak, p. 208 / 9

*Het bedreigende van de angst is dan ook nergens en dit ‘nergens’ is dan ook het onvatbare van de vijand, die angst heet: een vijand die nergens en niets is, maar slechts er is zonder meer.
In: E.A.D.E. Carp, Angst en vrees, p. 79

*In mijn angst staat mijn bestaan, mijn eigen zijn met lichaam en ziel op het spel. Mijn keel wordt dichtgesnoerd, mijn adem stokt, mijn hart springt als het ware mij uit de borst, mijn ogen staren wijd open in het niet, mijn lichaam ontledigt zich van zijn inhoud.
In: E.A.D.C. Carp, Angst en vrees, p. 83

*In mijn angst sta ik niet buiten mijzelf, zoals ik in woede of hartstocht buiten mijzelf kan zijn, maar geheel en al naast een eigen zelf waarvan ik vervreemd ben.
In: E.A.D.C. Carp, Angst en vrees, p. 88

*Wetenschappelijk onderzoek, dat de angst als menselijk fenomeen in zijn talrijke verschijningsvormen onderzoekt, kan slechts het oog richten op een angstskelet, waaruit het belevende leven is geweken.
E.A.D.E. Carp, Angst en vrees, p. 9

*In onze angst staan wij, mensen voor het niets en in het niets. En hiermede verdwijnt tegelijk al datgene wat de mens enig houvast kan bieden. Elk uitbeelden in woorden van hetgeen hij angst plegen te noemen, is feitelijk ook een onmogelijkheid en toch is en over angst zoveel geschreven, dat een samenvatting eveneens tot de onmogelijkheden zou behoren. (….) De angst verstijft en doet samenkrimpen tot een puntvormig ‘niets’.
E.A.D.E. Carp, Angst en vrees, p. 7

*De zogenaamde angstvrije mens is immuun gebleven voor het mysterie der ethiek en voert een dierlijk bestaan, dat slechts vrees kent voor een bedreigend gevaar. Vandaar dat een leven zonder angst aan de mens de essentie van zijn menselijk-zijn ontneemt en alle discussie hieromtrent op misverstand berust.
E.A.D.C. Carp, Angst en vrees, p. 147

Anhypostasie
*…de leer dus, dat de verschijning van de mrns Jezus Christus samenvalt met de daad Gods in de Zoon….
Beker / Hasselaar, W. en Kr. III, p. 66

*…de eeuwige Zoon neemt menselijke natuur aan en niet een reeds aanwezige enkeling…
Beker / Hasselaar, W. en Kr., III, p. 157 / 8

*…de leer van de anhypostasie (die zegt dat de mensheid van de Verlosser geen zelfstandigheid bezit afgezien van haar opname in de aanneming door de eeuwige Zoon) …
Beker / H., W. en Kr. , III, P. 50

Anarchie
*Gunning heeft het anarchisme als volgt gedefinieerd: ‘onder anarchisme verstaan wij….niet slechts een politieke denkwijze maar, volgens de etymologie van het woord het ‘beginsel’ dat op elk gebied, ook op dat der politiek, zijn gevolgen heeft. Anarchisme is het streven naar anarchie, het beginsel van geen ‘archie’, geen Macht die verenigt, boven zich te dulden, om dat het individu zijn leven zoals het is, geheel wil uitleven.

Cit. Beker / de Boer, J. H. Gunning Jr., Een theol. portret, p. 81

*Het moderne anarchisme is de ironie-metterdaad der hopelozen; als de muziek in de dingen tot op de grond is afgebroken, zal men nieuwe muziek maken met verveling doorregen en opgepept met doodseinen. Energie ontlaadt zich nu in ‘destructie’.
K. H. Miskotte, Kennis en B. , p. 208

Anders
*Alles is anders, omdat iets een ietsje anders is.

Henriette Roland Holst
Cit. K.H. Miskotte, VW, 3, p. 566 / 7

Anglicanen
*We have a Calvinistic Creed, a Popisch liturgy and an Arminian clergy.
William Pitt (1708 – 1778)
Cit. G. Puchinger, Rondom het W., 28 – 2, p. 53

*Het Anglicanisme nu is een typisch op traditie gebouwde geloofsopvatting. Dit brengt een vermijden van uitersten mede en een nauwkeurig afwegen van het geen in de oudheid gegeven is met wat thans in de gemeente leeft, gepaard met een groot aanpassingsvermogen.
W. F. Golterman, Liturgiek, 50
Cit. A.F. Troost, Dichter bij…p. 52, aant. 222

Anselmus
*
De kerk heeft Anselmus voor een deel gevolgd: op het punt van de ‘genoegdoening’, de satisfactie. Ze heeft echter daaraan iets toegevoegd dat bij Anselmus zo niet te vinden is: Jezus heeft de schuld betaald door de straf te dragen die de mens verdiend had. Van een civielrechtelijke procedure heeft de kerk een straf rechtelijke procedure gemaakt. Jezus biedt God niet alleen het offer van zijn leven aan, waarmee Gods eer hersteld is – nee, Jezus ondergaat het gericht, waaronder wij eeuwig hadden moeten verzinken, zoals het oude protestantse avondmaalsformulier zegt.
A. v. Egmond, Heilzaam geloven, p. 52

*i.v.m. Calvijn – nieuwe accenten in verzoeningsleer – vragen gerechtvaardigd. Maar…
Wat blijft er, zou men kunnen vragen, van Christus’ mensheid over bij de mystische opvatting der oudchristelijke kerk? of wat dienen ons de evangelien nog bij een rigide anselmiaanse satisfactie leer, waar Christus’ verdienste als vrucht van zijn lijden, zelfstandige waarde heeft, zodat de boom mag vallen nadat de vrucht geplukt is?

