O.T. Deuteronomium. 32
Gehouden
*zondag 28 april 2002
Bijbellezing: O.T. Deuteronomium. 32:1-4; N.T. 2 Timoteüs 2:3-13
Okke Jager schreef: ‘“Trouw” is een woord dat eigenlijk maar een lettergreep kan hebben – zo’n woord van punt-uit-afgelopen-afgesproken.’ Met andere woorden: wie meer wil zeggen, maakt de zaak alleen maar minder. ‘Ja’ en ‘nee’ zijn ook zulke kernwoorden. Een lettergreep! Punt-uit-afgelopen-afgesproken. Nog zo’n kostbaar woord: God! Wij frunniken en frutselen met die eenvoudige woorden. We gaan ze vervoegen en verbuigen. Er komt steeds meer bij, maar de zeggingskracht, de daadkracht wordt almaar minder.
Trouw en God hebben alles met elkaar te maken. In het Hebreeuws, de taal van het Oude Testament, staat voor ons woord ‘trouw’: emeth. Uitgerekend de eerste, middelste en laatste letter van het Hebreeuwse alfabet. Trouw wijst heen naar God-alles-in-allen. Ik probeer dit geheim, dit wonder uit te leggen. In de hoop, met de bede dat het meerdere dat ik zeg niet in mindering komt op de zeggingskracht van God, de daadkracht van Zijn trouw.
Om dichterbij te komen, vertel ik twee verhalen, waargebeurd. Ze hebben iets, veel, van een gelijkenis, zo u wilt een kijkdoos naar God toe. Met het eerste verhaal ga ik terug in de tijd, ongeveer dertig jaar geleden. Het gebeurde in Abbega, een van de dorpjes in mijn eerste gemeente, in Friesland. Er stond een boerderij in brand. In het holst van de nacht werd ik erbij geroepen. De boerin, een rooms-katholieke vrouw, was ernstig ziek. Ik bezocht haar elke vrijdagmiddag in die boerderij aan de Bolswardervaart. In al die consternatie vroeg ze naar mij. Ik heb daar en toen voor het eerst gezien hoe vuur kan vreten en alles verteert. Ik zag het niet alleen, maar ik hoorde het ook. Bij die boerderij stonden populieren. In een van de drie bomen zat een kraaiennest, met jongen. Ook de boom vatte vlam, maar de ouder-kraai bleef op het nest zitten. Een van de brandweerlieden probeerde het nest nat te spuiten. Het lukte niet. De kraai beschermde zijn jongen met zijn lijf, met zichzelf, totdat de rook en het vuur ook daar toesloegen. Trouw tot in de dood. Ik zal het nooit vergeten. Zo’n beest verwijst naar zijn Schepper, naar God. Een gelijkenis, daar lijkt het op. Zo gaat God met mensen om.
Het tweede verhaal speelt zich dagelijks af in Het Zonnehuis, een verpleeghuis in Beekbergen. Twee mensen, al meer dan zestig jaar getrouwd, noodgedwongen gescheiden. Hij zit in een rolstoel vanwege een hersenbloeding, kan ook niet meer praten. Zij is heel vitaal, komt nu al jarenlang elke middag om half drie en gaat ’s avonds om zeven uur weer naar huis. Ze zitten bij elkaar in de ontmoetingsruimte. Er gebeurt eigenlijk niets bijzonders, maar toch… Ze hebben het zó goed met elkaar te midden van zoveel anderen, komend en gaand, druk met druk-zijn. In al hun eenvoud en oprechtheid vertellen ze mij, zonder woorden, wat trouw is. Een gelijkenis, daar lijkt het op. Zo gaat God met mensen om. In Abbega in Friesland; in Het Zonnehuis in Beekbergen, zomaar een kijkdoos naar God toe.
God! Trouw! Twee woorden, zo met elkaar verbonden dat ze vrijwel samenvallen. Echt in de echt verbonden. Nog twee verhalen, uit de Bijbel: Deuteronomium 32:1-4 en 2 Timotheüs 2:3-13. Het zijn allebei liederen. Dat zal, dat kan niet toevallig zijn. Als je bij het hart van de zaak, het klokhuis van je bestaan komt, kun je niet meer uit de voeten met huis-tuin-en-keukentaal. Het spreken, het schrijven gaat in een hogere versnelling, wordt zingen. Eerst het lied van Mozes, de man Gods. Zo wordt hij in een van de psalmen genoemd, in één adem met God: de man Gods! Ik vind dat zo indrukwekkend en ontroerend. Wij schrijven, wij lezen een CV, een levensloop. We zetten er de toppers in, de dingen waarmee we in dit ondermaanse circuit, althans in het oordeel van mensen, kunnen scoren. Wat je met een ander hebt, wordt terloops genoemd in de rubriek: burgerlijke staat. Voor de rest ben je los verkrijgbaar, met je papieren, met je succesnummers. Of je ook iets met de Ander, met God hebt, doet niet ter zake, is een privézaak. Terwijl het, als er echt iets is met de Enige die ‘echt’ mag heten, je hele bestaan kleurt, typeert, van de wieg tot het graf en verder.