O. Noordmans, Verz. W. I, p. 292 / 3

*Vergeving is toch iets, dat dwarsdraads tegen alle ethiek ingaat en daarmee de humaniteit op het ergste schendt? Het is de glorie van de anselmiaanse leer van de verzoening door voldoening, dat zij – tast naar de ook ethische gronden van de rechtvaardiging van de goddeloze. De straf is gedragen. De toorn is gestild. Aan de gerechtigheid is genoegdoening geschied, geen compensatie, maar echte satisfactio.
A. van Ruler, T.W. III, p. 148 / 9

*Cur Deus Homo (1094 – 1098))
De verzoeningsleer van deze Middeleeuwer wordt bepaald door een zestal woorden: de eer van God (Hij is het aan Zichzelf verplicht zijn koninklijk recht te handhaven, het heilsplan door te zetten van een hemelstad waarin engelen en mensen Hem zullen loven), genoegdoening (die aan Gods eer gegeven moet worden en wel door het lijden van Christus), verdienste (die Christus volbrengt in zijn dood, waardoor de Vader Hem belonen moet met zijn genade te schenken aan allen die bij Christus behoren), navolging (waarin de mens deel krijgt aan de verdienste van Christus), noodzakelijkheid (dat het niet anders kon dan door het lijden en sterven van Gods Zoon), rede (in het waarom van de menswording Gods, verstaan door de rede van de mens).
De tussenmuur weggebroken, 12

Antichrist
*De antichrist keert de omkeer van Christus opnieuw om, keert terug naar de oude wereld voor Christus, maar dan zo dat dit oude heidendom gesierd wordt met de glans van Christus – dat is het fa(…)nerende.
n.a.v. Miskotte
Cit. G. de Kruyf, Heiden, Jood, Chr. , p. 110

*Een van de wortels van deze voorstelling te zoeken in de kring van de Zeloten die zich ten dode toe verzetten tegen de Romeinen
Zie: M. Hengel, Die Zeloten, p. 310

*….niet alleen daarin, dat de anti-Christ ook een Heiland wil zijn, vormt hij een spiegelbeeld van de Christus, maar ook daarin, dat hij, overwonnen en verdaan, de wereld niet met rust laat maar bant in nieuwe verwachtingen.
K.  H. Miskotte, Hoofdsom.., p. 289

*N.a.v. 1 Joh. 2: 18
Dit moeten we, dunkt mij, voorgoed uit onze verbeelding verbannen: de voorstelling alsof de Antichrist perse de beest mens, de bruut zou moeten zijn, de verwoestes, de verderven, die als zodanig kenbaar en aanwijsbaar is, dien wij kunnen ontmaskeren, met onthullingen en die het antitype is van wat b.v. de Aufklaungstijd heeft ged(..)md. Het is niet voor iedereen apert, dat het redelijk-onmogelijke, de zedelijke waanzin hier triomfeert. Duizenden, die ‘van goeden wille’ zijn, zullen het aanstaren, aangapen, vol bewondering; misschien zijn wij wel wieg gelegd om met de ‘beste bedoelingen’ op te trekken in het leger van den Tegen-Heiland, zonder veel benul!
K. H. Miskotte, Feest in de voorhof, p. 241

*n.a.v. 1 Joh. 2: 18
De Antichrist weet geen levensdoel dan dit ene: het ‘onherroepelijke’ van de verschijning van de Heiland toch weg te roepen, weg te zingen, ‘weg te dringen’ uit de levende herinnering en het levensgevoel der mensen. Wanneer wij zulk een toeleg psychologisch ondenkbaar achten, hangt dat ongetwijfeld samen met een onvermogen, te beseffen wat ‘zonde’ is. ook de zonde in het algemeen is als een opzettelijk tarten van God, n.b. van de Liefde Gods, inderdaad ondenkbaar; maar wie zichzelf een weinig kent, weet, dat zulk tarten van de Liefde, ja een haat en vernielzucht tegen de Genade, latent ook in hem leeft. Want ‘wij willen niet, dat deze Koning over ons zij’.

K. H. Miskotte, Feest in de voorhof, p. 240

*Niet bij het materialisme of naturalisme begint de anti-houding, – veel eerder, veel pijnlijker, veel fataler begint het bij de ‘versmading van het Lam’.
K. H. Miskotte, Feest in de voorhof, p. 251

*n.a.v 1 Joh. 2: 18
…kinderkens, het is daar begonnen, waar de mensen niet meer geloofden, in de ‘menswording Gods’, waar ze de liefde in zichzelf vonden, waar ze hun eigen ziel omhelsden in de omvatting van de Natuur, waar ze hun eigen geest vergoddelijkten in de Cultuur en de mensheid eindelijk wilden verlossen
K. H. Miskotte, Feest in de voorhof, p. 253

*Zoals Jezus zei: ‘Ik en de Vader zijn een’, zo zegt de Antichrist: ik en Natuur zijn een, ik en de Noodwendigheid. Maar daarbij hoeft hij niet te zijn de bestiale geweldenaar. Integendeel, de moderne dichter zag dieper hij hem aldus beschreef:

‘Hij ging in pracht van purperen gewaden,
Zijn ogen waren mild en schoon en week,
En voor hem uit liep door de ganse streek
Een roepen van Zijn goedheid en genade.

Hij heelde zieken en geheime noden
Van hen die kwijnden naar ontbeerd genot,
Hij was der aarde lang verbeide god,
En ieder schikte zich naar zijn geboden.’

K.  H. Miskotte, In de Gecr. A., p. 235/ 6; vgl. ook p. 238/ 9

*n.a.v. 1 Joh. 2: 18
De Antichrist is een anti, een tegenfiguur, maar hij is ook een Christus, een Messias, een Heiland, een Verlosser. Hij is de tegenkandidaat voor dezelfde zetel; hij geeft soortgelijke beloften en legt soortgelijke geloofsbrieven over. Hij sticht ook een Rijk, waarin hij alleen het weet en het doet en het is, zodat er van hem geen hoger beroep is, gelijk er ook van Jezus Christus geen hoger beroep is.
K. H. Miskotte, In de Gecr. A. p. 235

*De Antichrist is zonder Christus ondankbaar…, hij leeft van alles wat Christus in de wereld betekent.
Berkhof, Chr. de zin der Gesch. (3) p. 108

*God zelf roept als het ware de antichrist op uit de diepte van het onbekeerde en onbekeerlijke hart. Hij prest hem om zich te openboren, voluit tot het laatste en diepste, om hem in die openbaring in al zijn afzichtelijkheid, verschrikkelijkheid, monstrueusheid aan de kaak te stellen, en met de zachte heerlijkheid. Van zijn heiligheid tot in de onderste regimen der gewetens te vernietigen en uit te bannen.
W. Aalders, In verzet tegen de tijd, p. 177

*Hij ging in pracht van purperen gewaden,
Zijn ogen waren mild en schoon en week.
En voor hem uit liep door de ganse streek
Een roepen van zijn goedheid en genade.
W.de Merode
Cit. Rothuizen, Landschap  II  p. 199

*De tegen-candidaat voor de wereldtroon, de sombere kroonpretendent en contra-heiland – daarvan is de apocalyps vol – faalt men mag niet zeggen: automatisch, maar toch met een innerlijke zwaartekracht, die tot de val hem doemt, sedert Jezus Christus is verrezen in deze wereld.
K. H. Miskotte, Gods vijanden vergaan, p. 24

Antijudaisme
*Het zou ontlediging van begrippen zijn, als men beweerde, dat een van drie-en – Reuchlin, Erasmus of Luther – als antisemiet was opgetreden; zij waren bevreesd voor judaisme, dat voorop in eigen christelijke gelederen ontdekt en bestraft wordt. Er werd absoluut niet gedcht in racistische categorieën – en nochtans! Als een Reuchlin zich het verwijt van collectieve schuld toe -eigent en Erasmus het beeld van de eeuwige, ook door de doop niet te verbeteren jood oproept en een Luther her en der verdrevenen als een door God verstoten volk opgeeft, dan blijft er voor de joden als joden geen plaatsmeer over! Antijudaistisch is in zijn konsekwenties antijoods geworden. Het beeld van de jood is dan niet meer gevrijwaard tegen onveranderde overname in de vreemde dienst van het antisemitisme.
H. A. Oberman, Wortels van het antisemitisme, p. 68

Antisemitisme
In 1974 (i.v.m. Yasser Arafat voor de VN)
Het antisemitisme is, hield ik mezelf voor, ergens in Polen onder een asgrauwe hemel gestorven; we hebben niets meer te vrezen; men zal niet langer onze angst ongevoelig zijn. Ik was ervan overtuigd dat de mens van morgen, het paradoxaal ook, beschermd zou worden door het schrikwekkende mysterie van het verschijnsel concentratiekamp.
Ik had ongelijk.
Elie Wiesel, Toch raakt de zee niet vol, deel 2, 110

*Antisemitisme is zonde tegen de Heilige Geest, want antisemitisme betekent verwerping van de genade van God.
K. Barth
Cit. P. Lapide, Ieder komt, p. 37

*i.v.m. de aangeboren ergernis t.o.v. de God van Israël, en het slachtoffer daarvan is altijd weer de jood)
…wat nodig is, is een grondige bekering. Als men vraagt hoe diep het antisemitisme zit, zou ik willen antwoorden: zo diep als de bodem van ons christelijk hart.
S. Gerssen, in: Ten Herkenning 7, 3  p. 67

*…dat de Jodenhaat van het Duitsche nationaal-socialisme in wezen te verstaan was als voortkomende uit een minderwaardigheidscomplex van de Germaansche rasziel tegenoven en uitverkiezing van Israël.
A. A. van Ruler, V. en V. p. 191

*Het doet er niets toe, wat de joden werkelijk zijn, het gaat er de antisemiet alleen maar om een rationalisatie te vinden voor zijn a-prioristische haat.
Herzberg, Wending non. 1966, p. 592

*… antisemitisme is anti-Sjemitisme (ha-Sjeem, de Naam, is de aanduiding voor God zelf)
Elke morgen nieuw, p. 263

*Er is een anti-semitise, dat in ons allen woont, omdat wij allen van nature heidenen zijn en God verstaan en vereren als de Natuur; maar deze heidenen, die in zichzelf de genoegzame grond van hun bestaan vinden….
K. H. Miskotte, Gods vijanden vergaan, p. 16

*(met verwijzing naar de studies van Prof. Bernard Lewis)
Daarin pleit hij overtuigend voor de stelling, dat de anti-semitische en anti-zionistische houding van veel Arabieren een importprodukt uit het Westen is, maar dat dit geen oorspronkelijk islamitische gedachte is.
G.S. Oegema, De Davidster, 24

*De tegenwoordig in Duitsland gezochte oplossing van het Jodenvraagstuk is menselijk, politiek en christelijk een onmogelijkheid. Ik ben geen profeet, maar ik vrees, dat dit zich op een dag aan degenen, die er direct of indirect voor verantwoordelijk zijn, nog ernstiger zal wreken, dan aan degenen die daar nu onder moeten lijden.
Barth (Brief in 1934)
Cit. Lapide, Ieder komt… p. 46

*n.a.v. Miskotte, Edda en Thora)
(= de ‘natuurlijke’ reactie op de vreemdheid van Israëls God en dus van Israël – ) duidelijk, dat in het antisemitisme op een directe en unieke wijze Godzelf in het geding is. men miskent dit verschijnsel als men er geestelijke diepte aan ontzegt. Juist de klaarblijkelijke antisemiet heeft meer besef van het unieke van het volk Gods en van de historische roeping daarvan dan degene, die Israel wel wil verdedigen, maar het geheim van dit volk niet wil zien of dat wegredeneert.
S. Gerssen, Grensverkeer, p. 153

*n.a.v. Miskotte, Edda en Thora
Kerk en Israël staan allebei bloot aan hetzelfde verwijt, namelijk dat van atheisme, want zij staan beiden vijandig tegenover het warme leven, dat zich aan eigen bronnen (bloed en bodem) koesteren wil. Door deze confrontatie wordt het joodse volk in de theologie van miskoter meer concreet; het jaar niet meer alleen om de joodse religie, maar om de joodse mens. En het wordt duidelijk, dat in het antisemitisme op een directe en unieke wijze God zelf in het geding is.
S. Gerssen, Grensverkeer, p. 153