Mozes, de man Gods, anders gezegd: de leesbare brief van Christus. Aan het eind van zijn veelbewogen leven maakt hij de balans op. Hij roept de hemel en de aarde op als getuigen: ‘Neigt uw oor, gij hemelen, dan wil ik spreken, en de aarde hore naar de woorden van mijn mond.’ Al die jaren, eerst in Egypte en toen die eindeloze tocht door de woestijn, waren niet alleen – om het heel onderkoeld te zeggen – rozengeur en maneschijn. Maar wat waar is, moet worden gezegd. De waarheid heeft altijd voorrang: ‘Geeft grootheid onze God, de Rots, wiens werk volkomen is, omdat al zijn wegen recht zijn; een God van trouw, zonder onrecht, rechtvaardig en waarachtig is Hij.’
Het andere verhaal, ook een lied, is van Paulus. Wat hebben we met die man gesold en gehannest, de eeuwen door. Hij staat voor alles wat goed en slecht is, maar al dat commentaar zegt doorgaans meer over ons dan over hem. De nieuwste theorie – wat heet nieuw? In de loop van de eeuwen is al het mogelijke, zelfs het onmogelijke al te berde gebracht – is dat Paulus een spion was, in dienst van de Romeinen. Zo kun je promoveren door je hoofdpersoon te molesteren. In zijn brieven aan Timotheüs, leerling en opvolger, geroepen om de fakkel van het Evangelie over te nemen, vertelt Paulus hoe het in deze dienst toegaat, wat hem te wachten staat. Kernwoorden in die brieven zijn uitdrukkingen die verwant zijn met het woordje ‘trouw’: betrouwbaar, vertrouwde mensen, vertrouwen… Het stukje dat we lazen, is een soort vademecum voor een soldaat, een soldatencatechismus. Het begint met de woorden: ‘lijd met de anderen als een goed soldaat van Christus Jezus’. In het midden staat de regel die de herkenningsmelodie is van het Evangelie: Gedenk, dat Jezus Christus uit de doden is opgewekt. Het mondt uit in een lied, met deze inzet: het woord is betrouwbaar. Met Hem, met Christus gestorven, dan ook met Hem leven. Volharden, dan ook delen in Zijn Koninklijke heerschappij. Verloochenen wij Hem, dan zal de keerzijde zijn: Hij verloochent ons. Wij ontrouw, en dan verwacht je als keerzijde: Hij zegt de trouw op. Maar die laatste regel klopt niet en dat is een zegen: indien wij ontrouw zijn, Hij blijft getrouw, want Zichzelf verloochenen kan Hij niet. Het klopt niet. Als het zou kloppen, was het een rekensom. Een kwestie van je hoofd: geven is nemen, kaatsen en de bal verwachten, ik een beetje, jij een beetje. Maar dit is een kwestie van liefde. Te vergelijken met die kraai op het nest, die zich met zijn jongen liet verbranden: liever samen dood dan alleen, op de vlucht, leven.
Te vergelijken met die vrouw in Het Zonnehuis, die ogenschijnlijk zo weinig krijgt, maar alles blijft geven. Zoveel te meer is God. Hij kan Zichzelf niet verloochenen. Hij kan niet anders doen dan Hij is. Hij blijft trouw, ook als het ten koste van Hemzelf gaat. Er staat een kruis in deze wereld. Toonbeeld van Gods onverwoestbare trouw.
Die kraai en het kruis hebben echt veel gemeen. Ik denk aan een gedicht van W.A.P. Smit met het oog op Goede Vrijdag. Zo heet dat gedicht dan ook. Smit schrijft: ‘Zoals een vleermuis aan het hout / Gespijkerd van een boerendeur, / In ’t sterven langzaam – aan vergrauwt / En, dood, een vod wordt zonder kleur – Zooals in het bezaaide land / Een doode kraai, die op den wind / Zich wiegt aan een verrafeld band, / In goorheid zijn vergaan begint – Zoo is aan U de dood verricht / En reeds Uw lijf verstard tot vaal: / Maar Uw gelaat draagt nog het licht / Als in een transparanten graal! / In ’t donker laaiend bloeit de brand, / Die door de broze wanden slaat – / Want lichtende houdt God daar stand, / Die eeuwig is en nooit vergaat!’
=== === ===