*Daarom is al wie aan Jezus Christus gelooft, en de Joden, zijn aandoche schoot, haat, verachht of zelfs maar geringschat, de broeder van den antichrist.
Jos. Roth, De antichrist, p. 196

*Het ideale mensentype werd de volken voorgetoverd, de blond-blauwogige aan God-natuur-gelovende mens, die alles uit zich had gerukt wat herinnerde aan de moraal en de bron daarvan, de voorstelling van de geestelijke God. Om dit mensentype echter te kunnen bereiken, wat afschuw nodig van het anti-type, de anti-mens. Deze anti-mens werkte altijd en in iedereen de groei van de ideale Noorse of Germaanse tegen mens, hij was een ware demon; hij was het kwaad zelf.
A. Herzberg, De man in de spiegel, p. 125

*Een jood te willen zijn en de noodzaak te gevoelen een jood te moeten zijn, dat is het antwoord op de Jodenhaat. Er zal geen ander antwoord overblijven, willen wij leven en de volslagen menselijke ontwrichting willen ontgaan. Als wij de laatste resten willen redden van waardigheid en eer, dan zullen wij moeten aanvaarden wat velen van ons in tijden van uiterlijk geluk gemeend hebben te kunnen verwerpen: ons zelf.
A. J. Herzberg, De man in de spiegel, p. 18

*Zit er niet iets waars in de veronderstelling dat de joden worden, gehaat niet ondanks, maar ter wille van de Tien Geboden, niet ondanks, maar omdat zij Christus hebben voorgebracht?

*Is het antisemitisme, afgezien van zijn sociale aspecten, misschien de opstand tegen het christendom, ja de opstand tegen de Godsidee, uitgeleefd jegens hen die als de scheppers daarvan worden beschouwd? Duidelijk en bewust lijkt dit in de heidense horde der nationaal-socialisten, en voor wie zien kan, duidelijk en onbewust ook in menig gelovig christen, die, ambivalent als ieder mens, daarmee geen raad weet.
A. J. Herzberg, De man in de spiegel, p. 110

*…dit ook voor het zelfgenoegzaam verstand mag zijn: er is geen rationele verklaring voor de Jodenhaat. Het is een kwestie van geloof. Of, eerder: de giftige vrucht van het ongeloof. Het Christendom heeft het goed gezien toen het daar de grond zocht, zij het, dat het tegelijk, in afschuwelijke verblindheid, verkeerd zag.
v.d. Hoeven, Wie doof is…p. 209

*i.v.m. het verschil ‘’am / laos en gojim / ….
Men kan zich het geheele probleem, vooral ook weer in onze eigen tijd, verduidelijken aan de Joodsche kwestie. De Joden zijn natuurlijk een ‘ethaos’, een volk in ethnologischen zin. Daarom heeft het Joodsche vraagstuk ook een ethnologischen kant. Maar zijn eigenaardige en uitzonderlijke scherpte ontleent dit vraagstuk toch juist daaraan, dat de Joden van oorsprong meer dan alleen ‘ethnos’, namelijk ‘laos’ zijn, geroepen volk; meer dan volk in ethnologischen, namelijk volk in eschatologischen zin. Nu verheft zich in onzen tijd een ‘ethnos’, een ‘ras’, een heidendom – met  de pretentie ‘laos’ te zijn, volk der verkiezing en met een bijzondere roeping. Dit heidendom moet in conflict komen met den bijbelschen ‘laos’: met het volk van het oude en met dat van het Nieuwe Verbond, met het Jodendom en de christelijke kerk.
J. Koopmans, De Heilige Doop, p. 9

*Het Joodsche volk is een zeer sprekende herinnering aan den naam Gods. En hoe is het in den loop der eeuwen verdrukt en vertrapt. Een wilde woede heeft zich daarin vaak uitgeraasd. En het diepste verzet in alle Jodenhaat ging niet tegen wat de Joden waren en zijn. Het diepste verzet ging daartegen, dat de zaligheid uit de Joden is en dat het koninkrijk Gods in de wereld gekomen is vanuit Palestina.
A.  A. van Ruler, Sta op tot de vreugde, p. 62

*Vaak citeert men het woord van Jezus: ‘In het huis van mijn Vader zijn vele woningen’ (Joh. 14: 2). Ik ben bang dat er in het huis van Satan nog meer zijn, al ware het slechts om onderdak te verschaffen aan de duizenden vormen van antisemitisme waarvan in onze dagen het rassistisch antisemitisme van het Hitler-type klaarblijkelijk het meest kwaadardig is.
Jules Isaac, De katechege der verguizing, p. 9

*In de meedogenloze vernietiging van hen, die in ons midden een levende herinnering waren aan het joodse erfgoed in kerk en christendom, een levende herinnering aan de bijbelse geschiedenis, aan de God van Abraham, Isaac en Jacob: in die onvergelijkbare wandaad worden we gewaar, hoe het hart van Europa allang in vergaande graad ontkerstend was, ten prooi aan nihilisme en paganisme.
R. Boon, art.: In de Waagschaal, nw. Jrg. 7, no. 3, p. 58

*Wellicht kunnen wij hier alleen maar vaststellen dat veel van de mechanismen die de Holocaust hebben mogelijk gemaakt nog altijd werkzaam zijn en dat de christelijke theologie en katechese nog altijd mede helpen ze in stand te houden.
W. Zuidema, Gods Partner, p. 201

…geest van haat, die verder en dieper zocht te treffen dan mensen alleen moest niet de God van Israël getroffen worden in zijn volk? Was met de nazi-misdaad het toppunt van al wat de eeuwen oude haat tegen de joden heeft kunnen bedenken?
R. Boon, Ontmoeting met Israël, p. 9

*…de schrikkelijke vervolging van de joden {n.b. geschreven in 1932} (waarvoor wij zoo langen tijd nadien medeverantwoordelijk zijn, naarmate wij nu in liefde voor het oude volk tekortschieten)…
K. H. Miskotte, Het wezen der Joodsche R., p. 25

*Het historische verschijnsel, het concrete fenomeen van het anti-semitisme behoort als reactie van de volkeren op de werkelijkheid van het Jodendom ook zelf tot het naar de verkiezing en de genade Gods verwijzende Jodendom. Die verwijzing wordt voltrokken in de afwijzing. De Jood is een mens uit het zijn verkiezing tegen werkende en tegenstrevende volk Gods. Zo zien wij in hem. Wie wij zelf zijn.
W. L. Dekker, Getuige Israël, p. 26

*Het anti-semitisme is niet een toevallig verschijnsel in de wereldgeschiedenis. Er is een zakelijke, namelijk een theologische verklaring: de ergernis aan ons eigen zondaar-zijn en aan Gods genade richt zich tegen de Jood, die de zichtbare gestalte van ons aller bestaan is, tegenstander van Gods genade. En tegelijk: deze Jood is ook de begenadigde. Niet wijs, maar hij. En wij eerst, door ons bij hem te voegen.
W. L. Dekker, Getuige Israël, p. 26

*i.v.m. het heilige Rusland: het eeuwige Rome; het derde Rijk als het ‘eeuwige’ rijk der Duitsers:
Een anti-semitische wereld is ‘joodscher’ dan alle jodendom en met oneindig minder grond.
K. H. Miskotte, De  vreemde vrijspaak, p. 120 (vgl. ook p. 121 om deze lapidaire regel te verstaan)

*(het voortbestaan van Israël als volk) ontvonkt het heidenhart tot ‘anti-semitisme’, d.i. tot opstand tegen de vrijmacht Gods, die oorspronkelijk aan de volkeren is voorbijgegaan, om met dit ‘minderwaardig’ volk in een eertijds-exclusief verbond te treden.
K. H. Miskotte, Kern v.d. zaak, p. 246

*Wat is toch het mysterie van het antisemitisme en de recente Joden vervolging? Zou het misschien zijn, dat daarin (ongeacht de vreselijke zonde van de wrede vervolgers!) de eoede Gods over Israel is losgebarsten? Zou dit oordeel iets te maken hebben met de vreselijke bedreiging van Deut. 28: 15 vv? Heeft God (ons tot een teken!!) het zout, toen het smakeloos was geworden, weggeworpen, omdat Hij er geen welgevallen meer in had? Neemt God de verachting van de genade en de miskenning van zijn roepstem zo vreselijk ernstig?
W. Aalders, In verzet tegen de tijds, p. 29

*Hoort met niet telkens nog de euvele middeleeuwse exegese naspoken, volgens welke de jodenvervolgingen naar Gods wil zouden zijn, naar de maat der uitdaging van de roep: ‘Zijn bloed komt over ons en onze kinderen’! – alsof het de aard is van de HERE God zulk roepen sadistisch te verhoren, alsof dit bloed niet ‘betere dingen sprak dan het bloed van Abel’ alsof het zoenbloed zelf om wraak zou kunnen roepen. Heidense waanzin!
K. H. Miskotte, Kern van de zaak, p. 249

*Er bestond en bestaat een antisemitisme door geraffineerd opgewekte haat tegen de Joden. Er dreigt een anti-semitisme te ontstaan door een te sterk geaccentueerde en daardoor zeer dubieuze liefde voor de Joden.
H. A. Visser, Er staat meer dan er staat, p. 19

*n.a.v. De roep Zijn bloed kome…
Wie vergeet, op hoe goddelijke wijze de HERE wraak genomen heeft over deze roep door dit bloed inderdaad over ons te laten komen, maar als een zegel der verzoening onzer zonden; wie vergeet, dat dit bloed juist niet om wraak roepen kan, die spreekt niet over de HERE Jezus, want hij spreekt over een bloed, dat geen betere dingen spreekt dan het bloed van Abel.
K. H. Miskotte, V.W., I, p. 74

*Onder de toelating Gods woelt zich in het antisemitisme velerlei bloot: iets van de menselijke natuur, het wezen van het heidendom, de latente demonie van de staat, de tragiek der volkeren vervreemding, de fataliteit van een economisch krachtenspel, tientallen factoren, die ons duizend verschillende dingen betuigen,. Men kan uit deze ‘toelatende wil’ ofschoon hij ook een wil is, in zoverre God het niet-wil, niet aflezen wat Zijn eigenlijke, positieve wil inhoudt over Zijn schepsels, over Zijn volk, over de wereld. De positieve inhoud kunnen we alleen horen uit Zijn Zelfbetuiging in Christus Jezus. En op Hem slaat tenslotte de niet dubbelzinnige, niet tweezijdige, maar bepaalde, gevulde troost van het geheim der ondoorgrondelijke oordelen en der onnaspeurlijke wegen (Rom. 11: 33).
K. H. Miskotte, V.W., I, p. 111

*i.v.m. de Nazi’s:
Hun ideaal bestond hierin: De wereld te ontdoen van Joden, zoals de mens zichzelf van luizen ontdoet. Zij wilden de Joden ‘straffen’ voor hun misdaad, en die misdaad bestond eenvoudig hierin, dat zij leefden – Joden worden gezien als duivels en ongedierte, die een ding met elkaar gemeen hebben: zij behoren niet tot het menselijk geslacht.

H. Jansen, Chr. Th. na A. I, p. 8

*Hoofdlijn van H. Jansens boek is:
Er bestaat een samenhang tussen het theologisch en kerkelijk anti-judaisme van het christendom en het racistisch en politiek antisemitisme van Derde Rijk (…)
Als historici de giftige plant van het racistisch en politiek antisemitisme met wortel en tak uit de geschiedenis uitgraven, komt de geschiedenis van het theologisch en kerkelijk antijudaisme van het christendom bloot te liggen. Want het theologisch en kerkelijk judaisme zijn de wortels (= dat, waaruit iets ontspringt, oorsprong of wezen) van het racistisch en politiek antisemitisme van het Derde Rijk, dat in de 19e en 20e eeuw wortel kon schieten, omdat de ‘Catechese der verguizing’ de harten van miljoenen christenen had vergiftigd.
H. Jansen, Chr. Th. na A., I, p. 10

*i.v.m. de weloverwogen opzet:
Antisemitisme dat uit emotionele motieven voortkomt, vindt uiteindelijk zijn ezpressie in pogroms. Rationeel antisemitisme daarentegen moet door een methodische legale strijd worden gedragen…. het uiteindelijk doel moet zijn het opzettelijk uit de weg ruimen van alle Joden in Europa.
Hitler in een brief uit 1919
Cit. H. Jansen, Chr. Th. na A., I, p. 7

*Aan de mensen wordt bezocht de afkeer, die men heeft van God. Een van de geheimen, in het radicaal anti-semitisme verscholen.
K. H. Miskotte, In de Gecr. A. p 347

*…het met Miskotte wagen om het antisemitisme te herleiden tot een oproer tegen de God van Israel, een verzet dat altijd ook een breuk inhoudt met de norm der gerechtigheid ten opzichte van het humanum.
G. de Kruijf, Heiden, Jood, Chr.. p. 213

*Uit de taal van onze bronnen zijn niet zo maar konsekwenties te trekken. Zelfs citeren zonder commentaar is voldoende voor een veelzeggende vervalsing. Veel van wan latere geslachten als racisme veroordelen, kan zeer wel bij een woordgebruik horen, dat toen historisch gegeven was en weinig of niest zegt over omwenteling of nieuwe aanzet in die tijd. Hoe moet men antijudaisme in zijn gradaties meten en zijn gewicht bepalen voor een wereld, waaruit wij voorgoed zijn geemigreerd en die wij vreemdeling moeten bezoeken.
H. A. Oberman, Wortels van het antisem.  p. 39

*i.v.m. het anders-zijn van de Joden:
Mensen namelijk die ‘anders’ zijn, griezelig-anders, omdat ze de levende getuigen zijn van Gods verkiezing en verwerping en trouw, van Gods genade en gericht en wederom geduld, zo anders, dat het Anders-zijn van God zelf om hun hoofden staat te beven als een licht boven het licht der zon.
K. H. Miskotte, In bevrijdingspreek 1945; cit. In de Waag. Nw. 9 no 5, p. 99

*Er is een antisemitisme dat in ons allen woont. Omdat wij allen van nature heidenen zijn en God verstaan en vereren als de Natuur; maar deze heidenen, die in zichzelf de genoegzame grond van hun bestaan vinden, haten de levende God, moeten niets hebben van de HERE, die het verachte uitkiest; zij zijn in opstand tegen God, die vreemde Indringer, die eigen aan ons stelt en ons troosten wil in ons zondaarsbestaan en in ons stervenslot. Die heeft de heiden niet nodig en het liefst zou hij Hem uit de weg ruimen. Doch God is niet te grijpen en daarom grijpen zij toe om het teken van zijn openbaring af te tuigen.
K. H. Miskotte, Bevrijd. Preek 1945; cit. In de Waagsch. Nw. Jrg. 9, no. 5, p. 99

*Het joodse volk werd verfoeid omdat het te rijk of te arm was, te trouw of niet trouw genoeg aan haar tradities, te nationaal voelend of te afzijdig, te intellectueel en te vlijtig, te open of te achterbaks. De reactionarren beschuldigden het van communistisch gekonkel, de communisten verweten het banden te hebben met het kapitalisme. De haat tegen het joodse volk verzoende vijanden die elkaar haatten.
E. Wiesel, Tekenen van uittocht, p. 164

*Hitler had niets van de kerk geërfd, geleerd of overgenomen. Hij had haar voor zijn anti-joodse politiek niet nodig. ook zonder kerk en zonder voorafgaande vervolgingen, en zonder de beschuldiging van de gods-moord, en zonder de bevestiging van de evangelien, had hij in het Duitse volk antisemitische springstof te over gevonden om tot ontlading te brengen. Zijn propaganda herinnert dan ook in niets aan die der geestdrijverij uit vroeger tijden. Het rassenstandpunt had volkomen andere historische bronnen en een volkomen ander oogmerk dan die van het kerkelijke of religieuze. De zondebok was dezelfde gebleven, maar daarmede houdt de overeenkomst ook op.
A. Herzberg, De man in de s.  p. 262

*Meer dan eenmaal is het vermoeden uitgesproken, dat het christendom er wel in geslaagd is het heidendom in zijn aanhangers te onderwerpen maar niet het te roeien, waardoor de gedoopte mens de godsdienst weliswaar volgt en gehoorzaamt, maar in ogenblikken van diepe crisis niet anders dan het roofdier zijn dompteur. Een element van opstandigheid tegen de, met zijn natuur strijdige leer, blijft hem onbewust over. Wat hij de joden verwijt is daarmede in wezen niet dat zij Christus hebben gedood, en ook niet dat zij hem niet volgen, maar dat zij hem hebben voortgebracht. Hij zelf wil hem doden, hij zelf wil hem verwerpen. Dat dringt wel niet tot hem door, maar het is deze ambivalentie die het ondragelijke schuldgevoel in hem wekt, en het is dit, zijn eigen schuldgevoel, dat hij afwentelt op de jood.
A. Herzberg, De man in de s. p. 293

*Wat heeft men al niet aangevoerd om deze zeer bijzondere haat (een donkere, historie-scheppen de kracht in het verleden zo goed als in het heden) of te ontkennen of te verklaren bloot uit economische, politieke en psychotogische factoren. Wij kunnen er hier niet op ingaan, maar het schijnt ons een onbetwijfelbaas feit, dat in deze haat een element is van religieus fanatisme, ook daar, waar de religie in het bewustzijn van volkeren, volksgroepen en enkelingen nog nauwelijks een speelt.
K. H. Miskotte, Om de w. te z.. p. 191 /2

*i.v.m. Luther:
Een ding is zeker: van antisemitisme is bij hem geen sprake, het gaat hem om de gevaren voor het geloof, hij bestrijdt alles wat dat – naar zijn opvatting – kan aantasten. Dat doet hij in die laatste jaren scherp en boosaardig, net als bij alle andere disputen, en dat is later duchtig misbruikt.

J. P. Boendermaker, Rondom het Woord, 17 – 4 , p. 2 / 3

*Het antisemitisme is het verweer van de ‘christen’, d.i. de van de heiden, die de christelijke religie en cultuur als een tweede natuur heeft geassumeerd.
K. H. Miskotte, Verz. W., 9 , p. 22

*n.a.v. Sartre:
…de antisemiet is een hater van de mensheid, want het is niet waar, wat sommigen volhouden, dat deze (on)mens zo alleen maar tegenover de jegens alle mensen.

K. H. Miskotte, Verz. W., 9, p. 17

*…omdat het antisemitisme tot een centraal ervaringsgebied van de joodse identiteit is geworden.
S. Schoon, n.a.v. I.A.H.Abram, in Nieuwere Ont. , Verk. en Bez. , 18-3, p. 5

*De Joden –
Een volk dat zelfs in vredestijd bloot staat aan antisemitische uitlatingen, aangezien het in staat is er een boventoon in te beluisteren die het gewone oor niet hoort.
Emmanuel Levinas, in: Teksten van mijn leven (red. M. van Leeuwen) 168

*..de christenen zeggen dat ze hem (n.l. Jezus) beminnen, maar ik denk, dat ze hem verafschuwen zonder het te weten; dan pakken ze het kruis aan de andere kant vast, maken en een zwaard van en slaan ermee…
In: A. Schwartz-Bart, De laatste der rechtvaardigen; cit. Jules Isace, Katechese der verguizing, p. 7

*…wie Israël haat, blijkt ook telkens Jezus en Zijn kerk te haten; en roept om een ander ‘Evangelie’, het Evangelie dat rekening houdt met bloed en bodem.
D. Tromp, Verbond tegen het lot, p. 18

*Dat maakt de exegese van het Nieuwe Testament telkens zo moeilijk. Je moet steeds, bij elke regel, de tekst ontdoen van de anti-joodse sentimenten waarmee een anti-joodse kerk die regels heeft geladen…
Th. J. M. Naastepad, Geen vrede met het bestaande, 112

*Antisemitisme en Paulus
Onder hysterische bijval houdt R.Krause op 13-11-1933 in het sportpaleis te Berlijn zijn pleidooi voor ‘een rasbewuste kerk, bevrijd van het Oude Testamant, Joodse loonmaraal, veehandelaars – en souteneursverhalen, zondebok- en minderwaardigheidstheologie van de rabbijn Paulus’.
Cit. in: O. Noordmans, V.W. 5. p. 155, aant. 8

*Aan de mensen wordt bezocht de afkeer, dien men heeft van God. Een van de geheimen, in het radicaal anti-semitisme verborgen.
K. H. Miskotte, In de Gecr. A., p. 347

*In de vervolgingen heeft Israël, ondanks zijn ongehoorzaamheid, toch nog voor de Naam geleden, overgeleverd in de handen der heidenen, die wij niet genoeg weerstonden.
K. H. Miskotte, Kern van de zaak, p. 249/50

*We hebben hier te doen met een afgeleid uit werkelijke ervaringen. Het is een hartstocht, die men heeft gekozen.
K. H. Miskotte, Verz. W., 9, p. 16/17

*…het is een vorm van verzet tegen Christus, gericht op de plaats van de minste weerstand: Israël.
K. H.
Miskotte, V.W. 9, p. 124 (n.a.v. F. Werfel)

*Het antisemitisme is ‘een grenzeloze, veel te lang verzwegen haat tegen de God der Thora, die ook de God der kerk is’.
K. H.
Miskotte
Cit. G. de Kruijf, Heiden, Jood, Christus, p. 139

*Met de ontgoddelijking van de hemel begon het; met de ont-mens-elijking van Europa eindigde het.
P. Lapide, Ieder komt …, p. 16

*En het diepste verzet in alle Jodenhaat ging niet tegen wat de Joden waren en zijn. Het diepste verzet ging daartegen, dat de zaligheid uit de Joden is een dat het Koninkrijk Gods in de wereld gekomen is vanuit Palestina.
A. A. van Ruler, Sta op…p. 62

*Het Nazisme ontketende een godsdienstoorlog, gericht tegen de levende God van Israël zelf en tegen zijn openbaring in deze wereld. Die oorlog werd verklaard aan de joden en aan de christenen, voor zover zij niet van deze God zijn vervreemd geraakt.
S. Gerssen, In: Ter Herkening  okt. 74, 2e jrg. 2e 4,, p. 102, n.a.v. een artikel over Miskotte

*Maar ten diepste is het antisemitisme haat tegen de Messias, die uit Israel is voortgekomen, verzet tegen de vrije verkiezing Gods. Men verachtte Israel vanuit een eigen gevoel van verkorenheid en voortreffelijkheid.
S. Gerssen, Grensverkeer, p. 13

*Bij Sinaï heeft Israël zich de ‘sinna’, de haat der volkeren, op de hals gehaald.
F. Rosenzweig, Briefe, Berlin 1935, s. 687
Cit. J.v.d. Hoeven, Wie doof is…p. 225

*Het antisemitisme was niet het resultaat van het natioaal-socialisische racisme, maar integendeel: het racisme was een rationalisering van de Jodenhaat.
Jehuda Bauer, cit. Thomas Rahe, Hoor Israël, 38

*Het national-socialisme is te zien als de laatste en niet meer te overtreffen moderne afgoden-cultus.
G. Fackenheim
Cit. Beatrice l. Jongkind, De heiliging van Gods naam, p 64

*Wie Jezus in het geloof heeft, die kan niet de Joden niet willen hebben. Anders kan hij ook de Jood Jezus niet hebben.
K. Barth, De brief aan de Rom., kort verklaard, vert. A. A. Spijkerboer, 146

*n.a.v. Rom. 11: 19 – 22:
Antisemitisme is zonde tegen de Heilige Geest.
K. Barth, De brief aan de Rom. , kort verklaard. Vert. A.A.Spijkerboer, 147

*..antisemitisme is leven bij de gratie van een vooroordeel, gelukkig zijn met dat vooroordeel. Het vooroordeel verheffen boven de kritische, verstandelijke, ontledende methode. (….) Antisemitisme is een soort intellectuele zondagsrust.
A. Herzberg, De man in de s., p. 111

*Het antisemitisme bestaat primair uit niets anders dan uit een instinctmatige, elementaire vijandigheid jegens de groep die als een vreemd element, als een corpus alienum, in de samenleving wordt ervaren.
A. Herzberg, De man in de s., p. 260

*Als het antisemitisme een autonoom sociaal verschijnsel is, iets als een virus, overal inheems, in alle landen en onder alle volken, dan is het ook geen produkt van de kerk, maar dan was veeleer de kerk zelf door dat virus aangetast.
A. Herzberg, De man in de s., p. 262

*De Jood was het lijdend voorwerp, het onding van de geschiedenis, overgeleverd aan de willekeur van een samenleving waarin men, om heiligheid of macht te verwerven, slechts de Jood behoefde te vervolgen en daarna verraderlijk vermoorden.
E. Wiesel, Een Jood vandaag, p. 39

*De toekomst van de wereld ligt besloten in de huidige joodse werkelijkheid. Als de wereld voor de zoveelste keer tracht Israël aan te vallen, Israël te ontkennen, Israël te doden, zal dat het einde van de wereld zijn. Israël moet leven, opdat de wereld leve.
Elie Wiesel, Woorden zonder wederwoord, p. 100

*De antisemiet heeft het op de joden gemunt om wat ze zijn en tegelijkertijd om wat ze niet zijn. Hij neemt het hun kwalijk dat ze te rijk of te arm zijn, nationalistisch of kosmopolitisch, te gelovig of niet gelovig genoeg. In werkelijkheid neemt hij het hun simpelweg kwalijk dat ze bestaan.
Elie Wiesel, Toch raakt de zee niet vol, deel 2, 73

*Ten onrechte meent men dat men dat men een joodse gemeenschap straffeloos kan vernietigen; na de Joden zijn de gojim aan de beurt. Zo is het, en er is niets aan te doen: de vijand van de Joden is de vijand van de mensheid.
Elie Wiesel, Toch raakt de zee niet vol, 2, 81

Antithese
*…de wezenlijke antithetische denk- en levenslijn is in radicale zin de wezenlijke vlucht voor de christelijke ascese, voor de weg van het kruis, de smalle weg, die wij in blijdschap en hoop mogen gaan bij het licht van de heerlijkheid van Gods verborgen Koninkrijk.

C.J. Dippel
Cit. De Kruijf, Heiden, Jood, Christen, p.205

*Christus schenkt geen beginselen, alleen maar telkens weer een begin.
C. J. Dippel
Cit. De Kruijf, Heiden, Jood, Christen, p. 205

*De idee der antithese is beide keeren een verijdeling van het kruis. De eene keer wordt in de plaats van het kruis het herboren hart van den enkeling gesteld en de andere keer de kosmos der geschapen werkelijkheid. De particuliere genade en de gemeene gratie kunnen echter ook tesamen niet zeggen, wat het heil Gods in het kruis van Jezus Christus is.
A. A. van Ruler, Dr. en G. , p. 249

*Met Zijn (Jezus) komst in deze wereld is de antithetische houding der wereld gegeven; nochtans keert Hij zich niet van de wereld af, maar de wereld keert zich van Hem af. De antithese wordt door haar gesteld; zij is het die uit de antithese leeft.
J. G. Woelderink, Waar ligt de fout, p. 12
p.13 De antithese komt overal te voorschijn, waar de these van het Evangelie geponeerd wordt.

*Als men het kruis (d.w.z. Echt verband: het lijden met X. ) in de christelijke wereld afschaft, dan schaft men het Chrisenzijn af en een gemaakte antithese moet verbloemen dat de wezenlijke tegenstelling toch eigenlijk principieel-onwezenlijk en practisch-onbruikbaar werd bevonden.
K.  H. Miskotte, In de Gecr. A., p. 127

*De ‘antithese’-gedachte is zo  vruchtbaar en verwoestend geweest, dat wij de uitwerking nog nauwelijks kunnen overzien. Slechts op een onbestrijdbaar gevolg zij hier, ten overvloede, de aandacht gevestigd. De Doleantie heeft een mens-type gekweekt, dat burgerlijker is dan de Franse rentenier.
K. H. Miskotte
Cit. G. de Kruijf, Heiden, Jood, Chr. , p. 152

*een fundamenteel misverstand is vlg-Miskotte:
Het neo-calvinisme eent in zijn anti-these-leer dat er in de zondige menselijke cultuur een territorium kan worden afgebakend waar men aan het heidendom ontkomt…
G. de Kruijf, Heiden, Jood, Chr.. p. 153

*De antithese tussen, waarheid en leugen, waarvan de dolerenden (maar zij niet alleen) zo’n aprioristisch gebruik maken, bestaat zeker – maar minder begripmatig dan men meestal in de kerkelijke strijd en polemiek waar wil hebben. We hebben niet alleen met de hoogste, scherpe top van de waarheid te maken, maar ook met haar ‘brede voet, sfeer en invloed’. Dit inziende zal men zich kunnen verblijden over een ieder die zich beweegt in de invloed sfeer van de waarheid; zonder al te haastig een belijden af te dwingen, en daardoor mensen, die op weg zijn, af te stoten.
O. Noordmans
Cit. J. M. Hasselaar, Kerk en Th. , 30 / 3, p. 200

*t.a.v. deze gedachte: zij rust in een tot individualisme verstarde leer van de